Plan: | De Gijselaar 10 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.BPDeGijselaar10-ON01 |
Aan de westzijde van de kern Amstenrade is het gebied De Gijselaar gelegen. Hier zijn onder andere een zorgcomplex, een basisschool, een gemeenschapshuis, sociale huurwoningen en halfvrijstaande woningen, een gymzaal (overzijde weg), een voetbalvereniging (v.v. Amstenrade) en een schutterij (waarvoor een omgevingsvergunning is verleend) gesitueerd. De aanwezige bebouwing is veelal verouderd. De voormalige gemeente Schinnen die per 1 januari 2019 is opgegaan in de gemeente Beekdaelen, is samen met de partners Cicero en ZOwonen voornemens om dit gebied, waar momenteel sprake is van veelal gedateerde bebouwing en weinig samenhang, te herstructureren. Belangrijk doel hierbij is het doorvoeren van een kwaliteitsverbetering, op ruimtelijk maar ook op sociaal vlak, binnen het plangebied, haar directe omgeving en de kern Amstenrade.
Ten aanzien van dit voornemen is besloten om het deel van het project dat in eigendom is bij de partners Cicero en ZOwonen, hieronder aangegeven met de blauwe contour, reeds in procedure te brengen en te ontwikkelen. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de Crisis en herstelwet (Chw), art. 1.1 lid 1 onder a, conform bijlage 1 categorie 3 ("gebiedsontwikkeling en werken van lokaal en regionaal belang"). De rode (gestippelde) contour betreft het deel van de gemeente Beekdaelen, wat nog nader uitgewerkt dient te worden en derhalve geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hiervoor wordt een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen.
Overzicht van het plangebied van het totale project t.a.v. De Gijselaar (rode en blauwe contour) en onderhavige plangebied (blauwe contour)
Binnen dit plangebied (blauwe contour) omvat de herstructurering de sloop van delen van bestaande bebouwing, voornamelijk het zogenaamde 'Elviragebouw' (A) dat centraal in het gebied is gelegen. Een ander gebouw, het 'Leontiengebouw' (B), zal worden gerenoveerd. Daarnaast zijn de appartementen aan de straatzijde van De Gijzelaar inmiddels reeds gesloopt (C).
Het planvoornemen gaat uit van een maximaal beoogde variant. Binnen deze maximaal beoogde variant wordt door ZOwonen binnen het plangebied en op haar eigendom, een woongebouw met maximaal 48 woningen (maximaal 4-laags bebouwing) gerealiseerd. Het aantal woningen neemt daarmee met 15 woningen tot van 33 naar 48 woningen.
Cicero realiseert op haar eigendom (inclusief nieuw eigendom) door middel van sloop, renovatie en nieuwbouw in totaal 144 zorgeenheden in maximaal 2 bouwlagen. Dit aantal is gelijk aan de bestaande situatie. Het totaal aantal zorgeenheden en woningen komt daarmee gezamenlijk op 192 eenheden. Het betreffen enerzijds zorgeenheden (Cicero) en anderzijds woningen (ZOwonen) Ten opzichte van de huidige 177 wooneenheden betekent dit een toename van 15 woningen (ZOwonen). Dit planvoornemen is in paragraaf 2.3.1 nader gespecificeerd en gevisualiseerd.
Het planvoornemen voorziet eveneens in een nieuwe entreevoorziening voor het Cicero gebouw. Hiermee wordt een duidelijk gezicht gecreëerd. Ten slotte wordt er voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen en wordt er groen (met mogelijkheden voor buffer- en infiltratievoorzieningen) aangelegd. Door deze ontwikkeling sluit het plangebied meer aan bij de hedendaagse wensen en maatstaven en kan de zorgfunctie in het gebied worden gerevitaliseerd en toekomstbesteding worden vormgegeven.
Door de herstructurering en de nieuwe situering van de bebouwing is het, volgens de regels in de geldende bestemmingsplannen 'Kernen Schinnen' en 'Buitengebied Schinnen', niet mogelijk om de beoogde ontwikkeling rechtstreeks toe te staan. Om de beoogde herstructurering toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging (ex. artikel 3.1) Wro noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de gewenste herstructurering van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting bevat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen uiteindelijk het juridische kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden om de herstructurering mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in de gemeente Beekdaelen, aan de westkant van de kern Amstenrade. Het plangebied bevindt zich ten westen van De Gijselaar en grenst aan het buitengebied.
Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Amstenrade, sectie A, perceelnummers 2414, 2415 en 2532 (gedeeltelijk). Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 3,0 ha.
Uitsnede van de kadastrale percelenkaart met roodomlijnd het plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen:
Conform deze bestemmingsplannen zijn ter plaatse de volgende bestemmingen en aanduidingen van kracht:
Daarnaast is er sprake van meerdere bouwvlakken, maatvoeringsvoorschriften en de bouwaanduiding 'bijgebouwen'.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen, het plangebied is rood omlijnd.
Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het niet mogelijk om de beoogde herstructurering rechtstreeks toe te staan. Daarnaast is er behoefte aan meer flexibiliteit binnen het gehele plangebied om zo beter in te kunnen spelen op (onverwachte) toekomstige ontwikkelingen. Het gehele plangebied zal om die reden als 'Maatschappelijke' en 'Wonen' worden bestemd met een bouwvlak waarbinnen de bebouwing mag worden opgericht. Binnen dit bouwvlak zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen zoals maximum bebouwingspercentage en maximum bouwhoogte. Op deze manier is het goed mogelijk om binnen de betreffende bestemming (maatschappelijk of wonen) het bouwplan, wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een veranderende behoefte of economische situatie, te kunnen aanpassen en te kunnen schuiven met bijvoorbeeld de locatie van de zorgeenheden/-woningen alsmede van de diverse functies.
Om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met de voorliggende herziening van het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de locatie geschikt is voor de gewenste herstructurering van het plangebied.
Door Cicero en ZOwonen is er voor gekozen om in onderlinge samenhang een integraal plan te ontwikkelen, waarbij ieder op eigen eigendom ontwikkelt. In dat kader is onderhavige toelichting een integrale afweging van het totale planvoornemen en dient deze als zodanig ook zo gelezen te worden. Echter door Cicero en ZOwonen is er voor gekozen om hun eigen deel van het planvoornemen afzonderlijk in procedure te brengen. Dit betekent dat uitgegaan wordt van twee plangebieden c.q. bestemmmingsplanherzieningen. Deze twee plangebieden worden in onderhavig bestemmingsplan dus als één gebied beschouwd in verband met de eenheid en onderlinge relatie. In deze toelichting wordt met plangebied dan ook beide plangebieden bedoeld. Naast de integrale toelichting van het totale planvoornemen omvatten de twee nieuwe bestemmingsplannen (deel Cicero en deel ZOwonen) ieder afzonderlijke regels met bijbehorende verbeelding alsmede afzonderlijk datasets voor de publicatie.
Afzonderlijke plangebieden Cicero (rood) en ZOwonen (geel)
Na dit inleidende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure die het plan zal doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied en haar directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen zelf, zijnde de beoogde herstructurering ter plaatse van het plangebied van Cicero en ZOwonen.
De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio Parkstad. De gemeente grenst aan de gemeenten Brunssum, Heerlen, Voerendaal, Valkenburg aan de Geul, Meerssen, Beek en Sittard-Geleen. Daarnaast grenst de gemeente aan de oost- en noordkant aan Duitsland. De planlocatie is gelegen in de voormalige gemeente Schinnen en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeenten Onderbanken en Nuth.
De ligging van Amstenrade in de gemeente Beekdaelen
Net ten oosten van de kern Schinnen zelf, liggen de kernen Oirsbeek en Amstenrade die in de loop der jaren aan elkaar gegroeid zijn. In het zuiden grenst Amstenrade aan Hoensbroek (gemeente Heerlen) dat ook onderdeel is van Parkstad. Dit zuidelijke deel van de voormalige gemeente Schinnen vormt (als het ware) de overgang van de landelijke Westelijke mijnstreek naar het stedelijke Parkstad. Belangrijk ruimtelijk element, tussen de gemeente Beekdaelen en Heerlen, is de aangelegde Parkstadring. Dit is een nieuwe rondweg die het noorden, oosten en zuiden van Parkstad zal gaan ontsluiten en net ten zuiden van Amstenrade langs loopt.
Amstenrade zelf betreft een kerkdop dat ontstaan is als lint (hoofdstraat). In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw zijn er kleine wijkjes ontstaan die ervoor hebben gezorgd dat Amstenrade zijn huidige vorm heeft gekregen en is vastgegroeid aan Oirsbeek. Het plangebied zelf ligt aan de westzijde van het dorp langs de gelijknamige straat De Gijselaar.
De ligging van het plangebied ten opzichte van Amstenrade
Het plangebied grenst aan de zuid- en westzijde aan het buitengebied bestaande uit agrarische gronden en groenstructuren in de vorm van bomenrijen. Ten zuiden van het plan gebied is de locatie van het schuttersgilde met schietbaan gelegen met aansluitend een woonwagenlocatie. De voormalige tennisbanen binnen het plangebiede worden incidenteel gebruikt voor het excerseren door de naastgelegen schutterij. Tevens is hier recent nog een apotheek gerealiseerd. De open ruimte hier tussen is ingericht als groen met enkele speelvoorzieningen en wandelpaden. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de bestaande ruimtelijke structuren met onder meer het (nieuw aangelegde en verplaatse) voetbalveld van VV Amstenrade en een basisschool. De oostgrens wordt gevormd door de straat De Gijselaar, waar aan de overzijde van deze straat voornamelijk woningen zijn gevestigd, een gymzaal en het gemeenschapshuis. Dit zijn grondgebonden halfvrijstaande woningen in 2 bouwlagen met kap.
Naastgelegen voetbalveld van VV Amstenrade
Naastgelegen locatie van schutterij
Naastgelegen gemeenschapshuis (met gymzaal)
Straatbeeld De Gijselaar in noordelijke richting, met woonobjecten aan de rechterzijde en het plangebied aan de linkerzijde.
De belangrijkste ruimtelijke structuren binnen het plangebied zelf worden gevormd door de bestaande bebouwing, waarbij de 'Elvira' en de 'Leontien' de twee voornaamste (zorg)woongebouwen (Cicero) zijn. De 'Elvira' is centraal op het terrein gelegen en heeft een prominente, zichtsbepalende uitstraling vanaf de Gijselaar. De 'Leontien' is achter de 'Elvira' gelegen en minder beeldbepalend. Deze wordt door eenlaagsbebouwing geschakeld aan de 'Elvira'. In dit gedeelte is thans onder meer een kantoorfuntie en restaurant gevestigd. Verder bevindt zich op de planlocatie nog een ander meerlaags (zorg)woongebouw, (ZOwonen) dat meer aan de zuidzijde, aan de straatzijde van De Gijselaar gelegen is. Aan de zijde van de Limietweg is het voormalig tenniscomplex met twee tennisbanen gelegen.
Binnen het plangebied zijn daarmee momenteel 144 zorgeenheden (Cicero) en 33 woningen (ZOwonen) aanwezig. In totaal betreffen dit 177 wooneenheden, waarbij de zorgeenheden van Cicero een zorgprofiel hebben van VV4 en hoger danwel een gelijkwaardig zorgprofiel. Dit betreft een zorgprofiel onder VV4 danwel gelijkwaardig zorgprofiel.
Vooraanzicht van de 'Elvira' met parkeergelegenheid
Achterzijde van de 'Elvira' met laagbouw geschakeld aan de 'Leontien'. Op de voorgrond een parkeer- en manouvreerterrein
(Voormalig) meerlaags woongebouw aan de zuidzijde van het plangebied (inmiddels gesloopt)
Het plangebied wordt ontsloten via De Gijselaar. Tussen de bestaande aanwezige woningen van ZOwonen aan de noordzijde en het 'Elvira' gebouw is een ontsluitingsweg gelegen naar een parkeer-/ manouvreerterrein aan de achterzijde van het 'Elvira' gebouw. Daarnaast is er een ontsluitingsweg die voert naar een parkeerterrrein tussen het 'Elvira' bebouw en het meerlaags woongebouw aan de zuidzijde. Het grote parkeerterrein aan de voorzijde van het 'Elvira' gebouw is rechtstreeks via De Gijselaar te bereiken.
Het resterende deel van het plangebied is voornamelijk in gebruik als landschappelijk groen en/of als verharding ten dienste van de zorggebouwen.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied waarbij enkele van de bestaande verouderde woongebouwen worden gesloopt en/of gerenoveerd en worden vervangen door zorgeenheden (Cicero) en woningen (ZOwonen). Het Elviragebouw zal worden gesloopt. Het meerlaags woongebouw in de zuidzijde van het plangbied aan de straatzijde van De Gijselaar is inmiddels gesloopt. Het Leontiengebouw zal worden gerenoveerd.
Het planvoornemen voorziet enerzijds in de realisatie van 144 zorgeenheden (Cicero) door middel van sloop, renovatie en nieuwbouw. Het aantal zorgeenheden van Cicero blijft hiermee gelijk aan de huidige situatie. Volgens de nieuwe definitie 'zorgwoningen' betreft het hier zorgeenheden die uitsluitend bedoeld zijn voor burgers met een WLZ-indicatie (Wet Langdurige Zorg, voorheen AWBZ) met verblijf. De 144 zorgeenheden van Cicero zullen hieraan voldoen (zorgprofiel VV4 en hoger danwel gelijkwaardig zorgprofiel).
Anderzijds voorziet het planvoornemen daarnaast in maximaal 48 woningen (ZOwonen). Het aantal woningen van ZOwonen neemt hiermee toe met maximaal 15 woningen.
Het planvoornemen bestaat daarmee voor de twee partners, Cicero en ZOwonen, uit:
Het planvoornemen leidt daarmee tot het volgende overzicht ten aanzien van de bestaande en de maximaal beoogde wooneenheden:
Huidig gebouw | Huidig | Maximaal beoogde variant | ||||
Aantal | Type | Aantal | Type | |||
Elviragebouw (Cicero) | 75 | Zorgeenheid | 144 | Zorgeenheid | ||
Leontiengebouw (Cicero) | 69 | Zorgeenheid | ||||
Overig ZOwonen | 33 | woning | 48 | woning | ||
Totaal | 177 | 192 |
In de huidige situatie zijn er 144 zorgeenheden van Cicero binnen het plangebied gesitueerd. Het aantal zorgeenheden van 144 zal in de nieuwe situatie gelijk blijven en zal plaatsvinden middels sloop van het Elvira gebouw, renovatie van het Leontiengebouw en nieuwbouw.
ZOwonen realiseert met het nieuwe wooncomplex maximaal 48 woningen. Het aantal woningen neemt hiermee met maximaal 15 eenheden toe. Dit betreffen woningen die toegevoegd worden aan de woningvoorraad. Deze dienen gecompenseerd te worden volgens het principe '1 er bij is 1 eraf'. ZOwonen beschikt in de westelijke Mijnstreek over ruim 14 duizend verhuureenheden. Ruim 1.500 woningen uit haar bezit ondergaat een transformatie de komende jaren. Er worden ca 1.000 woningen teruggebouwd op de eigen grond posities en ca 500 woningen worden op derden locatie gerealiseerd. Daarmee maakt ZOwonen haar bezit toekomstbestendig. De extra woningen van ZOwonen hoeven echter niet gecompenseerd te worden. Het betreft namelijk een goed woningbouwplan in het kader van de beleidsregel Ruim baan voor een goed woningbouwplan (zie paragraaf 3.4.2).
Voor de woningen van ZOwonen geldt dat deze door ZOwonen zelfstandig worden toegewezen aan huurders. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met zorgvraag of zorgzwaarte-pakketten. De bewoners bepalen zelf of en van wie zij zorg inkopen. Cicero kan hier eventueel in voorzien.
Om binnen deze indeling meer visueel duidelijk te maken hoe de twee (afzonderlijke) ontwikkeling van Cicero en ZOwonen zich tot elkaar verhouden, is onderstaande overzichtsfiguur gemaakt die specifiek ingaat op de huidige en toekomstige bebouwing.
Schematische weergave van planvoornemen en plangebied in toekomstige situatie t.o.v. bestaande situatie
De inrichting van het plangebied op basis van het beoogde planvoornemen ziet er als volgt uit.
Inrichtingstekening (indicatief) met planvoornemen Cicero en ZOwonen
Type wooneenheden
De zorgeenheden van Cicero onderverdeeld in een aantal clusters. Deze bestaan uit 1 bouwlaag met een plat dak en/of een eventuele flauwe kap of maximaal 2 bouwlagen (zonder kap). Zo nodig worden de clusters voorzien van een gemeenschappelijke woonkamer(s) c.q. ruimte(n) en overige voorzieningen. De verbindingsgangen en gemeenschappelijke woonkamer(s) c.q. ruimte(n) worden voorzien van een plat dak. Bij 1 bouwlaag bedraagt de goot-/bouwhoogte maximaal respectievelijk 4,0 meter en 5,0 meter. de maximale bouwhoogte bij 2 bouwlagen (zonder kap) bedraagt maximaal 8,0 meter.
De 48 woningen van ZOwonen zijn gesitueerd in één gebouw met vier woonlagen (maximum bouwhoogte 16 meter, inclusief liftuitloop op het dak). Het gebouw wordt daarbij in dezelfde voorgevelrooilijn geplaatst als in de 'oude' situatie. Deze woningen worden gerealiseerd als zelfstandig appartement/woning De woningen worden voorzien van een eet/woonkamer, slaapkamer, badkamer en een bergruimte. De woningen zijn levensloopbestendig ingericht en tevens voorzien van een buitenruimte. De toewijzing van de woningen van ZOwonen vindt door ZOwonen zelf plaats. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met zorgvraag of zorgzwaarte-pakketten. De bewoners bepalen zelf of en van wie zij zorg inkopen. Cicero kan hier eventueel in voorzien.
De renovatie van het Leontiengebouw heeft geen betrekking op de verschijningsvorm van het gebouw maar zal enkel betrekking hebben op de interne indeling van het gebouw. Het betreffen allemaal zorgeenheden/-woningen met de nieuwe definitie voor zorgwoningen en zijn uitsluitend bedoeld voor zorgbehoevende met een zorgindicatie VV4 en hoger danwel gelijkwaardig zorgprofiel.
Aan de voorzijde van het (bestaande) Leontiengebouw is het voornemen een nieuwe eenlaagsbebouwing als entree te realiseren. Het bestaande restaurant en aanwezige functies (o.a. kantoorruimte) zullen hierin opnieuw gesitueerd worden. Hier wordt tevens een plein gerealiseerd waar bewoners kunnen verblijven.
Daarnaast voorziet het planvoornemen in de realisatie van drie parkeerterreinen/locaties van respectievelijk 42, 48 (totaal 90 Cicero) en 36 parkeerplaatsen (ZOwonen), in totaal 126 parkeerplaatsen. Deze zullen door middel van de bestaande infrastructuur worden ontsloten, via de bestaande en een nieuw aan te leggen op-/inritten vanaf De Gijselaar. Het laden en lossen van het Leontiengebouw blijft ongewijzigd. Echter de ontsluiting hiervan zal plaatsvinden via de Limietweg als onderdeel voor de ontsluiting van de parkeerplaatsen voor het sportveld binnen het gemeentelijk deel. De inrichting van de Limietweg zal hierop afgestemd worden. Het overige deel van het plangebied zal worden ingericht met groene beplanting in combinatie met eventuele bomen. Waar nodig zal worden voorzien in de compensatie van de te kappen bomen. Binnen dit groen zijn tevens mogelijkheden voor de aanleg van wadi's danwel ander voorzieningen voor de noodzakelijke opvang van het hemelwater.
Vanwege de ligging aan de rand van de kern Amstenrade is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de uitstraling vanuit het plangebied als overgang naar het buitengebied. Deze overgang wordt reeds in de bestaande situatie geaccentueerd door de bestaande groenstructuren in de vorm van bomenrijen en bosschages langs de flanken van het plangebied. Deze bestaande structuren zullen zoveel mogelijk behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt. Ook in de kern van het plangebied en rondom de nieuwe zorgeenheden/-woningen is veel ruimte voor nieuw groen ingepland rondom de clusters van Cicero en het gebouw met woningen van ZOwonen, zoals goed te zien is op de afbeelding 'schematische weergave van planvoornemen en de inrichtingstekening met planvoornemen' in paragraaf 2.3.1.
Als gevolg van de situering van het cluster op het voormalige tenniscomplex en de direct aangrenzende gronden is het noodzakelijk om bomen te kappen. Deze bomen worden (bij voorkeur) op eigen terrein gecompenseerd. Hierbij wordt met name gedacht aan de 'restruimte' die overblijft ter plaatse van het voormalig tenniscomplex en eventueel ter plaatse van de open groenplek aan de Gijselaar. Hierover worden nadere afspraken gemaakt tussen de gemeente Beekdaelen, Cicero en Zowonen.
Tevens moet hiervoor de bestaande speelvoorzieningen verplaats worden. Deze zullen verplaatst worden richting het groen aan de Gijselaar. Eveneens worden er in het groen wadi's danwel andere voorzieningen aangelegd zodat de berging van hemelwater bij piekafvoer geborgd kan worden.
De ontsluiting van het plangebied vindt, net als in de huidige situatie, rechtstreeks plaats via De Gijselaar. De zorgeenheden en woningen van respectievelijk Cicero en ZOwonen worden via inritten (enerzijds bestaand en anderzijds nieuw) op De Gijselaar aangesloten. Via de zuidelijke (nieuwe) inrit wordt de aan te leggen parkeervoorziening van ZOwonen en Cicero direct bij de nieuwe entree ontsloten. Via de Limietweg wordt in combinatie met de parkeerplaatsen voor het sportveld ook de bestaande parkeervoorziening van Cicero ontsloten waar tevens het laden/lossen plaats vindt van het Leontinegebouw. De inrichting van de Limietweg zal hierop afgestemd worden. Dit is aan de achterzijde van de te realiseren clusters ter plaatse van het Elvira-gebouw.
In de huidige bestaande situatie zijn momenteel 85 parkeerplaatsen (Cicero) en 19 parkeerplaatsen (ZOwonen) aanwezig. In totaal betreffen dit 104 parkeerplaatsen. De gemeente Beekdaelen heeft geen eigen parkeernormen vastgesteld. Om die reden worden de parkeerkencijfers aangehouden zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW. Op basis van de kencijfers zijn er parkeernormen die per functie gehanteerd moeten worden bij het bepalen van de te realiseren parkeerplaatsen voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.
Om het minimale aantal parkeerplaatsen te kunnen berekenen moet worden voldaan aan de CROW publicatie. In de CROW wordt onderscheid gemaakt in de stedelijkheidsgraad en de ligging in de stedelijke zone. De gemeente Beekdaelen is aan te merken als 'niet stedelijk'. Voor de stedelijke zone worden vier gebiedstypes onderscheiden, namelijk: Centrum, Schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Het plangebied is gelegen in rest bebouwde kom. Op basis hiervan kunnen de volgende parkeernormen worden onderscheiden:
Het planvoornemen voorziet in de volgende wooneenheden:
Ten aanzien van het planvoornemen kan het volgende worden geconcludeerd:
Tabel parkeerbehoefte
kencijfers | parkeerbehoefte | |||||||
functie | aantal | min | gemiddeld | max | per | min | gemiddeld | max |
ZOwonen | 48 | 1,0 | 1,2 | 1,4 | wooneenheid | 48 | 58 | 67 |
Cicero | 144 | 0,5 | 0,6 | 0.7 | wooneenheid | 72 | 86 | 100 |
totaal | 192 | 120 | 144 | 167 |
Tabel parkerbalans
parkeerbehoefte | Aantal pp's | toets | ||||||||
functie | aantal | min | gemiddeld | max | min | gemiddeld | max | |||
ZOwonen | 48 | 48 | 58 | 67 | 36 | -12 | -22 | -34 | ||
Cicero | 144 | 72 | 86 | 100 | 90 | +18 | +4 | -10 | ||
totaal | 192 | 120 | 144 | 167 | 126 | +6 | -18 | -44 |
Aangezien de keuze is gemaakt om het planvoornemen integraal te beschrijven maar afzonderlijk in procedure te brengen dient ieder voor zich in voldoende mate te voorzien in de parkeerbehoefte op haar eigen terrein. Voor Cicero is er voor gekozen om uit te gaan van de gemiddelde parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning. Hierin zijn de functies restaurant en kantoor meegenomen omdat deze ondergeschikt zijn aan het geheel en in de huidige situatie reeds bestaand. Deze maken onlosmakelijk onderdeel uit van het geheel, maar zijn niet opengesteld voor publiek. Deze functies zijn alleen voor de bewoners, het personeel en eventuele bezoekers. Hetzelfde geldt voor het personeel. Dit is verdisconteerd in de parkeernorm. Dit houdt in dat er 86 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Er wordt voorzien in 90 parkeerplaatsen verdeeld over twee parkeerplekken van respectievelijk 42 en 48 parkeerplaatsen. Dit is een overschot van 4 parkeerplaatsen. Tevens zal bezien worden of deze twee parkeerplekken geoptimaliseerd kunnen worden zodat het aantal parkeerplaatsen nog toe zal nemen. Daarnaast voorziet het planvoornemen voor het deel van Cicero niet in een toename van het aantal woningen. Er is hier enkel sprake van herstructurering om te kunnen voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd op het gebied van zorg. In de huidige situatie is ook reeds sprake van 144 wooneenheden in combinatie met de functies restaurant en kantoor waardoor er in feite geen wijziging in de parkeerbehoefte optreedt.
Voor ZOwonen is gekozen om uit te gaan van de minimum parkeernorm van 1,0 parkeerplaats. De woningen zijn uitsluitend bedoeld voor ouderen welke in mindere mate beschikken over een auto dan wel vaak niet meer hierover beschikken. Dit betekent dat er 48 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Er worden in de nieuwe situatie slechts 36 parkeerdplaatsen gerealiseerd. Er is derhalve een tekort van 12 parkeerplaatsen. Aangezien de doelgroep '65 plusser' is en niet iedereen in het bezit is van een eigen auto hoeft niet iedere woning te voorzien zijn van een parkeerplaats. Te meer omdat elke woning voorzien wordt van een eigen scootmobielstalling/elektrische fiets oplaadpunt krijg. Hiermee neemt de wens naar een eigen auto verder af. Dit beeld wordt bevestigd bij vergelijkbare wooncomplexen van ZOwonen. Daarnaast worden de mogelijkheden van 'car-sharing' door ZOwonen onderzocht. dit betreft een duurzame maniier om het autogebruik terug te dringen. Hiermee zou het aantal van 36 parkeerplaatsen voor de 48 woningen afdoende moeten zijn.
Mocht na realisatie van de beoogde nieuwbouw blijken dat de parkeerdruk, als gevolg van een 'tekort' aan parkeerplaatsen bij de woningen van ZOwonen, rondom de Gijselaar stijgt zal een verkeersonderzoek worden uitgevoerd om de behoeft nader in beeld te brengen. Mocht de conclusie uit dit verkeersonderzoek zijn dat er voor de bewoners van ZOwonen extra parkeerplaatsen nodig zijn dan zal ZOwonen dit samen met de gemeente Beekdaelen realiseren op basis van een 50-50 verdeling. De dan benodigde parkeerplaatsen zullen dan met parallelel parkeerplaatsen aan de Gijselaar worden gerealiseerd. De rijbaan van de Gijselaar is hiervoor voldoende breedt (7 meter). Bijkomstig voordeel hierbij is dat de Gijselaar daarmee geschikt gemaakt wordt als 30 km weg, waarbij de verkeerssnelheid ter plaatse wordt afgeremd door de wegversmalling.
Om te waarborgen dat de te realiseren parkeerplaatsen voor zowel Cicero als ZOwonen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn zullen de terrein met de parkeerplaatsen met een slagboom afgesloten worden. Bewoners, personeel en eventuele bezoekers hebben dan uitsluiten toegang tot deze parkeerplaatsen. Hiermee wordt voorkomen dat de omgeving gebruik maakt van deze parkeerplaatsen waardoor deze dan niet beschikbaar zijn voor datgene waarvoor ze bedoeld zijn.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid voor het plangebied weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Beekdaelen en de voormalige gemeente Schinnen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Een belangrijk aspect van de NOVI betreft het creëren van prettige woonmilieu's (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's'.) Hierbij wordt vooral gestuurd op inbreiding in plaats van uitbreiding. Er zijn veel woningen nodig voor de groeiende groep ouderen.
Conclusie
Met het planvoornemen wordt het plangebied herstructureerd waarbij de zorgfunctie wordt geoptimaliseerd om te kunnen voldoen aan de eisen en wensen van deze tijd. Hiermee wordt een prettig milieu gecreërd in binnen de bestaand bebouwd gebied (inbreiding) en in aansluiting op de ruimtelijke structuur van de omgeving. Deze woningen van zowel Cicero als ZOwonen zijn met name bedoeld voor ouderen in het bijzonder om daarbij de nodige zorg te kunnen bieden. Hiermee past het plan binnen de NOVI.
Novi gebied Zuid limburg
De aanwijzing als voorlopig NOVI-gebied biedt een belangrijke meerwaarde omdat het extra bestuurs- en uitvoeringskracht creëert op het niveau van Zuid-Limburg en de Euregio. Met deze versterking van de governance kunnen de aanpakken voor verduurzaming van de industrie en economie, stedelijke transformatie en versterking van het landschap elkaar daadwerkelijk gaan versterken, met optimale benutting van grensoverschrijdende kansen.
Op het gebied van kansen, gezondheid, welvaart, welzijn en leefkwaliteit zijn binnen Zuid-Limburg sterke ruimtelijke verschillen. Veel wijken kampen, veelal intergenerationeel, met grote sociaaleconomische achterstanden en gezondheidsachterstanden ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit terwijl het gebied als geheel, mede door zijn ligging in de Euregio, grote potentie heeft voor brede welvaart. Dit vraagt daarom om een samenhangende aanpak op Zuid-Limburgse schaal, via een integrale gebiedsgerichte aanpak gericht op versterken van de agglomeratiekracht (vanuit een grensoverschrijdend perspectief), transformatie en verduurzaming van stedelijk gebied en industrie (Chemelot) met behoud en ontwikkeling van landschapswaarden.
In dat kader wordt een plan van aanpak opgestelt om prioriteiten te bepalen en mogelijkheden van organisatie van de inzet van regio en Rijk te onderzoeken.
Conclusie
Door de herstructurering van het plangebied waarbij de zorg wordt geoptimaliseerd om te kunnen voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd wordt vooruitlopend al een belangrijke bijdrage geleverd aan het NOVIgebied Zuid Limburg. Er is hiermee sprake van transformatie, versterking en verduurzaming van bestaande bebouwd gebied.
Ingevolge artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht en de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, als vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven:
Stedelijke ontwikkeling?
Uit het voorgaande blijkt dat in de eerste plaats sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt gezien het bepaalde in artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).
Conclusie
Het planvoornemen gaat uit van een maximaal beoogde variant, zoals hierboven in paragraaf 2.3.1 beschreven. In deze maximaal beoogde variant zal er een toename zijn van 15 eenheden: van 177 naar 192. Dit betreffen woningen van ZOWonen en deze dienen als zelfstandige woning te worden aangemerkt zoals van belang voor de ladder. Voor het gedeelte van Cicero is qua planvoornemen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het betreft hier enkel een herstructurering van bestaande functies om te kunnen voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd op het gebied van zorg.
Om te beoordelen of een onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk is, is naast het aantal te realiseren woningen van belang om te beoordelen of een stedelijke ontwikkeling een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling betreft. In dit kader geldt dat de ontwikkeling een reeds bestaande functie binnen het plangebied betreft en deze functie geen nieuwe mogelijkheden creëert ten aanzien van woningbouw in relatie tot het 'oude' planologische regime.
In het onderhavige planvoornemen is er geen sprake van het toevoegen van een functie die reeds niet op het plangebied aanwezig is. De bestemming 'maatschappelijk' is immers al op het plangebied aanwezig en staat de nodige gebruiksfuncties toe. Daarnaast geldt dat op de locatie waar momenteel de bestaande 33 woningen van ZOwonen zijn gesitueerd een woonbestemming vigeert waarbij is vastgelegd dat bebouwing binnen het bouwvlak zal moeten worden opgericht en dient te bestaan uit een maximale bouwhoogte van gestapelde woningen. Er is echter geen aanduiding vigerend waarbij het maximaal aantal wooneenheden is bepaald. Met andere woorden is het aantal wooneenheden in het momenteel geldende plan niet begrensd en is niet zonder meer uit te sluiten dat de toevoeging van wooneenheden binnen het huidige planvoornemen niet reeds tot de mogelijkheden van het bestaande bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met de herstructurering van het plangebied, dat wordt mogelijk gemaakt door dit bestemmingsplan, weliswaar de situering en ruimtelijke structuur van het plangebied wordt gewijzigd, maar dat er niet zonder meer kan worden gesteld dat de realisatie van de 'extra' woningen niet reeds mogelijk was binnen het oude, geldende planolgisch regime. In het kader van de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is er derhalve geen sprake van het toevoegen van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die niet reeds binnen de bestaande functies mogelijk was. Toetsing aan de ladder is in het licht van het voorgaande dan ook niet noodzakelijk. Daarnaast beschikt ZOwonen in de westelijke Mijnstreek over ruim 14 duizend verhuureenheden. Ruim 1.500 woningen uit haar bezit ondergaat een transformatie de komende jaren. Er worden ca 1.000 woningen teruggebouwd op de eigen grond posities en ca 500 woningen worden op derden locatie gerealiseerd. Daarmee maakt ZOwonen haar bezit toekomstbestendig. In de prestatie afspraken met de gemeente wordt dit gemonitord. De extra woningen van ZOwonen hoeven echter niet gecompenseerd te worden. Het betreft namelijk een goed woningbouwplan in het kader van de beleidsregel Ruim baan voor een goed woningbouwplan (zie paragraaf 3.4.2).
De Nationale omgevingsvisie (NOVI) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de NOVI te verwezenlijken.
Middels het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In de NOVI is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Conclusie
In het Barro worden zowel aan de locatie als aan de ontwikkeling van dit project geen regels gesteld. Het ruimtelijke Rijksbeleid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
Natuur, landschap en cultuurhistorie
De doelstelling betreft het realiseren van een robuust en duurzaam in stand te houden netwerk van natuurgebieden als basis voor behoud en herstel van de voor Limburg kenmerkende flora, fauna en habitats, met name in de goudgroene en zilvergroene natuurzone. Daartoe moeten ook randvoorwaarden op het gebied van milieu en water worden gerealiseerd en worden cultuurhistorische waarden volwaardig meegewogen, beschermd en waar mogelijk versterkt. Tevens wordt toegewerkt naar een evenwichtige balans tussen instandhouding van natuur en het op een duurzame wijze benutten van natuur en de functies die natuur vervult voor de mens. Vitale natuur is van groot belang ten behoeve van behoud en herstel van de biodiversiteit in Limburg.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, wordt in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) maakt het plangebied onderdeel uit van het bebouwd gebied en is aangewezen als 'Overig bebouwd gebied'.
Uitsnede POL2014, het plangebied is roodomlijnd
Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014
Met het planvoornemen is sprake van een herstructurering van bestaand bebouwd gebied die past binnen het 'overig bebouwd gebied' dat bedoeld is voor onder andere wonen en maatschappelijke voorzieningen. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
Overig bebouwd gebied
Hieronder wordt verstaan gemengde woon/werkgebieden met (maatschappelijke) voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, waarbij de volgende accenten worden gelegd:
Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van zorgeenheden en woningen, maatschappelijke voorzieningen en groenontwikkeling door herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Per saldo zal het aantal wooneenheden in het plangebied toenemen met 15 eenheden voor het deel van ZOwonen. Dit betreffen woningen die toegevoegd worden aan de woningvoorraad. Deze dienen gecompenseerd te worden volgens het principe '1 er bij is 1 eraf'. ZOwonen beschikt in de westelijke Mijnstreek over ruim 14 duizend verhuureenheden. Ruim 1.500 woningen uit haar bezit ondergaat een transformatie de komende jaren. Er worden ca 1.000 woningen teruggebouwd op de eigen grond posities en ca 500 woningen worden op derden locatie gerealiseerd. Daarmee maakt ZOwonen haar bezit toekomstbestendig. De extra woningen van ZOwonen hoeven echter niet gecompenseerd te worden. Het betreft namelijk een goed woningbouwplan in het kader van de beleidsregel Ruim baan voor een goed woningbouwplan (zie paragraaf 3.4.2). Daarnaast is er ruimte voor de ontwikkeling van stedelijk groen en afkoppeling van het hemelwater. Tevens versterkt de ontwikkeling de kwaliteit van de leefomgeving omdat er sprake is van herstructurering van een gebied waarin zich veelal gedateerde bebouwing bevindt. Ook het feit dat er veel ruimte is voor nieuw/extra groen komt ten goede aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Nationaal Landschap Zuid - Limburg
Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de 'quality of life' belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten. De landschappelijke kwaliteiten moeten er behouden blijven, duurzaam worden beheerd en waar mogelijk versterkt. Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt door de Provincie Limburg en door de economische topsectoren gezien als een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor bedrijven en bewoners. Het Nationale Landschap biedt ruimte voor regionale en lokale bedrijvigheid, inclusief grondgebonden landbouwbedrijven, maar met respect voor de omgeving. Grootschalige woningbouw, megastallen en bedrijventerreinen zijn er niet toegestaan.
Uitsnede POL2014 met beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, het plangebied is roodomlijnd
Het uiterst zuidelijk deel van het plangebied behoort, voor een beperkt deel, tot het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Het betreft enkel de 'rand' van het plangebied. Feitelijk is dit deel van het plangebied in gebruik als groenvoorziening met een parkachtige setting, als kernrandzone van Amstenrade richting het aangrenzende buitengebied (overzijde Limietweg). In deze kernrandzone zijn naast de maatschappelijke functies van Circero en de woonfunctie van Zowonen diverse andere functies aanwezig in de vorm van een een kinderspeelterrein, schutterij, woonwagenlocatie en medisch centrum. Daarmee behoort dit gebied tot het bestaand stedelijk gebied zoals ook te zien is op de eerste afbeelding in deze paragraaf. Hier is feitelijk gezien dus al sprake van verstoring van de aldaar aanwezige 'natuur' door de aanwezige functies en de bestaande ruimtelijke structuur. Daarnaast kan gesteld worden dat ook de aldaar aanwezige natuurwaarden beperkt zijn aangezien deze functies er gesitueerd zijn. Deze worden weliswaar begrensd door bomen en bosschages maar juist deze elementen blijven (grotendeels) behouden binnen het planvoornemen. Daar komt nog bij dat er aansluitend op deze elementen nieuw groen binnen het plangebied, aan de zijde van De Gijselaar, zal worden ontwikkeld. Vanuit dit perspectief komt het groen als het ware verder het plangebied in.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten behorend bij het overig bebouwd gebied. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de waarden die aanwezig zijn op het beperkte deel van het plangebied die behoren bij het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap Zuid - Limburg. Het POL vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
De omgevingsverordening Limburg is gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld en op 16 januari 2015 inwerking getreden. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.
De 'oude' Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Deze Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van de gebieden voor:
Uitsnede Geconsolideerde versie Omgevingsverordening 2014, met het plangebied rood omlijnd
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht. Het planvoornemen past goed binnen dit uitgangspunt omdat er sprake is van herstructurering van een bestaand bebouwd gebied. Op voorgaande afbeelding is goed te zien dat het gedeelte dat deel uitmaakt van de beschermingszone Nationaal Landschap Zuid-Limburg, zoals omschreven in de vorige paragraaf, eveneens worden aangemerkt als gebied voor duurzame verstedelijking. Het planvoornemen past, gezien de uitgangspunten, in beide gebieden.
Herziening verordening
Tot voor kort was in de Omgevingsverordening opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande (plan)voorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Daarbij gold een uitzondering voor woningbouwplannen die voldeden aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'. Op 11 november 2016 is echter een wijziging van de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten.
Wonen
Een belangrijk onderdeel van het POL zoals dat in december 2014 is vastgesteld, betreft de opgave voor de drie regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. Voor het thema 'Wonen' is daar in de regio Zuid-Limburg invulling aan gegeven met de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'. Deze structuurvisie is voor elke gemeente afzonderlijk vastgesteld door de betreffende gemeenteraad. Voor de voormalige gemeente Schinnen is dat gebeurd op 9 oktober 2017.
Om de naleving van de regionale afspraken als vastgelegd in de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' en de gemeentelijke bestuursafspraken ook juridisch te borgen is de Omgevingsverordening Limburg 2014 herzien door middel van een partiële herziening, die op 11 november 2016 is vastgesteld door Provinciale Staten. Concreet is daarmee in de Omgevingsverordening voorzien in een bepaling die borgt dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande (plan)voorraad. Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door de gemeenteraad vastgestelde 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied. Uitgaande van de maximaal beoogde variant zal het aantal wooneenheden binnen het plangebied met 15 woningen (ZOwonen) toenemen. Dit betreffen woningen die toegevoegd worden aan de woningvoorraad. Deze dienen gecompenseerd te worden volgens het principe '1 er bij is 1 eraf'. ZOwonen beschikt in de westelijke Mijnstreek over ruim 14 duizend verhuureenheden. Ruim 1.500 woningen uit haar bezit ondergaat een transformatie de komende jaren. Er worden ca 1.000 woningen teruggebouwd op de eigen grond posities en ca 500 woningen worden op derden locatie gerealiseerd. Daarmee maakt ZOwonen haar bezit toekomstbestendig. De extra woningen van ZOwonen hoeven echter niet gecompenseerd te worden. Het betreft namelijk een goed woningbouwplan in het kader van de beleidsregel Ruim baan voor een goed woningbouwplan (zie paragraaf 3.4.2).
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten voor duurzame verstedelijking en de beschermingszone Nationaal Landschap Zuid - Limburg zoals reeds uiteengezet in voorgaande paragraaf. Ook is het planvoornemen passend binnen het provinciale woonbeleid doordat het enerzijds zorgeenheden (zorgprofiel minimaal zorgprofiel VV4 en hoger dan wel gelijkwaardig zorgprofiel) en anderzijds woningen betreffen die aangemerkt worden als een goed woningbouwplan die niet gecompenseerd hoeven te worden. De Omgevingsverordening Limburg 2014 vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de ontwerp POVI is onderhavig plangebied, net als in het POL, gelegen in het bebouwd gebied (landelijke kern) Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggend planvoornemen is geen sprake van relevante wijzigingen. Het planvoornemen ligt in lijn met het ontwerp POVI en kan daarom met betrekking tot de provinciale visie als toekomstbestendig worden geacht.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI
Voor wat betreft woningbouw, op korte en middellange termijn, zit de grootste opgave in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen (starters en senioren) en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburg breed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.
Daarnaast zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen'.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten behorende bij een landelijke kern. Het plangebied voorziet met name in een belangrijke functie als zorg en de huisvesting van de specifieke doelgroep ouderen. Door de herstructurering wordt de 'verouderde' huisvesting voor zorg en de doelgroep ouderen geactualiseerd zodat deze weer voldoet aan de wensen en eisen van deze tijd. Er is daarmee sprake van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls. De differentiatie aan functies en woningen draagt daarbij bij aan een gemengde wijk waardoor tevens bijgedragen wordt aan een sterker sociaal weefsel om sociale problemen zoveel mogelijk te voorkomen. Het planvoornemen ligt derhalve in lijn met het ontwerp POVI en kan daarom met betrekking tot de provinciale visie als toekomstbestendig worden geacht.
Op 9 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds. De beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' maakt een versoepeling van dit compensatiebeleid mogelijk, mits voldaan wordt aan een drietal criteria. In de volgende paragraaf wordt deze beleidsregel beschreven en het planvoornemen aan de criteria getoetst.
Eind 2020 heeft een evaluatie van de structuurvisie Wonen Zuid Limburg (SVWZL) plaatsgevonden. Hierbij is de wens geuit om de bouw van woningen waaraan behoefte bestaat te stimuleren. Daartoe is voorgesteld om voor dergelijke goede plannen de compensatieregeling (Beleidsregel Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg) los te laten. Om dit ook juridisch te kunnen regelen is door de raad op 9 februari 2021 de Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen vastgesteld.
In deze beleidsregel is opgenomen dat een goed woningbouwplan niet meer hoeft te worden gecompenseerd. Daartoe dient het woningbouwplan dan wel te voldoen aan alle drie de opgenomen criteria:
Het planvoornemen van ZOwonen (50 woningen) is in het kader van de structuurvisie Wonen Zuid Limburg reeds in de Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering van 17 september 2020 aan de orde geweest. Inmiddels is het planvoornemen bijgesteld naar 48 woningen. Volgens de toen geldende regels van de structuurvisie Wonen Zuid Limburg was compensatie aan de orde voor de toevoeging van woningen aan de regionale woningbouwprogrammering van Parkstad. Het planvoornemen is daarbij positief beoordeeld en is toegevoegd aan de woningbouwprogrammering.
Alhoewel ZOwonen en de gemeente in de periode na accordering van de bestuurscommissie aan de slag zijn gegaan met het opstellen van een overeenkomst om (o.a.) de compensatie te regelen, heeft dit tot op heden nog niet geleid tot totstandkoming van de beoogde overeenkomst waarbij de compensatie als zodanig is opgenomen.
Zoals hiervoor aangegeven heeft de gemeenteraad Beekdaelen op 9 februari 2021 de beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen vastgesteld. In dat kader is het planvoornemen van ZOwonen voor wat betreft 48 woningen getoetst aan deze beleidsregel.
Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
ZOwonen sloopt 33 oude aanleunwoningen en bouwt 48 levensloopbestendige huurwoningen (aanleunwoningen) terug, gelegen nabij het verzorgingshuis van Cicero. Dat houdt in, dat de bewoners op korte afstand een beroep kunnen doen op een eventuele zorgvraag.
Het plan is planologisch aanvaardbaar
Kwantitatief: Uit het behoefte onderzoek van de RWMP blijkt dat er in Beekdaelen vooral behoefte is aan levensloopbestendige/nultreden woningen. Zowel in de koop als huursector in alle prijsklassen. Uit het Stec behoefte onderzoek per kern blijkt dat hieraan ook in Amstenrade nog een behoefte is.
Kwalitatief: De woningen worden levensloopbestendig gerealiseerd. Het betreft betaalbare huurwoningen van ZOwonen.
Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het planvoornemen van ZOwonen (50 woningen) is eerder al aan de subregionale woningbouwprogrammering toegevoegd en daarmee ook al afgestemd. In de bestuurscommisssie Wonen & Herstructurering van 15 juli 2021 is het planvoornemen van ZOwonen opnieuw besproken. Daarin is besloten om het eerdere planvoornemen van ZOwonen van 50 woningen (met compensatie middels 1 op 1 sloop) van de woningbouwprogrammering te schrappen en daarvoor in de plaats het nieuwe planvoornemen van ZOwonen met 48 aanleunwoningen toe te voegen waarbij geen compensatie nodig is als bedoeld in de beleidsregel.
Daarbij wordt de voorwaarden gesteld dat het planvoornemen van ZOwonen binnen 2 jaar na afstemming met de bestuurscommissie planologisch-juridisch is vastgelegd en binnen 3 jaar nadat het planvoornemen planologisch-juridisch onherroepelijk is geworden, ook daadwerkelijk zal zijn gerealiseerd. Indien deze termijnen niet worden gehaald verliest het planvoornemen van ZOwonen haar status op de (sub)regionale woningmarktprogrammering.
Om dit te waarborgen is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen zodat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft de desbetreffende bestemming te wijzigen waarbij de extra bouwregels worden geschrapt. Tevens kan de gemeente besluiten dat een eventueel verleende omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien deze termijnen niet gehaald zijn.
De gemeente Beekdaelen is pas sinds 1 januari 2019 bestuurlijk van kracht. Op dit moment zijn er nog geen relevante gemeentelijke beleidsstukken voor het plangebied door de gemeente Beekdaelen opgesteld. In deze paragraaf wordt daarom aansluiting gezocht bij de beleidstukken die door de voormalige gemeente Schinnen zijn opgesteld en voor het planvoornemen relevant zijn.
In de beleidsnotitie 'Leven en en werken in het landschap' (vastgesteld 8 januari 2019) zij de strategische hoofdlijnen voor een visie van Onderbanken-Nuth-Schinnen (ONS) vastgelegd. In deze strategische visie gaat de aandacht hoofdzakelijk uit naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities van de gemeente Beekdalen vanuit het motto 'Leven en werken in het landschap'. In de sameleveving als geheel voltrekken zich grote veranderingen. Dit betekent dat er nieuwe opgaven wachten. Dat biedt tegelijkertijd kansen voor de gemeente om zich nadrukkelijker te profileren. Het gaat daarbij om de volgende veranderingen:
Op basis hiervan zijn in samenhang met de urgente transities vier strategische ontwikkelperspectieven te benoemen waarlangs de gemeente Beekdaelen zich krachtig wil profileren en ontwikkelen. Dit zijn:
Conclusie
Het planvoornemen draagt nadrukkelijk bij aan het ontwikkelingsperspectief 'Excellent wonen en vitale kernen'. De verouderde bebouwing uit de jaren '70/'80 van de vorige eeuw wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Er vindt hiermee een transformatie respectievelijk herstucturerig van het plangebied plaats in relatie tot de omgeving. Hiermee wordt tevens bewerkstelligd dat sprake blijf van adequatie zorgverlening die voldoet aan de wensen en eisen van deze tijd. Tevens wordt door de nieuwbouw voorzien in verduurzaming en levensloopbestendig maken van het gebied c.q. de bebouwing.
Hiermee wordt tevens aangesloten bij het 'College Uitvoeringsprogramma 2019-2022' waarin het ontwikkelingsperspectief 'Exclellent wonen en vitale kernen' eveneens benoemd is als speerpunt. Ook in het raadprogramm wordt 'Wonen in vitale dorpen' als belangrijk onderwerp benoemd.
Op 26 september 2020 heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Beekdaelen b(l)oeit' vastgesteld. In deze notitie is een visie gegeven hoe ieder individu, iedere organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust landschap voor de huidige generatie en de generaties na hen. Dit is eigenlijk niet nieuws, alleen de noodzaak is niet meer een zaak van nutsdoeleinden maar van sociale binding, leefbaarheid, biodiversiteit en omgevingskwaliteit. Een groene omgeving heeft namelijk positieve effecten op fysieke en mentale gezondheid, het klimaat, op biodivsersiteit en op ecologische processen, waterberging en infiltratie van hemelwater, verkoeling en het reduceren van het hitte-eilandeffect. Voor de gemeente Beekdaelen betekent dit dat er niet alleen een sturende en uitvoerende overheid is maar ook een overheid die ondersteuning verleent aan initiatieven en de bevolking weet te activeren.
Activatie van eenieder met een hart voor natuur en landschap heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de wijze waarop het gemeentelijk groenbeheer en onderhoud plaatsvindt. Doelstelling is het (gemeentelijk) groenbeheer zodanig in te richten dat ingespeeld kan worden op lokale initiatieven van bijvoorbeeld vergroening en zelfbeheer.
Voor burgers en ondernemers/organisaties (zoals Cicero en Zowonen) betekent dit dat zij worden aangespoort om samen de gemeenteschappelijke leefomgeving te verbeteren op niveau van straat, plein of dorm om zo de biodiversiteit en microklimaat op kleine schaal op te waarderen. Het gaat om het besef dat de omgang met de fysieke ruimte, natuur en landschap mede bepalend is voor het beeld dat wordt gegenereert voor de buitenstaander. De omgang met klimaatverandering en biodiversiteit houdt niet op bij de 'voordeur, maar wordt ook bepaald door het gedrag van iedereen in zijn leefomgeving.
De gemeente stimuleert en motiveert in dit kader particuliere initiatieven om de leefomgeving op te waarderen en deze te beheren.
Conclusie
Voor onderhavig planvoornemen van Cicero en ZOwonen betekent dit dat de ruimte tussen de clusters en het wooncomplex groen worden ingericht waarbij in de nodige biodiversiteit wordt voorzien. Tevens worden hier wadi's aangelegd voor de opvang van het hemelwater. Gestreefd wordt naar een uitgebalanceerd micoklimaat. Hiermee wordt bijgedrage aan verkoeling en de reductie van hitte-eilandeffect. Dit sluit nadrukkelijk aan bij de doelen van zowel Cicero en ZOwonen om een bijdrage te leveren aan de fysieke en mentale gezondheid van de zorgbehoevenden.
De nota ruimtelijke kwaliteit is door de gemeente Beekdaelen vastgesteld op 23 december 2019. In deze nota is het plangebied aangewezen als 'beoordelingsvrij gebied met behoud van excessenregeling. Dit zijn gebieden waar kwaliteit niet essentieel is voor de ruimtelijke kwaliteit en daarmee beoordelingsvrij. Wel wil de gemeente voorkomen dat in deze gebieden excessen voorkomen en is aan deze gebieden een excessenregeling gekoppeld.
Conclusie
Het plangebied is gelegen in een beoordelingsvrij gebied (met behoud van excessenregeling), waardoor de bouwplannen niet ter beoordeling hoeven te worden voorgelegd aan de commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Met de strategische visie heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen richtinggevende kaders geschetst voor toekomstige beslissingen. Er is een directe link te leggen tussen de missie van de strategische visie en de inzet van de dorpsontwikkelingsplannen, De focus op een goed woonmilieu en levensvatbaar voorzieningenniveau op kernniveau dat past bij de doelstellingen van de Dorpsontwikkelingsplannen (DOP's).
De dorpsontwikkelingsvisie is door de raad vastgesteld in mei 2014. In deze visie geeft de voormalige gemeente Schinnen aan, hoe zij de leefbaarheid en vitaliteit in de zes dorpskernen wil behouden en verder versterken. De focus van deze visie is vooral gericht op acties die op de korte- en middellange termijn (van ongeveer vijf jaar) gerealiseerd kunnen worden. In de bijlage van deze ontwikkelingsvisie zijn de visies op de thema's: Wonen, Sport, Spelen, Gemeenschapshuizen, Zorg, Onderwijs, Groenontwikkeling, Verkeersoverlast, Mobiliteit en Bereikbaarheid, Werken en Verenigingsleven te vinden. Na vaststelling van de Dorpsontwikkelingsvisie is er gestart met het ontwikkelen van een format waarin de DOP's gepresenteerd kunnen worden. Voor het maken van een vertaalslag vanuit de Dorpsontwikkelingsvisie naar concrete en realiseerbare plannen, is de beschikbare informatie nader geanalyseerd en omgezet naar actiepunten per dorpskern (uitvoeringsplan) waarin concrete en en te realiseren doelstellingen zijn geformuleerd.
Om het stranden van de doelstellingen uit de dorpsontwikkelingsvisie in onhaalbare plannen te voorkomen, is bij de vertaalslag voor een alternatief concept gekozen dat vergelijkbaar is met het samenstellen van een menu in de kookkunst dat is opgebouwd uit meerdere gerechten. De vergroening van een dorpskern, een laanbeplanting, het aanpakken van de verkeerssituatie, het verbreden van de fietspaden en een eenduidige uitstraling in de verharding zijn enkele voorbeelden van recepten uit dit alternatieve concept.
Een van de kernmerken van dit alternatieve concept is de visualisatie van de DOP's. Hierdoor wordt goed inzicht verkregen in de problemen c.q. knelpunten enerzijds en de hiertoe voorgestelde oplossingsgerichte recepten anderzijds. Voor dit inzicht bestaat per kerkdorp allereerst een gevisualiseerde overallvisie, waarin karakteristieken aangeven tot welk resultaat het DOP uiteindelijk kan leiden. Bovendien biedt deze overallvisie zicht op de aanwezige cohesiegebieden en de toekomstige ontwikkellocaties. Vervolgens vindt een extractie van de overallvisie plaats naar de facetten 'groen', 'wonen' en 'cohesiegebieden'. Van elk van deze facetten is wederom een gevisualiseerde visie middels een deelkaart weergegeven.
Uitsnede Overallvisie Amstenrade met rood omcirkeld het plangebied
Het plangebied ligt in de kern Amstenrade. In de overallvisie is het plangebied aangeduid als één van de drie cohesiegebieden binnen Amstenrade. Daarnaast wordt het plangebied gezien als ontwikkellocatie waarbij er ruimte is voor het vergroenen van de kern en het verstevigen van de dorpsrand met groen. Daarnaast wordt er in de visie gesteld dat men de openbare ruimte binnen het plangebied wil upgraden naar een bruikbare en kwalitatieve zone.
Conclusie
Het planvoornemen is een specifieke uitwerking van een van de cohesiegebieden en ontwikkellocaties binnen de visie waarbij er sterk wordt ingespeeld op de uitgangspunten uit de visie. Kortom, de Dorpsontwikkelingsvisie van Amstenrade vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante sectorale en milieu aspecten.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
Het planvoornemen omvat de herstructurering van het plangebied zowel in ruimtelijke als ook planologisch–juridische zin. Er worden geen nieuwe functies aan het plangebied toegevoegd die niet reeds in het plangebied aanwezig zijn. Echter zal door de herstructurering de ligging van deze functies wijzigen, bebouwing gesloopt worden en nieuwbouw (op andere plekken binnen het plangebied) gerealiseerd worden. Daarom is besloten een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren. Een dergelijk onderzoek is ook voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen immers noodzakelijk. Het verkennend bodemonderzoek (Bijlage 1) is uitgevoerd door Tritium, rapportnummer 1805/114/DB-03, versie 0 d.d. 19 juli 2019. Ter verduidelijking van dit onderzoek wordt in onderstaande figuur aangegeven waar bodemingrepen binnen het plangebied voorzien zijn.
Binnen het blauwe deel in het plangebied vinden geen bodemingrepen plaats. Het betreft hier het Leontiengebouw dat uitsluitend intern gerenoveerd zal worden.
Begrenzing bodemonderzoek fase 1 en fase 2
In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat:
Fase 1
Zintuiglijke waarnemingen
Zintuiglijk zijn, heterogeen verdeeld over de locatie, bijmengingen waargenomen met puin, baksteen en koolas. Deze bijmengingen zijn met name aanwezig in de bovengrond. Plaatselijk zijn de bijmengingen ook aanwezig tot een maximale diepte van 1 m-mv.
Daarnaast is op een deel van de locatie een puinverharding aanwezig onder een klinkerverhardingen en is sprake van een puinpad op de locatie.
Deellocatie A en B: gehele locatie
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond een lichte verontreiniging is aangetoond met enkele zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. Er lijkt geen directe relatie aanwezig tussen de aangetoonde gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. Het grondwater is vanwege de diepte van de grondwaterspiegel (> 5 m-mv) niet onderzocht. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De gehalten zijn echter dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Opgemerkt wordt dat in de grond puinresten aanwezig zijn. Puin waarvan de herkomst onbekend is, dient als asbestverdacht beschouwd te worden. Door middel van een asbestonderzoek conform de NEN 5707 dient vastgesteld te worden of de bijmengingen met puin asbesthoudend zijn. Dit asbestonderzoek is inmiddels uitgevoerd door Tritium Advies BV (kenmerk: 1808/155/SR-01, d.d. 24 oktober 2018) en bijgevoegd als Bijlage 2 .
Deellocatie C: noodstroomaggregaat
Zintuiglijk en analytisch zijn ter plaatse van het noodstroomaggregaat geen waarnemingen gedaan die duiden op een verontreiniging met minerale olie. Aangenomen wordt derhalve dat de aanwezigheid van een aggregaat ter plaatse niet geleid heeft tot een bodemverontreiniging.
Fase 2
Zintuiglijke waarnemingen
Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met baksteen en kolengruis waargenomen.
Locatie fase 2
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond een lichte verontreiniging is aangetoond met cadmium en PCB. Er lijkt geen directe relatie aanwezig tussen de aangetoonde gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. Het grondwater is vanwege de diepte van de grondwaterspiegel (>5 m-mv) niet onderzocht. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De gehalten zijn echter dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Resumé
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige gebruik van de locatie en vormen naar oordeel van Tritium Advies geen belemmering voor de voorgenomen aankoop (fase 2) en bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Aanvullend onderzoek
In verband met de wijziging van de plangrens is tevens de bodem ter plaatste van het voormalig tenniscomplex onderzocht. Uit dit verkennend bodem- en asbestonderzoek (Tritium, kenmerk 2104/021/LLU-01, d.d. 4 juni 2021, Bijlage 3) is gebleken dat de onderzoekresultaten geen beperkingen opleveren ten aanzien van het voorgenomen gebruik van deze locatie en vormen daarmee geen belemmering voor de bestemmingswijziging. Wel geldt dat indien grond of puin wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elder hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans veen grotere onderzoeksinspranning vereisen.
Conclusie
Zowel het bodemonderzoek (inclusief aanvulling voormalig tenniscomplex) alsook het de verkennende asbestinventarisatie laten zien dat het planvoornemen geen belemmeringen kent ten aanzien van het aspect bodem en eventuele bodemverontreiniging.
Het planvoornemen heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de Hommeter Allee is gelegen. Bovendien liggen in de directe omgeving van het plangebied meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur, waaronder de Gijselaar. Vanwege deze ligging en de gewijzigde situering van de nieuw te bouwen zorgeenheden/woningen is door Tritium een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Bijlage 4) uitgevoerd (rapportnummer 1805/135/RV-01 d.d. 23 april 2019).
Akoestisch onderzoek
Dit onderzoek op basis van de inrichtingstekening van het planvoornemen heeft uitgewezen dat:
“Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de weg Hommerter Allee. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Voor alle omliggende wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe geluidgevoelige objecten c.q. zorgeenheden/woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt voor de zorgeenheden/woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.”
Het planvoornemen kent ten aanzien van het aspect geluid-wegverkeerslawaai derhalve geen belemmeringen. Door de gewijzigde situering van de zorgeenheden van Cicero ter plaatse van het voormalige tenniscomplex in plaats van het groen aan de zijde van de Gijslaar worden de woningen niet dichter bij de Hommerter Allee gesitueerd, waardoor het uitgevoerde akoestisch onderzoek representatief is voor de beoogde situatie.
Situering woningen Cicero (oud versus nieuw) in relatie tot rekenpunten akoestisch onderzoek
Overige geluidsaspecten
Het plangebied ligt niet in de buurt van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg. In het kader van de Wet geluidhinder is nader onderzoek naar deze geluidsaspecten derhalve niet nodig.
Conclusie
Het planvoornemen kent geen belemmeringen ten aanzien van het aspect geluid. Dit betreft zowel het onderdeel wegverkeerslawaai, alsook de overige onderdelen zoals industrielawaai en/of spoorweglawaai.
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium
Conclusie
Het onderhavige planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied. Daarbij zullen 10 clusters en renovatie Leontiengebouw (Cicero) en een woongebouw (ZOwonen) van respectievelijk 144 en 48 zorgeenheden/woningen (totaal 192 nieuwe eenheden) worden gerealiseerd. Daar staat tegenover dat een deel van de reeds aanwezige woongebouwen zal worden gesloopt en een overig deel zal worden gerenoveerd. Netto betekent dit een toename van het aantal zorgeenheden/woningen in het gebied van 177 naar 192 in de beoogde situatie. Het project blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen (bij minimaal één ontsluitingsweg) en is daarmee aan te merken als NIBM. Eveneens zal het planvoornemen niet voorzien in een sterke verkeeraantrekkende werking. De kantoorfunctie en restaurant zijn reeds bestaande functies en blijven qua oppervlak gelijk en dragen daarmee niet bij aan de luchtkwaliteit. Op het plangebied zijn thans namelijk al woon- en maatschappelijk gerelateerde functies aanwezig. Een eventuele toename van de verkeersbewegingen zal, als deze al optreedt, zeer beperkt van aard zijn. Derhalve hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet milieubeheer.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Binnen het plangebied en de directe omgeving was en is na herstructurering duidelijk sprake van een gemengd gebied waarbij er sprake is van woningen, een zorgcentrum, een gemeenschapshuis, een school, een kindcentrum, een gymzaal en een restaurant en kantoor ten behoeve van het zorgcentrum. Alle genoemde 'voorzieningen' hebben een grootste afstand van 30 meter behalve het restaurant, dit heeft een grootste afstand van 10 meter. Echter, aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen alle grootste afstanden met een trap worden teruggenomen. Hiermee komen de grootste afstanden op maximaal 10 meter uit. Gezien deze afstand zijn alle toekomstige zorgeenheden/woningen op voldoende afstand van de betreffende voorzieningen gelegen.
Dat neemt niet weg dat de te realiseren zorgeenheden/woningen mogelijk binnen de richtafstanden vallen van bedrijven en functies die gelegen zijn in directe nabijheid van het plangebied. Buiten het plangebied zijn enkele hindergevende functies in de directe omgeving gelegen.
Ten aanzien van de functie sport geldt dat er een voetbalveld in de nabijheid is gelegen. Ten aanzien van deze functie geldt een richtafstand ten aanzien van geluid in de orde van 30 meter (veldsportcomplex met verlichting) in gemengd gebied. Het dichtstbijzijnde cluster met zorgeenheden van Cicero wordt gesitueerd op meer dan 30 meter van dit voetbalveld, gemeten vanuit de plangrens, waardoor er ten aanzien van het sportcomplex voldoende afstand wordt behouden om aan de richtafstanden te voldoen. Daarnaast zal in de toekomst het clubgebouw van de voetbalvereniging worden geïntegreerd in het nieuw op te richten kindcentrum.
Daarnaast is er in de directe nabijheid van het plangebied een school gelegen. Deze school is gelegen in het verlengde van de sportvelden. In de nieuwe situatie zal deze school verplaatst worden naar het ter realiseren kindcentrum in het gemeentelijk deel. De richtafstand van een dergelijke instelling is 10 meter ten aanzien van geluid in gemengd gebied. De zorgeenheden (Cicero) en woningen (ZOwonen) zoals beoogd in het plangebied zijn op grotere afstand gelegen, zowel in de huidige als toekomstige situatie.
In de huidige situatie is aan de overzijde van het plangebied een gymzaal gelegen. Deze gymzaal zal worden geïntegreerd in het kindcentrum. Op de huidige locatie van de gymzaal zal een woonbestemming worden gerealiseerd. Ten aanzien van deze bestemming geldt een richtafstand van 10 meter ten aanzien van het aspect geluid in gemengd gebied. De beoogde zorgeenheden (Cicero) en woningen (ZOwonen) zijn op grotere afstand gelegen in zowel de huidige als toekomstige situatie (respectievelijk ca. 30 meter en 150 meter).
Ook is er in de nabijheid van het plangebied een huisartsenpost en apotheek gelegen. Voor dergelijke inrichtingen geldt een richtafstand van 0 meter ten aanzien van geluid in gemengd gebied. Ook hier geldt dat het plangebied ruimschoots buiten deze 10 meter zonering is gelegen.
Tot slot liggen in de nabijheid van het plangebied tennisbanen (met verlichting). Deze zijn echter reeds geruime tijd niet meer in gebruik en beheer. Ter plaatse van dit voormalige tenniscomplex worden twee clusters met 32 woningen voor Cicero gerealiseerd. Het tenniscomplex wordt ten behoeve hiervan herbestemd als maatschappelijk met bijbehorend bouwvlak. De functie van de tennisbanen komt hiermee te vervallen en is daarmee niet van invloed op het plangebied.
Wel is in deze hoek eveneens de locatie van de plaatselijke schutterij gelegen met schietbomen. Het betreft hier traditioneel schieten. Dit zijn schutterijen of schuttersgilden die schieten met buksen of geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht. In het Activiteitenbesluit is geregeld dat bij het bepalen van de geluidniveaus traditioneel schieten buiten beschouwing wordt gelaten. Daarnaast moet worden voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen om risico's voor de omgeving en ongewone gevallen te voorkomen, dan wel voor zover dit niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van risico's voor de omgeving en de kans dat ongewone gevallen zich voordoen en de gevolgen daarvan. In de bestaande situatie maar ook in de toekomstige situatie zal aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen worden voldaan.
De verschillende functies zijn aan diverse zijden van het plangebied gelegen. Daardoor kunnen de verschillende functies (sportveld, school, gemeenschapshuis/gymzaal, huisartsenpost/apotheek en schutterij) elkaar niet versterken, temeer omdat de functies op verschillende momenten ten opzichte van elkaar in gebruik zijn. Er is daardoor geen sprake van cumulatie van elkaars geluid.
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waar vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.
Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische dan wel industriële bedrijven die van directe invloed op de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen zijn. Omgekeerd vormt het restaurant gezien de afstand van meer dan 10 meter (0 meter in gemengd gebied) tot de dichtsbijzijnde zorgeenheden/woningen geen belemmering qua geur. Gezien het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt c.q. toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Uitsnede risicokaart, het plangebied is geel omcirkeld
Rijksweg A76
Het plangebied ligt ruim buiten het onderzoeksgebied (200 meter) van de A76. De afstand tot de weg betreft namelijk ruim 2,3 kilometer. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Op 6 meter afstand tot de weg bedraagt het plaatsgebonden risico 10-6 /jaar. Aan de grenswaarde wordt, gezien de zeer ruime afstand, ruim voldaan. Uit de vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat onder andere stoffen van categorie GT4 worden vervoerd. Hiervoor geldt een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Omdat het plangebied niet binnen het onderzoeksgebied maar wel binnen het invloedsgebied ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Spoorlijn Sittard-Heerlen
Het plangebied ligt buiten het onderzoeksgebied (200 meter) van de spoorlijn. De afstand tot de spoorlijn betreft namelijk ruim 2 kilometer. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Het plaatsgebonden risico vanwege de spoorlijn is volgens de gegevens uit het Basisnet ten allen tijde lager dan 10-6/jaar. Aan de grenswaarde wordt ruim voldaan.
Volgens het Basisnet vinden op dit baanvak enkel transporten in categorie A plaats. Het baanvak zal echter mogelijk gaan functioneren als alternatieve route voor goederenvervoer vanwege werkzaamheden aan de Betuweroute. Volgens onderzoek van het ministerie van I&M uit september 2016 zullen eenheden in categorie A, B2, C3 en D3 vervoerd gaan worden. Voor categorie B2 geldt het grootste invloedsgebied, namelijk 995 meter. Omdat het plan niet binnen het onderzoeksgebied en niet binnen het invloedsgebied ligt, is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Buisleidingen
Voor de buisleiding (Gasunie) die ten zuiden van Amstenrade loopt geldt een inventarisatieafstand van ten hoogste 175 meter. Deze leiding ligt op een afstand van ongeveer 275 meter gemeten van de zuidelijkste punt van het plangebied. Het plangebied is ruim buiten deze afstand gelegen. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk.
Risicovolle inrichtingen
Ten zuidwesten van het plangebied, op een afstand van ruim 400 meter, is een LPG tankstation gelegen. De plaatsgebonden risicocontour van dit tankstation bedraagt 25 meter en het invloedgebied voor verantwoording van het groepsrisico kent een afstand van 150 vanaf het tankstation. Aangezien het plangebied op ruim 400 meter is gelegen is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Ten zuidwesten van het plangebied, op een afstand van ruim 1.200 meter, is een gasdrukregel- en meetstation gelegen van de Gasunie. De plaatsgebonden risicocontour van deze inrichting bedraagt 15 meter. Aangezien het station op ruim 1.200 meter afstand van het plangebied is gelegen is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Categorieën GT4 voor vervoer over de rijksweg (A76) omvatten toxische gassen. Wanneer deze vanwege een calamiteit vrijkomen, zullen ze zich bij een gemiddelde zuidwestenwind beperkt in de richting van het plangebied verspreiden. In geval van een calamiteit moet zo spoedig mogelijk een waarschuwing worden gegeven via bijvoorbeeld NL-alert, zodat omwonenden en aanwezigen deuren en ramen kunnen sluiten en inpandig kunnen schuilen. In geval van evacuatie zijn er voldoende mogelijkheden om loodrecht op de windrichting te kunnen vluchten. Hulpdiensten kunnen het plangebied via het secundaire wegennet goed bereiken. Op de A76 zijn voldoende opstelplaatsen beschikbaar voor hulpdiensten ter bestrijding van een calamiteit.
De Veiligheidsregio Zuid-Limburg is om nader advies over dit bestemmingsplan gevraagd. Dit advies d.d. 31 juli 2019 is aan het bestemmingsplan toegevoegd (Bijlage 12). Door de brandweer Zuid Limburg is in dit advies aangegeven welke handelingsperspectief ten aanzien van zelfredbaarheid en maatregelen ten aanzien van bestrijding geadviseerd worden. Deze zullen als voorwaarden aan de te verlenen omgevingsvergunning toegevoegd worden.
Conclusie
Er is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico neemt als gevolg van de realisatie van het planvoornemen niet toe. Het plan ligt op voldoende afstand van de risicovolle bronnen om tijdig te kunnen schuilen of evacueren. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Gijselaar liggen wel de reguliere leidingen voor gas, water, elektra en telefonie/internet. Hierop is het plangebied reeds aangesloten en kunnen de toekomstige woningen eveneens aangesloten worden.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor het planvoornemen.
Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering en opwaardering van bestaand stedelijk gebied bestaande uit zorgeenheden, woningen en verschillende voorzieningen in combinatie met groen- en natuurontwikkeling. Hiermee wordt een nieuwe invulling gegeven aan een gebied waar veelal gedateerde bebouwing is gesitueerd en waarin, kijkend naar het geheel, weinig sprake is van samenhang. Het planvoornemen draagt daarnaast bij aan de versterking van de overgang van de kern naar het aangrenzende buitengebied door middel van het behoud en versterking van beeldbepalende groenstructueren. De herstructurering en opwaardering is dermate kleinschalige waarbij geen sprake is van extra ruimtebeslag. Dergelijke ontwikkelingen komen niet voor de C-lijst en/of D-lijst. Er is daardoor geen sprake van m.e.r - beoordelingsplicht.
Het plangebied draagt reeds de naam De Gijselaar en is gesitueerd ten westen van de kern Amstenrade en vormt de overgang naar het buitengebied. De relatie met dit buitengebied is beperkt door de tussenliggende Limietweg en de daarlangs aanwezige bomenrijen en bosschages. Een uitgebreidere beschrijving van de omgeving en de inpassing daarin van het planvoornemen is opgenomen in Hoofdstuk 2 van deze toelichting.
In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Geleenbeekdal dat circa 1,6 km westelijk van het plangebied is gelegen. Ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Brunsummerheide' op ongeveer 4,3 km gelegen. Indien er sprake zou zijn van een eventueel effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trillingen en geluid welke door het beoogde planvoornemen binnen het plangebied plaatsvinden zijn, gezien de afstand tot dit meest nabijgelegen Natura 2000-gebied niet te verwachten, zeker aangezien het om herstructurering van een bestaand gebied en bestaande bebouwing gaat. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Uit de notitie beoordeling stikstof (Bijlage 9: Pouderoyen Tonnaer, project J202090.001, 15 januari 2021) en de bijbehorende aeriusberekeningen (realisatie-/gebruiksfase) blijkt dat het planvoornemen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis hiervan worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet vereist. Dit is bevestigd door het stikstofloket van de provincie Limburg. Door het stikstofloket is aangegeven dat de activiteiten die dit bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk maken niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op een van de Natura 2000-gebieden.
Als gevolg van het gewijzigde planvoornemen in verband met de situering van een aantal woningen van Cicero ter plaatse van het voormalige tenniscomplex in plaats van aan de Gijselaar is het aspect stikstof op nieuw bezien. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de emissie van de bouwfase, maar wel voor de vlakbron in de Aeriuscalculator. In dat kader zijn de relevante berekeningen voor dit nieuwe bouwvlak geactualiseerd. In dat kader zijn de Aeriusberekening geactualiseerd (Bijlage 10: oplegnotitie Pouderoyen Tonnaer, project J2020290.001, d.d. 30 maart 2021). De resultaten van deze berekening leiden niet tot andere conclusies zoals hiervoor vermeldt.
De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van de aanmeldnotitie (Bijlage 5) en dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In Hoofdstuk 4 zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.
Door de herstructurering en opwaardering van het gebied De Gijselaar wordt niet verwacht dat er negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.
Als een initiatiefnemer een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren dan dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium (voor de start van de procedure van het bestemmingsplan) een beslissing te nemen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld dan wel een verdere mer-beoordeling noodzakelijk is. In het kader van onderhavig plan is een aanmeldnotitie (Bijlage 5) opgesteld en het bevoegd gezag gevraagd om een besluit te nemen of een verdere mer-beoordleing noodzakelijk is.
Op ... 2021 heeft het bevoegd gezag van de gemeente Beekdaelen besloten ....... PM
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Provinciaal waterplan 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en heeft de status van een regionaal waterplan, als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet en is daarmee voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het is een uitwerking en verdere detaillering van het regionaal waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om verdere invulling te geven aan het provinciale waterbeleid en om aan de vereisten van de KRW en de Waterwet te voldoen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het waterplan de status hebben van een provinciaal waterprogramma, als bedoeld in artikel 3.7 van het ontwerp van de Omgevingswet.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is dus tevens een onderdeel van het tweede Nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas dat door het Rijk is opgesteld op grond van de Kaderrichtlijn Water. Het Provinciaal Waterplan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de rechtstreekse doorwerking en uitvoering van het provinciaal waterbeleid richting waterschap en gemeenten als kader voor het operationele Waterbeheerplan van het waterschap en het gemeentelijk waterbeleid.
Waterschap Limburg
Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben, voor de fusie als Waterschap Limburg, het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Met dit Waterbeheerplan is de koers uitgezet voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard en deels onverhard. Dit betreft de aanwezige woningen en maatschappelijke voorzieningen met daarbij behorende infrastructuur en parkeerplaatsen welke verhard zijn. Deze bebouwing is aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel van De Gijselaar. De overige gronden bestaan voornamelijk uit groenstructuren waar hemelwater direct kan infiltreren. De nieuwe bebouwing wordt volledig afgekoppeld.
Het totale plangebied beslaat een omvang van ca. 3,0 ha. Deels bestaat dit uit de reeds bestaande verharding in de vorm van infrastructuur en te handhaven bebouwing. Ten aanzien van de te slopen bebouwing en opnieuw op te richten bebouwing geldt dat het verhard oppervlak toeneemt ten opzichte van de reeds bestaande situatie door de oppervlakte van parkeerplaatsen en bebouwing. Het plan wordt voorzien van (een combinatie van) buffer- en/of infiltratievoorzieningen van voldoende capaciteit gebaseerd op de door het waterschap gestelde bergingseis van 80 mm in 2 uur.
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen en is ook van toepassing op het plangebied. Van een initiatiefnemer wordt verwacht dat deze het vrijkomende regenwater niet onnodig vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Dat betekent dat het gebruik van zink, koper en lood bij contactoppervlakken met regenwater wordt vermeden. Om de kwaliteit van het (grond)water te beschermen is de gemeente overgeschakeld van chemische op mechanische onkruidbestrijding.
Zoals aangegeven wordt de bebouwing en verhardingen van het planvoornemen volledig afgekoppeld en zijn er binnen het plangebied (op eigen terrein) ruim voldoende mogelijkheden om hemelwater te infiltreren. Dit kan door middel van de aanleg van wadi's in het groen tussen de clusters van Cicero of aan de voorzijde van het woongebouw van Zowonen, onder de parkeerplaatsen in de vorm van infiltratiekratten. In het uiterste geval kan worden voorzien in een infiltratiekelder onder de grond. De bodemopbouw is geschikt voor infiltratie. De bodem heeft een matige doorlatendheid. Daarnaast kan door de lage grondwaterstand (dieper dan 5 meter mius maaiveld) in de benodigde diepte van de wadi's worden voorzien voor de noodzakelijk buffercapaciteit.
Bodemopbouw en doorlatendheid
In de direct omgeving van het plangebied zijn geen primaire watergangen of regenwaterbuffers gelegen. Tevens zal het planvoornemen niet van invloed zijn op waterschapsbelangen en treedt er geen wijziging in de waterhuishoudkundige situatie op ter plaatse. Deze wordt zelfs verbeterd door het volledig afkoppelen van het hemelwater.
Uitsnede Leggerkaart Waterschap Limburg met het globale plangebied rood omcirkeld
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwbouw zal worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelstel zoals aanwezig in De Gijselaar. Omdat het regenwater van de (nieuwe) bebouwing volledig wordt afgekoppeld van dit gemengde stelsel en het hier een herstructurering betreft van bestaande bebouwd gebied, zal het geen enkel probleem zijn om de nieuwe en eventuele extra bebouwing op het gemengd stelsel aan te sluiten.
Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering. Er is binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlakte water aanwezig.
Aangezien het verhard oppervlak niet of maar (zeer) beperkt zal toenemen, er geen belangen van het waterschap in het geding zijn en het hemelwater volledig wordt afgekoppeld wordt een watertoets niet noodzakelijk geacht. Wel is door het waterschap in het kader van het vooroverleg een reactie gegeven. Hierin geeft het waterschap aan dat voldaan dient te worden aan een bergingseis van 80 mm in 2 uur op basis van de Keur. Hierin wordt voorzien door de aanleg van buffer- en/of infiltratievoorzieningen van voldoende capaciteit (zie paragraaf 4.10.3.
Zoals aangegeven wordt de bebouwing en verhardingen van het planvoornemen volledig afgekoppeld, wordt voldaan aan de bergingseis van het waterschap op basis van de Keur en zijn er ruim voldoende mogelijkheden om hemelwater te infiltreren.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000 - gebieden. Op een afstand van circa 1,6 kilometer is het Natura 2000 - gebied “Geleenbeekdal” gelegen. Ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Brunsummerheide' op ongeveer 4,3 km gelegen. Vanwege de ruime afstand en de aard van de activiteiten is het planvoornemen niet van enig negatief effect op de natuurwaarden in dit gebied.
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Ten behoeve van het onderhavige planvoornemen heeft Natuurinclusief een natuurtoets (quickscan ecologische waarden) uitgevoerd (d.d. 5 april 2018, Bijlage 6). Uitgangspunt in dit onderzoek was het gehele plangebied voor de opknip (zowel gemeente als Cicero/Zowonen), zoals beschreven in paragraaf 1.1. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat:
“Beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en vissen worden niet verwacht in het plangebied. Er zijn echter diverse mogelijkheden aangetroffen voor verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluw, huismus en ransuil waardoor aanwezigheid van deze soorten niet is uit te sluiten. Grote leeuwenklauw en ruw parelzaad zijn ook niet uit te sluiten binnen het plangebied waardoor aanvullend onderzoek noodzakelijk is om de aan- of afwezigheid aan te tonen. Tevens is de aanwezigheid van voorplantingslocatie van sleedoornpage en iepenpage niet uit te sluiten. Aanvullend onderzoek naar deze insectensoorten is noodzakelijk wanneer de waardplanten, sleedoorn en iep, worden verwijderd.”
Naar aanleiding van de uitgevoerde natuurtoets heeft nader ecologisch onderzoek naar diverse soorten plaatsgevonden (Natuurinclusief, rapportnummer NIRP20190121, d.d. 30 september 2019, Bijlage 7). Het betreft de volgende onderzoeken:
Op basis van deze verschillende onderzoeken is gebleken dat binnen het plangebied 1 kraamverblijfplaats en 5 paarterritoria van gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen. Hierdoor is de aanwezigheid van 5 paarverblijfplaatsen niet uit te sluiten. Tevens is iepenpage, vliegend hert en steenmarter binnen het plangebied aanwezig. De geplande werkzaamheden resulteren mogelijk in het vernietigen van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, iepenpage, vliegend hert en steenmarter. Dit betekent een overtreding van de Wet natuurbescherming. In dat kader is ontheffing aangevraagd bij de provincie en inmiddels verleend (Bijlage 8). Deze ontheffing d.d. 9 juli 2020 is verleend voor de volgende verboden handelingen:
In dat kader zijn dan ook reeds de noodzakelijke maatregelen getroffen overeenkomstig de onthefffen, zoals het aanbrengen van (tijdelijke) vleermuiskasten en het ongeschikt maken van de (te slopen) bebouwing. Daarnaast is het woongebouw van ZOwonen inmiddels al gesloopt.
Na veldinspectie door de stichting IKL op 16 juli 2020 zijn geen waarnemingen gedaan van mogelijke broedplaatsen van larven voor het vliegend hert. Indien de aanwezige stobben gehandhaaf kunnen blijven verdiend dat de voorkeur. Anders kunnen de stobben onder begeleiding worden verplaatst naar het achtergelegen terrein. Voor steenmarter geldt in de periode 15 augustus tot en met februari een vrijstelling. Dit betekent dat in die periode voor deze soort gewerkt kan worden zonder ontheffing.
Wel blijft de Zorgplicht van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Tevens is het noodzakelijk dat zorgvuldig handelen wordt gegarandeerd. Een ecologisch werkprotocol wordt daarom aanbevolen zodat alle medewerkers op locatie op de hoogte zijn en weten wat te doen.
Sleedoornpage en ransuil zijn niet aangetroffen gedurende het ecologisch onderzoek. Het is daarom uit te sluiten dat als gevolg van de werkzaamheden negatieve effecten ontstaan voor deze soorten.
Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Geleenbeekdal dat circa 1,6 km westelijk van het plangebied is gelegen. Ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Brunsummerheide' op ongeveer 4,3 km gelegen. Indien er sprake zou zijn van een eventueel effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trillingen en geluid welke door het beoorde planvoornemen binnen het plangebied plaatsvinden zijn, gezien de afstand tot dit meest nabijgelegen Natura 2000-gebied niet te verwachten, zeker aangezien het om herstructurering van een bestaand gebied en bestaande bebouwing gaat. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Uit de notitie beoordeling stikstof (Bijlage 9: Pouderoyen Tonnaer, project J202090.001, 15 januari 2021) en de bijbehorende aeriusberekeningen (realisatie-/gebruiksfase) blijkt dat het planvoornemen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis hiervan worden uitgesloten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet vereist. Dit is bevestigd door het stikstofloket van de provincie Limburg. Door het stikstofloket is aangegeven dat de activiteiten die dit bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk maken niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op een van de Natura 2000-gebieden.
Als gevolg van het gewijzigde planvoornemen in verband met de situering van een aantal woningen van Cicero ter plaatse van het voormalige tenniscomplex in plaats van aan de Gijselaar is het aspect stikstof op nieuw bezien. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de emissie van de bouwfase, maar wel voor de vlakbron in de Aeriuscalculator. In dat kader zijn de relevante berekeningen voor dit nieuwe bouwvlak geactualiseerd. In dat kader zijn de Aeriusberekening geactualiseerd (Bijlage 10: oplegnotitie Pouderoyen Tonnaer, project J2020290.001, d.d. 30 maart 2021). De resultaten van deze berekening leiden niet tot andere conclusies zoals hiervoor vermeldt.
Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is om ontheffing aan te vragen bij de Provincie Limburg en zijn er aanvullende mitigerende maatregelen nodig. Inmiddels heeft de provincie de ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verstrekt (d.d. 9 juli 2020) en is een werkprocol opgesteld. De mitigerende maatregelen zijn de afgelopen periode in het plangebied aangebracht.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De voormalige gemeente Schinnen beschikte over een archeologische beleidskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Kijkend naar het geldende bestemmingsplan zijn deze waarden overgenomen door het opnemen van een dubbelbestemming. Uit de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (middelhoge waarde) blijkt dat voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en de bodem voor meer dan 0,50 meter beneden het maaiveld wordt verstoord er archeologisch onderzoek moet worden gedaan.
Uitsnede archeologische waardenkaart met het plangebied rood omcirkelt
Onderzoek
Ten aanzien van het aspect Archeologie en cultuurhistorie is door Transect een Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (Bijlage 11) uitgevoerd (rapportnummer 18050049, versie definitief, d.d. 1 mei 2021). Op basis van het dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd voor het gehele plangebied:
“Op basis van het onderzoek is vast komen te staan dat het plangebied zich op een löss-wand bevindt op de overgang van een hoger gelegen löss-plateau naar een droogdal in het noordwesten en een beekdal ten noordoosten van het plangebied. Als gevolg van deze landschappelijke ligging op een helling heeft vermoedelijk veel verspoeling van löss op kunnen treden, dat langs de helling is verplaatst, onder andere naar een droogdal in het noordwesten van het plangebied. In het zuidoostelijk deel lijkt sprake van een dalglooiing. Zowel de ligging van het dal als de glooiing valt af te leiden uit de resultatenkaart in bijlage 8 van het archeologisch onderzoek. Aan de dalglooiing is een middelhoge archeologische verwachting toegekend op de aanwezigheid van nederzettingsresten, te meer hier op verschillende plekken nog een briklaag is waargenomen. Dit wijst op een zekere mate van intactheid van de bodemopbouw. Het noordwestelijk deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting op nederzettingsresten, maar een hoge op de aanwezigheid van gedeponeerd en verplaatst vondstmateriaal. Een verwachtingskaart is opgenomen in bijlage 9 van het archeologisch onderzoek. Tevens bestaat de verwachting dat delen van het plangebied vergraven zijn geraakt. Er zijn tijdens het veldonderzoek verstoringen tussen 50-110 cm -mv aangetroffen, ter plaatse van de bebouwing zijn verstoringen tussen de 90 en 350 - mv bekend. Ter plaatse van de kelder en het onderheide gebouw is de verwachting dat een archeologisch niveau geheel verstoord is geraakt. De overige gebouwen zijn gefundeerd tot 90 cm -mv, hier kan niet worden aangetoond dat het gehele arcehologische niveau vergraven is geraakt en dus bljft de middelhoge verwachting hier gehandhaafd”
Verwachtingskaart met geroerde zones (bijlage 9 uit archeologisch onderzoek)
Ten aanzien van deze conclusie wordt het volgende advies gegeven:
“In het plangebied bestaat het voornemen de bestemming van het gebied te wijzigen en een omgevingsvergunning aan te vragen voor de sloop van een deel van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van nieuwe zorgeenheden en woningen. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan aanbevolen om voor het zuidoostelijk deel van het plangebied een waarde archeologie “zone met een middelhoge archeologische verwachting” op te nemen. Conform het beleid geldt hier een vrijstelling voor werkzaamheden tot 2500 m2 en tot 50 cm. Voor het noordwestelijk deel van het plangebied, waar een droogdal ligt, geldt een lage archeologische verwachting, maar is de aanwezigheid van verplaatst vondstmateriaal niet uitgesloten. Daarom wordt voor dit deel van het plangebied voorgesteld om een waarde archeologie “zone met een lage archeologische verwachting maar met een kans op een bijzondere dataset” op te nemen. Conform het beleid geldt hier een vrijstelling voor werkzaamheden tot 2500 m2 en tot 50 cm. Voor het niet toegankelijke terreindeel kan de huidige hoge archeologische verwachting blijven gehandhaafd.
Ten behoeve van de verdere herontwikkeling van het gebied wordt voorgesteld om in het gebied, indien de ondergrenzen van de onderzoekplicht worden overschreden ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied, aanvullend archeologisch inventariserend onderzoek, karterende fase, uit te voeren. Dit kan het beste plaatsvinden in de vorm van proefsleuven. Voor de zones met een middelhoge archeologische verwachting kunnen de proefsleuven in de zones worden gepland, waar tijdens het onderzoek nog een briklaag is waargenomen. Voor de zones waarin nog geen karterende onderzoeksfase heeft plaatsgevonden, maar een droogdal wordt verwacht, wordt geadviseerd hier eerst nog waarderende boringen te plaatsen. Aan de hand van de waarderende boringen kan dan worden bepaald of het noodzakelijk is om ook hier nog een verder (gravend) onderzoek uit te voeren. Indien blijkt dat sprake is van een verstoorde bodemopbouw of wanneer archeologisch relevante bodemniveaus ontbreken behoeft geen verder onderzoek plaats te vinden. De opzet van het vervolgonderzoek moet op voorhand in een Programma van Eisen (PvE) worden vastgelegd en ter beoordeling en goedkeuring aan de bevoegde overheid te worden voorgelegd, alvorens een dergelijk onderzoek kan worden uitgevoerd.
Dit is een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Beekdaelen) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied."
Conclusie
De gronden die aantoonbaar verstoord zijn door de aanwezigheid van bebouwing in de vorm van funderingen en/of kelders kunnen archeologisch vrijgegeven worden. De overige gronden die nog niet geroerd zijn dienen nader onderzocht te worden voordat er bodemingrepen plaats vinden ten behoeve van de realisatie van het planvoornemen. In dit kader zijn deze gronden voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij de verlening van de omgevingsvergunning ten behoeve van de realisatie c.q. bouwen zal als voorwaarde gesteld worden dat de grondwerkzaamheden onder archeologische begeleiding dienen te worden uitgevoerd.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met het plangebied blauw omkaderd
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten zijn dan wel cultuurhistorische bebouwing aanwezig is. De bestaande bebouwing heeft geen enkele cultuurhistorische waarde. Wel betreft de Limietweg een oude grens herkenbaar in het terrein. Echter is het planvoornemen hier verder niet van negatieve invloed op. De Limietweg vormt juist de (plan)grens naar het aangrenzende buitengebied en maakt verder geen onderdeel uit van de herstructurering van het gebied De Gijselaar.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gronden ontwikkeld en bebouwd mogen worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De overige specificaties zoals bebouwingspercentages, maximum aantal zorgeenheden en overige maatvoeringen zijn allen direct geregeld in de regels.
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemming hierbinnen met bijbehorend bouwvlak en van toepassing zijnde maatvoering. De verbeelding is getekend op een digitale BGT/BRK ondergrond, schaal 1:1000. Naast dat er bij het tekenen van de verbeelding de uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn gehanteerd, is er ook aangesloten op de systematiek die de voormalige gemeente Schinnen (thans gemeente Beekdaelen) hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied. Het geldende bestemmingsplan voor de kernen heeft daarbij als basis gediend.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er, middels functieaanduidingen een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
Maatschappelijk
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk' (gedeelte Cicero). Er is bewust voor gekozen om de gewenste en benodigde flexibiliteit binnen het plangebied ten behoeve van de herstructurering te creëren. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan in de vorm van zorgeenheden voor hulpbehoevenden met bijbehorende (ondergeschikte) horeca van categorie 2, (ondergeschikte) detailhandel en kantoorruimte ten dienste van de functie, alsmede bijbehorende voorzieningen. Ook is dienstverlening en dagbesteding toegestaan. Daarnaast is er ruimte voor bijbehorende wegen, paden, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voor groen. Het oprichten van bebouwing is enkel toegestaan binnen het bouwvlak. Dit bouwvlak bestaat bewust uit één geheel om zo de nodige flexibiliteit te creëren. Deze flexibiliteit houdt in dat functies vrij uitwisselbaar zijn en bouwen binnen het gehele bouwvlak is toegestaan. Specificaties zoals het maximum aantal zorgeenheden en het bebouwingspercentage zijn direct geregeld in de regels. De maatvoering met betrekking tot de maximum toegestane bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding. Deze is afgestemd op de beoogde eenlaagse bebouwing met kap dan wel tweelaagse bebouwing (zonder kap).
Wonen
De woningen van ZOwonen zijn bestemd als 'Wonen' omdat wonen de hoofdfunctie is ten opzichte van de zorgcomponent. Qua regeling is aangesloten bij de plansystematiek van de gemeente Beekdaelen (voormalige gemeente Schinnen). Op basis van de woonbestemming mogen maximaal 48 gestapeldewoningen in maximaal 4 bouwlagen tot een hoogte van maximaal 15 meter gerealiseerd worden. Het woongebouw moet daarbij gesitueerd worden binnen het aangeduide bouwvlak, waarbij de bestaande voorgevellijn van de voormalige bebouwing als uitgangspunt is genomen. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn aan huis gebonden beroepen, bed & breakfast en mantelzorg toegestaan. Daarnaast is er ruimte voor tuinen, parkeervoorzieningen op eigen terrein, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Naar aanleiding van de regionale afstemming met betrekking tot de extra te realiseren woningen ten opzichte van de 'oude' situatie is een wijzigingsbevoegdheid om deze extra woningen weg te kunnen bestemmen als de woningen niet gerealiseerd worden binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan.
Dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 3
Dubbelbestemmingen zijn veelal een toevoeging op de onderliggende bestemming. Een dubbelbestemming is primair. Dit houdt in dat indien het bepaalde in de dubbelbestemming op gespannen voet staat met de regels van de onderliggende bestemming, het bepaalde in de dubbelbestemming voor gaat. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk. Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is bepaald dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 0,50 meter archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De kosten voor de herstructurering inclusief de kosten voortkomend uit de grondexploitatie komen volledig voor rekening van de initiatiefnemers (ZOwonen/Cicero). Voor de gemeente Beekdaelen zijn geen kosten aan het planvoornemen verbonden. Hierover zijn nadere afspraken gemaakt tussen de gemeente Beekdaelen en ZOwonen/Cicero door middel van een tweetal zogenaamde anterieure overeenkomsten met de afzonderlijke partijen. Het kostenverhaal is daarmee 'anderszins verzekerd'.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan het plangebied (herstructurering) welke bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering ter plaatse door herindeling en clustering van functies, nieuwbouw en groenontwikkeling. Daarnaast wordt met het planvoornemen een algemeen maatschappelijk belang gediend, namelijk de huisvesting van verschillende maatschappelijke voorzieningen in Amstenrade. In dat kader zijn omwonenden en belanghebbenden ook geïnformeerd over het planvoornemen tijdens een informatiebijeenkomst op 1 mei 2018. Tijdens deze bijeekomst is het het geldende bestemmingsplan als vertrekpunt genomen alvorens werd ingegaan op de benodigde bestemmingsplanherziening, het stedenbouwkundig plan en het voorlopige bouwprogramma van de verschillende stakeholders. Omwonenden en belanghebbenden waren naar aanleiding daarvan in de gelegenheid om vragen te stellen ten aanzien van het planvoornemen. Deze vragen zijn direct tijdens deze informatieavond beantwoord.
Naar aanleiding van de informatiebijeenkomst heeft nadere afstemming over het planvoornemen met een afvaardiging van omwonenden plaatsgevonden. Dit heeft er toegeleid dat het planvoornemen is aangepast. De wooncluster van Cicero aan de Gijselaar is in dat kader verplaatst naar het voormalige tenniscomplex en het woongebouw met de woningen van ZOwonen is teruggelegd in de bestaande voorgevellijn van de voormalige bebouwing. Hiermee is zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan de wensen van de omwonenden.
Daarnaast zijn de omwonenden met betrekking tot onderhavig planvoornemen ook geinformeerd over de voortgang bij de informatiebijeenkomsten voor het gemeentelijke deel ten noorden van het plangebied. Ook zullen er nog aanvullende informatiebijeenkomsten plaatsvinden in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze bijeenkomsten worden omwonenden opnieuw in de gelegeheid gesteld om vragen te stellen over het aangepaste planvoornemen naar aanleiding van de eerdere bijeenkomsten en nadere afstemming met de omwonenden die in het voortraject heeft plaatsgevonden.
Tevens heeft overleg plaatsgevonden met het bestuur van de nabij gelegen schutterij.
In het kader van de afstemming met omwonenden heeft ZOwonen inmiddels meegewerkt aan een verzoek van een jeudige natuurliefhebben en is het terrein na sloop van de bebouwing biodivers en natuureducatief ingericht voor de periode dat het perceel nog niet bebouwd kan worden.
Met dit bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met deze herstructurering geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Daarnaast zal tijdens deze periode (1e week) van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan voor omwonenden en belanghebbenden een informatieavond worden georganiseerd. Deze informatieavond zal met name bedoeld zijn om uitleg te geven over het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
1e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerpbestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'De Gijselaar 10'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de herstructurering van De Gijselaar mogelijk maakt.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.
Het betreft een herstructurering van bestaande bebouwd gebied binnen de bebouwde kom van Amstenrade. Ondanks dat er met deze herstructurering zijn geen Rijks, provinciale of gemeentelijke belangen in het geding zijn is het concept ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties in het kader van het wettelijk vooroverleg. De volgende instanties hebben in dat kader een vooroverlegreactie gegeven:
Provincie Limburg
Per mail d.d. 10 juli 2019 heef de provincie aangegeven het plan te hebben bekeken en hebben naar aanleiding daarvan de volgende opmerkingen:
Reactie gemeente:
Huidig gebouw | Huidig | Maximaal beoogde variant | ||||
Aantal | Type | Aantal | Type | |||
Elviragebouw (Cicero) | 75 | Zorgeenheid | 144 | Zorgeenheid | ||
Leontiengebouw (Cicero) | 69 | Zorgeenheid | ||||
Overig ZOwonen | 33 | woning | 48 | woning | ||
Totaal | 177 | 192 |
Waterschap Limburg
Per mail d.d. 1 augustus heeft het waterschap aangegeven dat bij nieuwe ontwikkelingen de oude situatie buiten beschouwing gehouden moet worden. Het gaat om een nieuwe ontwikkeling. Alleen de bestaande oppervlakten aanwezig op 1 april 2019 vallen onder het overgangsrecht. Dat betekend dat het nieuwe gedeelte moet voldoen aan de nieuwe Keur.
Sinds 1 april 2019 is er een nieuwe keur. Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen geldt er voor verhard oppervlak een nieuwe eis van 80 mm in 2 uur.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen.
reactie gemeente
Alleen het woongebouw van Zowonen en de 10 clusters van Cicero met bijbehorende verharding zal volledig afgekoppeld worden. De afvoer van het hemelwater van de bestaande bebouwing (Leontiengebouw) blijft ongewijzigd. Voor de opvang van het hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt voorzien in voldoende buffercapaciteit waarbij uitgegaan wordt van de nieuwe eis van 80 mm in 2 uur op basis van de nieuwe keur.
Veiligheidregio (Brandweer Zuid-Limburg)
De veiligheidsregio heeft per brief d.d. 31 juli 2019 aangegeven dat de rol van de brandweer binnen de externe veiligheidswetgeving inhoudt dat zij het bevoegd gezag adviseren omtrent de bestrijdbaarheid van incidenten en zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied.
De volgende gevarenbronnen hebben effecten op het plangebied:
Zowel ten aanzien van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wordt geadviseerd over respectievelijk het handelingsperspectief en de te nemen maatregelen. De volledige brief is als Bijlage 12 bijgevoegd.
Reactie gemeente
Bij de uiteindelijke verlening van de noodzakelijk omgevingsvergunning worden deze handelingsperspectieven en maatregelen als voorwaarden opgenomen.
RUD Zuid-Limburg
Tevens is door de gemeente Beekdaelen advies gevraag aan de RUD Zuid-limburg ten aanzien van de diverse milieu-aspecten. Naar aanleiding van het advies van de RUD Zuid-Limburg zijn de milieu-aspecten waar nodig aangevuld dan wel verduidelijkt.
P.M.