Plan: | Van de Pollstraat, Vught |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0865.vghUPvdPollstraat-ON01 |
Op de hoek van de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat in Vught, staat op het adres Van de Pollstraat 3a/5 het leegstaande gebouw 'Zaal Schoonveld' en het Laetantiushuis (verenigingsgebouw). Tevens zijn op de locatie de tafeltennisvereniging JCV en een parkeerterrein aanwezig. De Bunte vastgoed Zuid B.V. (hierna initiatiefnemer) heeft het voornemen om zaal Schoonveld en het Laetantiushuis te slopen en op deze locatie 20 woningen met bijbehorende voorzieningen te realiseren in de vorm van appartementen en/of rijwoningen. De tafeltennisvereniging blijft behouden conform de huidige situatie.
Voor de locatie vigeert momenteel het bestemmingsplan “Schoonveld 2015”, zoals vastgesteld d.d. 17 december 2015 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 31 augustus 2016. In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan waren er nog geen concrete plannen zodat het opnemen van een directe bestemming niet mogelijk was. Inmiddels heeft de initiatiefnemer wel concrete plannen voor (een deel van) het plangebied in voorbereiding, zodat nu uitvoer kan worden gegeven aan de uitwerkingsverplichting.
Deze uitwerkingsverplichting houdt in dat het college verplicht is om binnen de planperiode voor deze locatie een uitwerkingsplan op te stellen op basis van de in de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' opgenomen uitwerkingsregels. Aan deze uitwerkingsregels wordt getoetst in het onderhavige uitwerkingsplan "Van de Pollstraat, Vught", dat de realisatie van de woningen met bijbehorende voorzieningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Tevens voorziet het uitwerkingsplan in een consoliderende juridisch-planologische regeling voor de te behouden tafeltennishal.
Het plangebied van het onderhavige uitwerkingsplan is gelegen op de hoek van de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat. De begrenzing van het plangebied wordt bepaald door de grenzen van het uitwerkingsgebied uit het vigerende bestemmingsplan. De noord -en oostgrens van het plangebied worden gevormd door respectievelijk de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat. Aan de zuid- en westzijde grenst het plangebied aan de omliggende woonpercelen.
Het plangebied betreft de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Vught, sectie L, nummers 4132, 4133, 3174, 3173, 3172, en 1799 De te behouden tafeltennishal ligt daarbij op de percelen met de nummers 4133, 1799 en 3172. De overige percelen betreffen de gronden waar de woningen met de bijbehorende voorzieningen zal worden gerealiseerd. Het plangebied is circa 2.650 m² groot, waarvan circa 2.150 m² behoort tot het te ontwikkelen gebied en de overige circa 500 m² tot de speelhal van de tafeltennisvereniging.
Het vigerende bestemmingsplan, “Schoonveld 2015”, is op 17 december 2015 vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden binnen het plangebied (zie afbeelding) de bestemming 'Gemengd - Uit te werken'. Deze uitwerkingsverplichting is opgenomen aangezien de invulling van deze locatie op het moment van vaststelling van het vigerende bestemmingsplan nog niet duidelijk was. De uitwerkingsverplichting houdt in dat het college, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), verplicht is om binnen de planperiode voor deze locatie een uitwerkingsplan op te stellen.
De gronden binnen het plangebied dienen op grond van artikel 14.1 van de regels van het vigerende bestemmingsplan te worden uitgewerkt ten behoeve van één van de volgende doeleinden, dan wel een combinatie daarvan:
In artikel 14.2 zijn de voorwaarden genoemd waaraan voldaan dient te worden bij het uitwerken van de bestemming tot de genoemde doeleinde(n). Pas op het moment dat aan deze voorwaarden wordt voldaan mogen conform artikel 14.3 de betreffende gronden worden bebouwd. Deze voorwaarden zijn:
Door middel van het onderhavige uitwerkingsplan wordt de uitvoering van het planvoornemen mogelijk gemaakt. In paragraaf 2.3 wordt beredeneerd dat aan elk van de uitwerkingsvoorwaarden kan worden voldaan.
Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan “Schoonveld 2015" met weergave plangebied. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2017
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is gelegen op de hoek Van de Pollstraat /Van Heeswijkstraat en maakt deel uit van de wijk Schoonveld, die grotendeels gedurende de jaren '30 tot en met '60 van de vorige eeuw tot stand is gekomen. Ook de nu nog binnen het plangebied aanwezige bebouwing van Zaal Schoonveld (een voormalig parochiehuis) stamt uit deze periode, te weten 1933. De speelhal van de tafeltennisvereniging is van later datum. Dit complex heeft tussen 1983 en 1996 zijn huidige vorm gekregen.
Alle bebouwing bevindt zich op het westelijke gedeelte van het plangebied. Het oostelijke deel is in gebruik als parkeerterrein. Op het perceel bevinden zich enkele kleine bomen met onderbegroeiing, voor het overige is het plangebied volledig bebouwd dan wel verhard.
In functioneel opzicht is een onderscheid te maken in de thans leegstaande Zaal Schoonveld, die voorheen een maatschappelijke functie had, de sport- en verenigingsfunctie van de tafeltennisvereniging en de parkeerfunctie.
In de ruimtelijke structuur vormt de parkeerplaats een open plek met onsamenhangende begrenzingen. Aan de westzijde wordt het beeld bepaald door hoge dichte zijgevels, aan de zuidzijde door een dichte muur behorende bij het zuidelijke woonperceel. De oostzijde wordt begrensd door dichte muren behorende bij garages/opslagruimtes.
Karakteristiek Van de Pollstraat
De bebouwingskarakteristiek van de Van de Pollstraat is zeer divers en bestaat uit voornamelijk woningbouw, waarbij grondgebonden woningen afgewisseld worden met gestapelde woningen. De bouwmassa van de gevarieerde bebouwing is zeer wisselend en varieert van twee bouwlagen (plat afgedekt) tot 3 bouwlagen met kap. De rooilijn is licht verspringend ten opzichte van elkaar, waarbij de bouwmassa soms direct grenst aan het trottoir en soms voorzien is van een kleine groene voorruimte dan wel tuin. De bebouwing bestaat overwegend uit metselwerk in gedekte aardetinten. Ten westen van het plangebied komen ook enkele wit geschilderde gevels voor. Indien de bebouwing voorzien is van een pannendak heeft deze de kleur antraciet of oranje.
Karakteristiek Van Heeswijkstraat
De Van Heeswijkstraat kenmerkt zich door karakteristieke vooroorlogse grondgebonden woningen uit de jaren 30 die veelal in eenzelfde rooilijn staan. De bebouwing bestaat uit 1 tot 2 bouwlagen met kap waarbij kapvorm en richting wisselend zijn. Doordat de bebouwing compact ten opzichte van elkaar is gesitueerd en direct grenst aan het trottoir heeft het straatbeeld een stedelijk karakter. De bebouwing bestaat overwegend uit metselwerk in gedekte aardetinten. De kappen bestaan uit pannendaken in de kleuren antraciet of oranje.
Het planvoornemen gaat uit van de sloop van Zaal Schoonveld en het Laetantiushuis, alsmede een gedeelte van de later opgerichte bebouwing. Op de hierdoor vrijkomende ruimte wordt woningbouw gerealiseerd bestaande uit in totaal 20 appartementen en/of rijwoningen. Tevens wordt voorzien in de aanleg van bergingen bij de woningen, parkeergelegenheid en een groene aankleding. De tafeltennishal blijft op de huidige locatie behouden.
Het woningbouwplan bestaat uit een appartementengebouw op de hoek van de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat met aan weerszijden rijwoningen. Deze rijwoningen vormen een natuurlijke overgang naar de aangrenzende bestaande woningen. Het betreft in totaal 16 appartementen in een gebouw dat uit 3 volledige bouwlagen en 1 bouwlaag in de kap bestaat. Per bouwlaag zijn 4 appartementen aanwezig. Van de in totaal 4 rijwoningen is er 1 aan de Van Heeswijkstraat gesitueerd en de overige 3 aan de Van de Pollstraat. De rijwoningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap waarbij de noklijn evenwijdig aan de weg loopt.
Op het achterterrein bij de woningen worden de bergingen bij de appartementen gerealiseerd, alsmede de benodigde private parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. Publieke parkeerplaatsen (onder andere ten behoeve van de tafeltennisvereniging) zijn aanwezig aan weerszijde van de nieuwbouw. De bergingen bij de appartementen zijn geclusterd in een centraal gelegen gebouw in 1 bouwlaag. De rijwoningen beschikken elk over een eigen achtertuin met berging. Op de grens tussen het terrein van de woningen en het terrein van de tafeltennisvereniging worden groenvoorzieningen gerealiseerd ter (visuele) afscherming.
Situatieschets nieuwe situatie, met de tafeltennishal in bruin weergegeven
Ruimtelijke hoofdopzet
Het planvoornemen zorgt voor een representatieve invulling van de huidige open plek en markeert de hoek Van de Pollstraat/ Van Heeswijkstraat. Qua massaopbouw, situering, gevelkarakteristiek en materiaal- en kleurgebruik is er afstemming gezocht met de aangrenzende bebouwing waarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwingskarakteristieken en straatbeelden zoals eerder beschreven.
Plaatsing en rooilijn
De bouwmassa is geconcentreerd op de hoek en wordt gescheiden van de aangrenzende bebouwing door parkeerplaatsen met bijbehorende ontsluiting. De afstand tussen de nieuwe rijwoningen aan de Van de Pollstraat en de bestaande woningen bedraagt circa 16 meter. Aan de Van Heeswijkstraat bedraagt de afstand tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen circa 11 meter. De rijwoningen en het bebouwingsaccent op de hoek zijn hierdoor op passende afstand van de aangrenzende woningen gesitueerd.
De rijwoningen liggen iets terug ten opzichte van het appartementengebouw. Door deze kleine sprong in de rooilijn wordt de bouwmassa geleed en de schaalsprong op passende wijze vormgegeven.
Massaopbouw
De bouwmassa is sterk geleed om op passende wijze aan te sluiten bij de belendende bebouwing. Aan de Van de Pollstraat wordt de overgang vormgegeven door drie rijwoningen die net als de belendende bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met kap. Ditzelfde geldt voor de Van Heeswijkstraat waar de overgang gevormd wordt door een rijwoning in twee bouwlagen met kap. De hoek zelf wordt vormgegeven door drie bouwlagen met een vierde bouwlaag in de kap. Enerzijds wordt er dus qua bouwhoogte op passende wijze een overgang gecreëerd naar de aangrenzende bebouwing en anderzijds wordt de hoek op markante wijze vormgegeven.
Gevelkarakteristiek
Wat betreft de vormgeving zal gebruik gemaakt worden van een traditionele architectuurstijl met enkele ondergeschikte eigentijdse dakkapellen en -elementen. Middels een traditionele architectuurstijl en een overwegend traditioneel materiaal- en kleurgebruik, wordt op passende wijze aangesloten bij de bestaande bebouwingskarakteristieken. Door gebruik te maken van kleine verspringingen in de rooilijn tussen de grondgebonden woningen en de appartementen, variaties in de kapvorm en bouwhoogte, architectonische dakelementen en de positionering van gevelopeningen en loggia's, wordt de bouwmassa verticaal geleed om de schaalsprong vorm te geven.
Kleur- en materiaalgebruik
Net als de aangrenzende bebouwing wordt de bouwmassa opgetrokken uit metselwerk in gedekte aardetinten waarbij de kap uitgevoerd wordt in antraciete pannen. Om de verticale geleding te versterken wordt aan de Van de Pollstraat een deel van de gevel, in combinatie met een zadeldak haaks op de weg, uitgevoerd in de kleur wit. Hierbij wordt niet alleen de bouwmassa verticaal geleed maar wordt ook aansluiting gezocht bij de belendende westelijke bebouwing die deels ook in de kleur wit is uitgevoerd.
Ontsluiting
De rijwoningen worden direct ontsloten op de openbare ruimte. De appartementen worden via een inpandige galerij centraal ontsloten via de hoofdingang van het appartementengebouw, die aan de zijde van de Van Heeswijkstraat is gelegen.
Het parkeerterrein behorende bij de woningen is via een inrit aan de Van Heeswijkstraat te bereiken. Hier zijn 24 parkeerplaatsen aanwezig. Van deze parkeerplaatsen zijn er 4 openbaar. Deze zijn aan het begin van de toerit gesitueerd. De toerit tot dit parkeerterrein ligt op nagenoeg dezelfde locatie als de toerit tot het huidige parkeerterrein aan de Van Heeswijkstraat.
Aan de Van de Pollstraat worden aan de westzijde van de nieuwbouw 15 nieuwe openbare parkeerplaatsen ingepast. Deze worden ontsloten via een nieuwe inrit en zijn te benutten door zowel de tafeltennisvereniging als door derden (zoals de tegenovergelegen basisschool. Deze inrit vormt tevens de toegang tot het gebouw van de tafeltennisvereniging.
De nieuwe situatie levert een andere verdeling op van de parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie. Waar nu nog sprake is van een clustering op de hoek van de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat, worden de parkeerplaatsen in de beoogde situatie over 2 locaties verdeeld. Dit levert een beter spreiding op van het piekverkeer dat door de tegenovergelegen school wordt gegenereerd.
Verkeersgeneratie
Ten aanzien van het bepalen van de verkeersgeneratie ten gevolge van het planvoornemen dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in de rest van de bebouwde kom en te typeren als matig stedelijk. Voor wat betreft de appartementen kan daarbij worden uitgegaan van de woningtypologie 'koopwoning, etage, goedkoop'. Hieraan is een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) gekoppeld van 5,3. Voor de rijwoningen kan worden uitgegaan van de woningtypologie 'koop, tussen/hoekwoning', waarvoor een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) geldt van 7,5. Het plan voorziet in totaal in 16 appartementen en 4 rijwoningen, welke (16 x 5,3 + 4 x 7,5 =) 115 vpe genereren. De tafeltennishal kan op basis van de ASVV 2012 worden beschouwd als een 'sportzaal'. Deze genereert 14,2 vpe per 100 m² bvo. Aangezien de zaal (inclusief kleedruimte e.d.) in totaal circa 330 m² groot is, betekent dit een totale verkeersgeneratie van 47 vpe.
Zowel de Van de Pollstraat als de Van Heeswijkstraat betreffen erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. De maximale capaciteit van erftoegangswegen bedraagt 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Gelet hierop en gezien het feit dat de verkeersbewegingen ten behoeve van de huidige functies komen te vervallen (uitgezonderd de tafeltennishal), mag worden aangenomen dat deze wegen de uit het plan voortkomende verkeersgeneratie eenvoudig kunnen verwerken. Er zal met circa 162 motorvoertuigen per etmaal (47 bestaand en 115 nieuw) ruim onder de maximale capaciteit van de wegen worden gebleven. Ten behoeve van de nieuwe bebouwing worden geen wijzigingen aangebracht in de bestaande infrastructuur buiten het plangebied.
Parkeren
De gemeenteraad van Vught heeft op 7 februari 2013 het 'Parkeerbeleid en Parkeernota 2013-2022' vastgesteld. In deze nota zijn de parkeernormen opgenomen die dienen te worden aangehouden in het geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeerbehoefte die uitgaat van het onderhavige bestemmingsplan is, conform de gemeentelijke parkeernota, in de onderstaande tabel weergegeven.
Functie | Aantal/oppervlakte | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Appartement (koop, etage, goedkoop, rest bebouwde kom Vught) | 16 | 1,3 p.p.p.w. | 20,8 |
Koop, tussen- en hoek, rest bebouwde kom Vught) | 4 | 1,6 p.p.p.w. | 6,4 |
Tafeltennishal | 330 m² | 3,0 p.p.p. 100 m² b.v.o. | 9,9 |
Totaal | 37,1 parkeerplaatsen |
De totale parkeerbehoefte voor de functies binnen het plangebied bedraagt 37,1 = 38 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied zijn in totaal 39 parkeerplaatsen aanwezig, waarmee wordt voldaan aan de benodigde parkeerbehoefte. Van de aanwezige parkeerplaatsen zijn 6 parkeerplaatsen primair bedoeld voor de tafeltennishal.
De voorwaarden die in acht dienen te worden genomen bij het uitwerken van de vigerende bestemming, zoals opgenomen in artikel 14.2 van het vigerende bestemmingsplan “Schoonveld 2015”, zijn genoemd in paragraaf 1.2.2. Onderstaand wordt getoetst aan deze voorwaarden:
Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden van de uitwerkingsverplichting wordt voldaan. In de navolgende hoofdstukken wordt aan de hand van beleids- en milieutoetsing nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
De gemeente Vught heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijk beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor deze ruimtelijke onderbouwing relevante structuurvisies en verordening per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige uitwerkingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en uitwerkingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Barro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot de radarverstoringsgebieden van radarstations Herwijnen en Woensdrecht (zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 juli 2016, bijlage 9). Als gevolg van het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor op te richten windturbines. Met betrekking tot het radarverstoringsgebied van Woensdrecht bedraagt deze hoogte maximaal 113 meter. In het onderhavige plan worden geen windturbines mogelijk gemaakt.
Situering radarverstoringsgebieden radarstations Woensdrecht en Herwijnen. Het plangebied ligt ter hoogte van de rode ster.
Conclusie
Het planvoornemen ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro of de Rarro.
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Het onderhavige planvoornemen, dat uitgaat van een woningbouwlocatie met 20 woningen, dient te worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
De speelzaal van de tafeltennishal is reeds aanwezig en wordt conserverend bestemd. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de ladder voor duurzame verstedelijking op dat deel van het planvoornemen niet van toepassing is.
Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan. Het vigerende planologische kader voorziet in een uit werken gemengde bestemming. Er is geen sprake van woningen. Het planologische beslag van de nieuwe beoogde situatie -een woongebied met 20 woningen en bijbehorende voorzieningen- op de ruimte maakt dat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Het aantal woningen is gelijk aan het maximum dat op basis van de uitwerkingsverplichting mag worden gerealiseerd en is, evenals het woningtype, afgestemd op de actuele lokale woningbouwbehoefte in de gemeente Vught. Het woningbouwplan is opgenomen in het gemeentelijke 'Meerjarenplan woningbouw 2016-2019' (zie paragraaf 3.4.4) en past voor wat betreft het aantal woningen binnen de kaders van de regionale woningbouwafspraken uit de Regionale agenda Wonen 2016 deel A, RRO Noordoost-Brabant 8 december 2016. De a behoefte aan het onderhavige planvoornemen is daarmee aangetoond.
Nee, de woningbouw vindt plaats door middel van herstructurering van het plangebied van de voormalige Zaal Schoonveld. Deze is gelegen binnen het bestaande stedelijke gebied van Vught. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee niet aan de orde.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in een aantoonbare behoefte aan het aantal en type woningen dat door middel van het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt. Deze behoefte is binnen het plangebied, dat in bestaand stedelijk gebied ligt, in te vullen. Daarmee past het plan binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij.
De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en meer specifiek in 'stedelijk concentratiegebied'. Voor deze gebieden geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt. Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen of op andere bedrijventerreinen binnen de betreffende gemeente, wat betreft wonen, en binnen de betreffende landelijke regio, wat betreft werken.
Uitsnede Structurenkaart. De ligging van het plangebied is met een blauwe indicator aangeduid
Het onderhavige uitwerkingsplan vormt de toepassing van de uitwerkingsverplichting zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Schoonveld 2015”. De betreffende gronden zijn in planologisch opzicht reeds in gebruik voor stedelijke doeleinden. Van het aanwenden van nieuw stedelijk ruimtebeslag is in dit geval geen sprake. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast door het vervangen van bestaande, in onbruik geraakte bebouwing door woningbouw met bijbehorende voorzieningen. Een bestaande tafeltennishal blijft behouden. In deze toelichting is beschreven hoe de aantasting van kwaliteiten (bodem en water) en het verlies aan ecologische, cultuurhistorisch en landschappelijke waarden wordt voorkomen.
Conclusie
De beoogde plannen in het plangebied zijn passend binnen de provinciale structuurvisie.
Inleiding
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de “Verordening ruimte”. Op 7 februari 2014 is de Verordening ruimte 2014 (Vr 2014) vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. Deze verordening stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkelingen, de kwaliteitsverbetering van natuur en landschap, de ontwikkeling van de veehouderijsector en de toegestane functies in de buiten stedelijke gebieden. De genoemde regels zijn gebaseerd op het provinciale beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014. De geactualiseerde Verordening ruimte 2014 is vastgesteld op 10 juli 2015 en in werking getreden op 15 juli 2015. Tevens heeft een Veegronde 2016 plaatsgevonden, waardoor de Verordening ruimte laatst gewijzigd in werking is getreden per 8 december 2016. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de Vr 2014 beschikbaar, getiteld 'Verordening ruimte Noord-Brabant'.
De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat zowel algemene regels (o.a. over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit) als gebiedsgerichte regels. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties worden met name bepaald door de ligging van het plangebied binnen de eerder genoemde structuren en aanduidingen.
Artikel 4 - Bestaand stedelijk gebied
Toetsingskader
Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Verordening ruimte 2014 het bestaande stedelijke gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: een aangewezen gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Binnen het bestaand stedelijke gebied wordt een onderscheid gemaakt in stedelijke concentratiegebieden en kernen in het landelijke gebied. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in de stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. In en rondom de kernen in het landelijke gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal.
Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen Vr 2014 (Provincie Noord-Brabant). De ligging van het plangebied is met een blauwe indicator aangeduid
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen het bestaande stedelijke gebied van Vught, dat is aangewezen als een stedelijk concentratiegebied. Het uitvoering geven aan de uitwerkingsverplichting, waardoor binnen het plangebied 20 woningen kunnen worden gerealiseerd, is passend binnen de hoofduitgangspunten van het beleid ten aanzien van deze gebieden (zoals bepaald in lid 4.1 en lid 4.2), aangezien hierdoor verdere concentratie en verdichting plaatsvindt van het bestaande woongebied. De woningbouw past binnen de afspraken zoals gemaakt in het Regionaal ruimtelijk overleg en de gemeentelijke woningbouwplanning. Met het voorgaande wordt aangesloten bij de regels als genoemd in lid 4.3 (nieuwbouw van woningen).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige planvoornemen passend is binnen de regels uit de Verordening ruimte 2014 aangaande het bestaand stedelijk gebied.
Artikel 3 - Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Toetsingskader
Binnen de provincie Noord-Brabant geldt de algemene regel dat een ruimtelijk plan dat een ruimtelijke ontwikkeling bevat dient te verantwoorden dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarnaast dient sprake te zijn van zorgvuldig ruimtegebruik.
Beoordeling
Het planvoornemen betreft het uitvoering geven aan een uitwerkingsverplichting uit een bestemmingsplan dat is gelegen in het bestaande stedelijke gebied van Vught. Het onderhavige uitwerkingsplan maakt het, door het toestaan van 20 gestapelde woningen, mogelijk om het bestaand stedelijk gebied van Vught te verdichten. Het nu nog aanwezige pand van Zaal Schoonveld is in onbruik geraakt en staat leeg. Door middel van het planvoornemen wordt een nieuwe zinvolle invulling gegeven aan het plangebied. Daarmee is sprake van compact en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor zover de beoogde ruimtelijke ontwikkeling nadelige gevolgen teweeg brengt voor de naaste omgeving is daar zoveel mogelijk rekening mee gehouden. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische en planologische uitvoeringsaspecten behandeld waaruit blijkt hoe omgegaan wordt met de eventuele nadelige gevolgen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Specifieke waarden zijn hier niet aanwezig. De bebouwing is wat betreft vormgeving en maatvoering afgestemd op de bestaande bebouwing in de directe omgeving en past binnen de maximale maten die de uitwerkingsregels toestaan. Ook in functioneel opzicht sluit het plan aan bij de omgeving van het plangebied. Het personen- en goederenvervoer wordt afgewikkeld via de bestaande infrastructuur. Als gevolg van het planvoornemen vinden geen wijzigingen plaats in de aanwezige infrastructuur.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan voldoet aan de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het bestaand stedelijk gebied en hiermee passend is in het provinciale beleid.
Toetsingskader
Op 19 december 2013 is door de gemeenteraad van Vught de Structuurvisie Vught vastgesteld. In deze visie wordt de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. Het vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen en wordt concreet vertaald in bestemmingsplannen.
Beoordeling
Het plangebied ligt in de kern Vught in de wijk Schoonveld, hetgeen een overwegend woongebied betreft. Wat betreft het wonen kiest de gemeente voor een gevarieerde bevolkingsopbouw per wijk. Dat betekent dat per wijk wordt ingespeeld op de behoefte aan woningen voor jongeren en ouderen. De ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de wijk zijn bepalend voor het type woning dat gebouwd gaat worden. Prioritering van fasering van woningbouwlocaties vindt mede plaats op basis van de bijdrage die wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied is als locatie 42 (Schoonveld) opgenomen in de bij de structuurvisie opgenomen lijst met (potentieel toekomstige) ontwikkellocaties. Het plangebied ligt bovenop een Lunet en bevindt zich in het kralensnoer van verdedigingswerken.
Het woningtype appartement is op dit moment slechts in beperkte mate aanwezig in de wijk Schoonveld. Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van overwegend appartementen (en rijwoningen) en draagt daarmee bij aan de differentiatie van het woonmilieu in de wijk. Tevens geeft het een concrete invulling aan één van de in de structuurvisie genoemde ontwikkellocaties. Het planvoornemen ligt binnen bestaand stedelijk gebied en het overgebleven gedeelte van het Lunet ligt onder het maaiveldniveau. Verondersteld mag worden dat de grond op deze locatie al verstoord is waardoor de voorgenomen ontwikkeling daar geen verdere schade aan zal toebrengen.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de gemeentelijke structuurvisie.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 1 maart 2016 de 2e herziening van de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld. Het welstandsbeleid is specifiek toegesneden op de Vughtse samenleving en haar omgeving. Hierbij is een aantal belangrijke (beschermde) gebieden gekarakteriseerd en in beeld gebracht en zijn duidelijke beoordelingscriteria opgesteld. Tevens is een aantal welstandsvrije gebieden aangewezen, waardoor er meer ontwerpvrijheid is voor architecten bij aanvragen voor omgevingsvergunning. Door deze heldere beoordelingscriteria kan de welstandsbeoordeling efficiënt en eenduidig worden doorlopen.
De geactualiseerde nota gaat door op de weg van minder regels en meer ruimtelijke mogelijkheden. De nota sluit beter aan op de hedendaagse actualiteit en zet puntjes op de 'i' waar de situatie en de regels daarom vragen. Zo stemmen de bouwcriteria voortaan beter overeen met de kaders van de bestemmingsplannen en worden, waar dat wenselijk is, welstandsgebieden en beeldkwaliteitsplannen aan elkaar gekoppeld en verankerd in de nota.
Beoordeling
Op basis van de gemeentelijke welstandsnota is het plangebied gelegen in het 'resterend grondgebied' van Vught. Dit gebied bestaat uit verschillende wijken. Iedere wijk heeft haar eigen oorsprong en verschijningsvorm, soms op thematische basis en veelal op basis van een bouwstijl. Dit gebied is ingedeeld in welstandsniveau 3. Hiervoor geldt geen welstandstoets met uitzondering van nieuwbouw in een historisch bebouwingslint en aangrenzend aan monumenten. De excessenregeling is van toepassing in geval van nieuwbouw. Dit betekent dat volgens artikel 13a Woningwet het college van Burgemeester en Wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand' kan aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Het college van Burgemeester en Wethouders kan zich hierbij beroepen op de criteria die in de welstandsnota zijn opgenomen.
Het plangebied is niet in een historisch bebouwingslint gelegen, zodat formeel een welstandstoets in de onderhavige situatie niet noodzakelijk is. Omdat echter grote waarde wordt gehecht aan een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe bebouwing, is door de ontwikkelende partij verzocht om toch een welstandsbeoordeling plaats te laten vinden. De welstandscommissie heeft op 18 juli 2017 haar waardering uitgesproken voor de wijze waarop de ontwikkelaar aandacht heeft geschonken aan de feedback vanuit de buurtbewoners. Het plan is positief ontvangen. De welstandscommissie geeft als aandachtspunt nog mee om te onderzoeken of de dakhelling van de grondgebonden woningen nader kan worden afgestemd op de dakhelling van de appartementen.
Conclusie
Op basis van de welstandsnota is een welstandstoets in dit geval niet aan de orde. Evenwel heeft een welstandsbeoordeling p[aatsgevonden, waarbij een positief oordeel over het plan is geveld. Daarnaast voldoet het initiatief aan redelijke eisen van welstand waardoor het geen exces vormt.
Toetsingskader
Op 7 februari 2013 heeft de gemeenteraad het 'Parkeerbeleid en Parkeernota 2013 - 2022' vastgesteld. Het parkeerbeleid geeft richting aan de wijze waarop de (beperkte) parkeerruimte in de gemeente Vught te verdelen is en de wijze waarop in de parkeerbehoefte (auto en fiets) te voorzien is. Daarbij wordt rekening gehouden met leefbaarheid, veiligheid en de kwaliteit van de openbare ruimte.
In 2012 zijn er nieuwe parkeerkengetallen door het CROW gepubliceerd, hetgeen aanleiding was om de parkeernormen in de gemeente te actualiseren. Ook de wijze waarop de parkeerplaatsverplichting voor het centrum wordt uitgevoerd is geactualiseerd. Naast de verplichting van het parkeren op eigen terrein, is voor het centrumgebied de optie geïntroduceerd om bij te dragen aan het realiseren van openbare uitwisselbare parkeerplaatsen (efficiënt ruimtegebruik, kwaliteit openbare ruimte en financiële efficiëntie).
Beoordeling
Het plan bestaat uit de realisatie van 16 appartementen en 4 rijwoningen in de wijk Schoonveld en het conserverend bestemmen van een bestaande tafeltennishal. De parkeernorm voor de appartementen bedraagt 1,3 parkeerplaatsen per woning en die voor de rijwoningen 1,6, waarmee de totale parkeerbehoefte voor de woningen 28 parkeerplaatsen bedraagt. Voor de tafeltennishal zijn 10 parkeerplaatsen benodigd.
Voor de woningen zijn in totaal 39 parkeerplaatsen beschikbaar binnen het plangebied. Een deel daarvan (19 parkeerplaatsen) zijn openbaar toegankelijk- en/of dubbelgebruik.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Toetsingskader
De Woonvisie Vught 2016-2019 is op 9 juni 2016 vastgesteld en vervangt daarmee de Woonvisie 2009-2013 als actueel beleidskader. Vanuit de Woonvisie visie zijn uitgangspunten van beleid en globale richtingen voor aanpassingen van het woningbouwprogramma geformuleerd. Hiermee kunnen concrete plannen worden geïnitieerd en initiatieven van derden worden beoordeeld. Ook is in de Woonvisie een geactualiseerd woningbouwprogramma opgenomen.
Regionaal zijn in december 2015 in RRO Brabant Noord-Oost verband afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwrealisatie per gemeente in de periode 2015 tot en met 2024. Voor Vught betekent dit een bouwopgave van ongeveer 980 woningen (inclusief opgave nieuwbouw t.b.v. geraamde sloop). Hiermee kan Vught voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudensverdunning, plus de migratie vanuit de regio en daarbuiten.
Op basis van deze cijfers is geconcludeerd dat de beschikbare ruimte voor het toevoegen van nieuwe plannen (bovenop de al geplande projecten vanuit de programmering 2015) beperkt is. Echter, vanuit de gewenste flexibiliteit in het programma vanwege de opgave Maatschappelijk en Schakelen in combinatie met de toegenomen druk op de sociale huurwoningvoorraad als gevolg van de hogere instroom van vluchtelingen en de beperkte doorstroming, wordt beleidsmatig ingezet op een ophoging van de bouwopgave met de toevoeging van een aantal nieuwe locaties. In totaal wordt daarmee uitgekomen op een woningbouwprogramma van ongeveer 1.145 woningen voor de komende 10 jaar. Zeker tot 2025 gaat het om een netto toevoeging van ongeveer 100 woningen per jaar. In het woningbouwprogramma voor de komende 10 jaar is het onderhavig initiatief specifiek benoemd (20 woningen in de periode 2016-2024) als onderdeel van het woningbouwprogramma.
Beoordeling
In het voorliggende plan worden 20 levensloopbestendige goedkope koopappartementen en/of rijwoningen gerealiseerd. Uit de Woonvisie blijkt dat er voor dit woningtype in deze prijsklasse een behoefte bestaat. Het initiatief is tevens opgenomen in het meerjarenplan woningbouw 2016-2019. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan zowel kwantitatief als kwalitatief past binnen de woningbehoefte.
Conclusie
Het voorliggende bouwplan past binnen het gemeentelijke woonbeleid.
Toetsingskader
Op 4 februari 2016 is de Nota Groen Gemeente Vught, Groen Verbindt vastgesteld, als actualisatie van de Nota Groen, Groen heeft Toekomst uit 2009. Op basis van de nieuwe nota heeft de gemeente de afgelopen jaren gewerkt aan de instandhouding en waar mogelijk uitbreiding van waardevolle groenstructuren. De gemeente Vught geeft hier de komende jaren een vervolg aan op basis van de geactualiseerde visie. Hierin zijn nieuw beleid (o.a. structuurvisie 2013) en ruimtelijke ontwikkelingen (o.a. Programma Hoogfrequent Spoor) verwerkt. De visie is leidend voor het actuele beleid in deze nota.
De volgende doelstellingen zijn richtinggevend voor deze Nota Groen:
Beoordeling
Binnen het plangebied is in de huidige situatie geen sprake van een noemenswaardige groenstructuur. Het beperkt aanwezige groen dient ter aankleding van het parkeerterrein of bestaat uit solitaire aanplant bij de aanwezige gebouwen. In de toekomstige situatie wordt eveneens groen ingepast dat als voornaamste functie heeft het aankleden van de niet bebouwde ruimte. Tussen het terrein van de tafeltennisvereniging en de het nieuwe parkeerterrein bij de woningen wordt groen ingepast ter afbakening en afscherming. De rijwoningen beschikken over tuinen.
Conclusie
De schaal van het planvoornemen is dermate gering dat van een wezenlijke bijdrage aan het de gemeentelijke groenstructuur geen sprake is. Het planvoornemen staat de doelstellingen van de Nota Groen evenmin in de weg.
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
In Hoofdstuk 5, titel 5.1 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn algemene bepalingen ten aanzien van milieukwaliteitseisen opgenomen. In artikel 5.1, lid 1 Wm is bepaald dat in het belang van de bescherming van het milieu, voor zover dit van meer dan provinciaal belang is, bij algemene maatregel van bestuur eisen worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van onderdelen van het milieu vanaf een daarbij te bepalen tijdstip. Deze omstandigheid doet zich bij dit project niet voor. Hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteitseisen. Op deze aspecten wordt in de paragraaf over luchtkwaliteit uitgebreid ingegaan.
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die in het kader van het onderhavige besluit getoetst dienen te worden. Dit betreft een toetsing aan het Besluit m.e.r., een toetsing in het kader van Wet natuurbescherming óf een toetsing aan de Provinciale Milieuverordening. Het onderhavige plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor de Provinciale Milieuverordening geldt. Derhalve wordt in dit hoofdstuk enkel getoetst aan het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milon. De rapportage van dat onderzoek (projectnummer 20151851, 13 april 2016) is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Er zijn plaatselijk licht tot sterk verhoogde gehalten aangetoond met lood, vermoedelijk te relateren aan het gebruik van het terrein, waarbij een verontreiniging is aangetroffen van circa 9 m³. Binnen de onderzoekslocatie is geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging. Voor de verontreiniging is vastgesteld dat geen sprake is van een saneringsnoodzaak. Dit betekent dat geen wettelijke verplichting bestaat om de verontreinigingen te saneren. Wel wordt aanbevolen om bij werkzaamheden en herontwikkelingen rekening te houden met de aanwezigheid van de sterke verontreiniging met zink in de bovengrond. Vervolgonderzoek naar de licht verhoogde gehalten wordt niet zinvol geacht.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Het beleid is erop gericht het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap De Dommel is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP). Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m² of groter is wordt er door het waterschap retentie geëist. Uitbreidingen van verhard oppervlak tussen de 2000 m² en 10.000 m² dienen te voldoen aan de Algemene Regels. Voor uitbreidingen groter dan 10.000 m² geldt sowieso een vergunningplicht. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak <10.000 m² wordt er vanuit het waterschap geen retentie geëist.
Het gemeentelijk water en rioleringsbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2017, dat door de gemeenteraad op 22 december 2011 is vastgesteld. Tegelijkertijd heeft de gemeenteraad nieuwe verordeningen vastgesteld: De verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing, de aansluitverordening en de hemelwaterverordening. Hierin zijn de nieuwe regels vastgelegd.
In totaal ligt in de gemeente ruim 200 kilometer vrijvervalriolering (vuil- en hemelwaterriolen). Nagenoeg overal ligt naast het vuilwaterriool ook een hemelwaterriool, behoudens een incidentele straat en delen van de 'Villawijk' waar alleen een vuilwaterriool ligt. De afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden. Het is nergens in Vught toegestaan hemelwater en afvalwater gemengd af te voeren. Dit geldt voor zowel het stedelijk gebied als het buitengebied. Er is geen gemengde riolering en er mag geen regenwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool.
In de omgang met hemelwater sluit het beleid van de gemeente Vught aan bij de (landelijke) uitgangspunten: vasthouden - bergen - afvoeren. Infiltreren (vasthouden en bergen op de plek waar het valt) krijgt vaak de eerste prioriteit. Bij de verwerking van hemelwater spelen de vijvers een grote rol.
In eerste instantie is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de verwerking op zijn/haar
terrein. De zorg voor het verwerken van schoon hemelwater rust (in elk geval) op de perceeleigenaar:
In dergelijke gevallen kan de perceeleigenaar het hemelwater zelf verwerken.
Het planvoornemen gaat gepaard met de sloop van de bestaande bebouwing en het oprichten van nieuwe bebouwing. Conform de uitwerkingsregels uit het vigerende bestemmingsplan dient bij de uitwerking van het plangebied nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de omgang met hemelwater. Uit eerder uitgevoerd geohydrologisch onderzoek in de omgeving blijkt dat de bodem ter plaatse geschikt is voor infiltratie. Dit houdt in dat het hemelwater bij de ontwikkeling van deze locaties volledig afgekoppeld kan worden. Om te bepalen op welke wijze dit zal gebeuren en welke capaciteit hiervoor nodig is, is door Milon de watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen (Projectnummer 20161544-1, 1 september 2017).
Uit de watertoets blijkt samengevat dat de ontwikkeling op de onderzoekslocatie tot gevolg heeft dat het verharde oppervlakte afneemt met 473 m². In overeenstemming met het beleid van de gemeente Vught wordt voor dit bouwplan uitgegaan van een oplossingsrichting waarbij hemelwater ter plaatse van bestrating, parkeergelegenheden en groen/tuinen in de bodem infiltreert. Hemelwater dat op daken valt, mag worden afgevoerd middels een gescheiden systeem waarna het wordt aangeboden aan het bestaande gescheiden gemeentelijk riool.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door de wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van beheersverordeningen en bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het ruimtelijke plan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmings- en uitwerkingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart met plangebied aangeduid in oranje (bron: provincie Noord-Brabant, 2010)
Binnen het plangebied is volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant een geval van overige historische bouwkunst aanwezig. Het betreft het te slopen pand van Zaal Schoonveld. Dit gebouw is een voormalig parochiehuis uit 1933 en heeft een natuurstenen beeld dat in het muurwerk is ingebed. Het pand wordt volgens de provinciale kaart van cultuurhistorisch belang geacht, echter betreft geen rijksmonument en is evenmin door de gemeente Vught aangewezen als gemeentelijk monument of beeldbepalend pand. Derhalve bestaat er feitelijk geen beschermend regeling voor het pand en bestaat er geen wettelijke belemmering tegen de sloop. Waar mogelijk worden bepaalde beschermenswaardige onderdelen, zoals het natuurstenen beeld, geborgen.
De Cultuurhistorische Waardenkaart laat verder zien dat de Van de Pollstraat is aangewezen als historisch geografische lijn met redelijk hoge waarde. Het planvoornemen gaat niet gepaard met een wijziging van deze lijn.
Conclusie
Geconcludeerd kan wordt dat het onderhavige plan rekening houdt met cultuurhistorische waarden in het plangebied en in de naaste omgeving.
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beoordeling
De gemeente Vught heeft een eigen archeologische beleidskaart in voorbereiding. Deze kaart is nog niet vastgesteld, maar wordt als concept wel geschikt geacht om te beoordelen of binnen mogelijk archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Op basis van de conceptkaart kan worden afgeleid dat het plangebied deel uitmaakt van een militaire lijn en als categorie 2 (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) is aangewezen. Voor deze gebieden bestaat een archeologische onderzoeksplicht in geval van bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.
Aangezien het planvoornemen een overschrijding van de genoemde maten met zich meebrengt, dient een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Gezien het feit dat de grond ter plaatse reeds aanzienlijk is geroerd ten tijde van de bouw van de huidige bebouwing, kan in eerste instantie worden volstaan met een archeologisch bureauonderzoek. Dit is uitgevoerd door Bureau voor Archeologie. De onderzoeksrapportage (Rapport 471, 28 augustus 2017) is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen binnen of nabij de linie die in de eerste helft van de 17e eeuw is aangelegd, gerelateerd aan het beleg van Den Bosch. Tussen 1844 en 1848 maakt het plangebied deel uit van de stelling van Vught. Het noordelijk deel van het plangebied ligt ter plaatse van de gracht van een lunet uit deze periode. Op basis van de aanwezigheid van een enkeerdgrond kunnen in het plangebied resten uit alle archeologische perioden aanwezig zijn. Deze mogelijke resten zijn echter waarschijnlijk verstoord door de 17e eeuwse linie en de 19e eeuwse gracht behorende bij een lunet van de Stelling van Vught. Daarom geldt voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Late Middeleeuwen een lage archeologische verwachting. Voor de periode Nieuwe Tijd geldt een hoge archeologische verwachting.
Bureau voor Archeologie adviseert een verkennend booronderzoek uit te voeren om de aard en intactheid van het bodemprofiel, alsmede de mogelijke aanwezigheid van eventuele grachtvullingen te bepalen. Het advies is beoordeeld door het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Vught. Het selectieadvies van de gemeente d.d. 4 mei 2017 luidt dat nader onderzoek naar de gracht rondom de lunet niet nodig is. Daarom kan het gebied worden vrijgegeven voor de geplande ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Wel geldt de algemene meldplicht indien bij graafwerkzaamheden archeologische relicten worden aangetroffen.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Vlijmens Ven, Moeerputten & Bossche Broek', dat is gelegen op een afstand van circa 2 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw van 20 woningen in bestaand stedelijk gebied. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van een toename van relevante emissies ten opzichte van de uitgangssituatie. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat relevante deposities of overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Onderhavige ontwikkeling heeft derhalve met zekerheid geen mogelijk effect tot gevolg op de Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect gebiedsbescherming.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Er bestaat een kans dat het plangebied, waaronder de bestaande bebouwing, geschikt is voor beschermde flora- en fauna. Om die reden is door De Roever Omgevingsadvies een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van deze quickscan (documentnummer 20170155, 6 maart 2017) is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Nader onderzoek of een ontheffing Soortenbescherming is niet noodzakelijk gebleken voor de soortgroepen flora, overige zoogdieren, vissen, reptielen, amfibieën en ongewervelden. De in het plangebied te verwachten soorten genieten lichte bescherming onder de Soortenbescherming; een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht is onverminderd van toepassing.
In de nabijheid waargenomen beschermde soorten, zijn bij het terreinbezoek niet waargenomen binnen het plangebied. Het plangebied is wel geschikt voor vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. Om die reden is een nader huismus-, gierzwaluw- en vleermuisonderzoek uitgevoerd door Blom Ecologie. De rapportage van dat onderzoek (projectnummer BE/2017/112 , 25 oktober 2017) is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
De conclusie voor de onderzochte soorten luiden als volgt:
Voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Kennisdocument Huismus, het Kennisdocument Gierzwaluw en het Vleermuisprotocol. Er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk geacht.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming gelet op het aspect soortenbescherming.
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
Het plangebied maakt zelf deel uit van een 30 km/h-zone, maar is tevens gelegen op de grens van de onderzoekszone van de N65. Daarnaast valt het plangebied binnen het onderzoeksgebied van de spoorlijn Eindhoven - 's-Hertogenbosch. Om ter plaatse een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, is door De Roever Omgevingsadvies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd en door Agel adviseurs een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Het rapport van het onderzoek wegverkeerslawaai (documentnummer 20180588/C01/TO, 1 mei 2018) is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat geen hogere waardeprocedure hoeft te worden gevolgd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Aangeraden wordt om bij het ontwerp van het pand nader te onderzoeken of de karakteristieke geluidwering van de geveldelen voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Nader onderzoek is overigens alleen noodzakelijk voor de geveldelen die een scheiding tussen een verblijfsruimte en de buitenlucht vormen.
Railverkeerslawaai
De rapportage van het onderzoek railverkeerslawaai (Projectnummer 20170249, 3 mei 2018) is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB niet wordt overschreden ter plaatse van de gevels van het woongebouw. Op basis van de onderzoeksresultaten kan gesteld worden dat het onderdeel railverkeer uit de Wet geluidhinder geen beperkingen geeft aan de realisatie van het woongebouw.
Conclusie
De aspecten wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Beoordeling
De mogelijkheid bestaat dat de tafeltennishal invloed uitoefent op de woningen. Ook van buiten het plangebied zijn invloeden van omliggende functies op de woningen denkbaar. Teneinde de potentiële effecten van deze functies inzichtelijk te maken is door De Roever Omgevingsadvies een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek (Documentnummer 20170156/C02/RK, 25 augustus 2017) is als Bijlage 8 opgenomen bij de toelichting.
Geconcludeerd wordt dat het plangebied buiten de richtafstanden van alle overige milieubelastende functies in de omgeving ligt. De overige milieubelastende functies vormen daarom geen knelpunt voor het planvoornemen. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat en dat de milieubelastende functies in de omgeving niet in hun belangen worden geschaad. Gesteld kan worden dat ook ter plaatse van de woning aan de Van der Pollstraat 3 en de Van Heeswijkstraat 3 ten aanzien van de te realiseren parkeerplaatsen sprake is van een acceptabel woon- en verblijfklimaat, dat niet wezenlijk verschilt van het woon-en verblijfsklimaat in de bestaande situatie.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
Toetsingskader
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van de beide deelgebieden bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Ten aanzien van het aspect inrichtingen is geconstateerd dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabij het plangebied gelegen inrichting, een LPG-installatie, ligt met circa 1 kilometer op ruim voldoende afstand van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.
Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid door middel van een rode ster
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen, zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. Het plangebied ligt in de nabijheid van de rijkswegen A65 en A2 en de spoorlijnen Eindhoven - 's-Hertogenbosch en Tilburg - 's-Hertogenbosch. Deze wegen en spoorlijnen zijn op meer dan 200 meter van het plangebied gelegen, zodat er geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Te zien is dat zich in de direct of wijdere omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De meest nabije leiding, een aardgasleiding van de Gasunie, is op meer dan 800 meter afstand gelegen van het plangebied.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer)).
Beoordeling
In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht. Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) in werking getreden. Met de Wlk wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. In de Wlk zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden beleidsmatig relevant geacht. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen.
Het ruimtelijk plan kan worden vastgesteld indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De 'regeling niet in betekenende mate bijdragen' kan in sommige situaties worden toegepast. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Wanneer hiervan sprake is, wordt voldaan aan artikel 5.16 eerste lid, onder c van de Wm en kan een uitgebreid luchtonderzoek achterwege blijven.
De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van nieuwbouw in de vorm van 20 appartementen en/of rijwoningen en het conserverend bestemmen van een bestaande tafeltennishal. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging ter plekke van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentratie aan stikstofdioxide en fijnstof (PM10) ter plaatse van de dichtst bijgelegen berekende weg, de Aloysiuslaan, respectievelijk 21,2 µg/m³ (2015) en 19,7 µg/m³ (2015) bedraagt. De PM2,5 concentraties zijn daar 12,0 µg/m³ (2015). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
De woningen worden gerealiseerd op de hoek van de Van de Pollstraat en de Van Heeswijkstraat in Vught. Op deze weg rijden niet meer dan 10.000 mvt/etmaal. Uit de NSL monitoringstool blijkt dat de concentraties ruim onder grenswaarden liggen. Het plan is vanuit luchtkwaliteit aanvaardbaar op deze locatie.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Tevens is er vanuit luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
In onderhavige situatie is er sprake van de realisatie van in totaal 20 woningen op een oppervlak van circa 2.650 m². Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van één woning. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Toetsingskader
In de gemeente Vught zijn de afgelopen decennia bij diverse projecten niet-gesprongen Conventionele Explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen. Om die reden is een gemeentedekkend onderzoek uitgevoerd met een daaraan gekoppelde CE-Bodembelastingkaart, waarmee in één oogopslag eventuele risico’s in toekomstige projecten kunnen worden afgelezen.
Beoordeling
Op de CE-Bodembelastingkaart is te zien dat het plangebied, net als het gehele gemeentelijke grondgebied, is aangeduid als 'Verdacht op Geschutmunitie KKM, Handgranaten en munitie van granaatwerpers'. Dat het gehele gebied als verdacht gebied is aangemerkt, betekent niet dat het gehele verdachte gebied op de aanwezigheid van CE onderzocht moet worden. Opsporing van CE kan worden beperkt tot de locaties waar door geplande civieltechnische werkzaamheden een verhoogd risico ontstaat voor de Arbo- en/of openbare veiligheid.
In onderhavig geval is sprake van een locatie waar een gebouw uit de jaren '30 van de 20e eeuw wordt gesloopt en vervangen door woningbouw. Gezien het feit dat het gebouw en de directe omgeving daarvan nimmer zijn getroffen door munitie en het plangebied op voldoende afstand is gelegen van spoorlijnen en hoofdwegen, is het zeer onwaarschijnlijk dat ter plaatse niet-gesprongen CE aanwezig zijn. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Uitsnede CE-Bodembelastingkaart, met het plangebied aangegeven door middel van een rode ster
Conclusie
Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling hebben twee uitgangspunten centraal gestaan. Ten eerste wordt voor het reeds ontwikkelde deel van het plangebied een consoliderende regeling opgenomen. Dit houdt in dat uitsluitend de bestaande situatie én bestaande rechten (ontstaan uit ontheffingen, vrijstellingen en omgevingsvergunningen) worden overgenomen. Daarnaast wordt nieuw beleid verwerkt. Ten tweede wordt voor het ontwikkelgebied binnen het plangebied een flexibele ontwikkelingsgerichte regeling opgenomen. Dit houdt in dat regels worden gesteld die het voorgenomen bouwplan mogelijk maken.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan "Schoonveld 2015", waar nodig aangevuld met op basis van recente wetgeving en jurisprudentie noodzakelijk geachte regels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP 2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.
Sport
De locatie van de tafeltennisvereniging is geregeld binnen deze bestemming. Ondergeschikte horeca ten behoeve van de sportfunctie en vergaderruimte zijn overeenkomstig de bestaande situatie toegestaan. De bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden opgericht waarbij de maximaal aangeduide maatvoering aangehouden moet worden.
Wonen
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de nieuwe woningen. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Zowel grondgebonden als gestapelde woningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Bijgebouwen zijn zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan. Voor wat betreft de toegestane goot- en bouwhoogte is voor de plaats waar de rijwoningen zijn voorzien aangesloten bij het bestemmingsplan "Schoonveld 2015". Voor de appartementen geldt een hogere goot- en bouwhoogte.
Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen toegestaan ten behoeve van de woningen, tuinen en parkeervoorzieningen.
Dit hoofdstuk omvat vijf artikelen:
Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen bouwregels ten aanzien van de bestaande bebouwing. voorzieningen van algemeen nut, ondergeschikte bouwdelen en parkeernormen in relatie tot bouwen.
Algemene gebruiksregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt eveneens een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Deze gebruiksregels hebben betrekking op aan huis gebonden beroep en/of bedrijf en op evenementen.
Een aan huis gebonden beroep/bedrijf is rechtstreeks toegestaan onder de voorwaarde dat maximaal 50 m² wordt gebruikt voor een aan huis bonden beroep. Aan huis gebonden beroepen/bedrijven zijn dus vrij, voor zover de (woon)functie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft.
Binnen de bestemmingen zijn kortdurende activiteiten en evenementen, zoals een weekmarkt, rommelmarkt, antiekmarkt, braderieën en een kermis toegestaan.
In de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan is een algemeen gebruiksverbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de toegekende bestemming. Dit is per bestemming nader aangegeven.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Derhalve is geen exploitatieplan nodig. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente met betrekking tot ondermeer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is daarmee verzekerd.
Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die een gemeente heeft gesteld worden nageleefd. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De gemeente zal aan de hand van deze regels handhavend optreden.
De procedures voor vaststelling van een uitwerkingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp uitwerkingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd kan worden en belanghebbenden de gelegenheid hebben gehad om hun visie op het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders van start gaan conform artikel 3.9a Wro.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het concept ontwerp uitwerkingsplan wordt voorgelegd aan de volgende instanties:
P.M. vooroverleginstanties
P.M. vooroverlegreacties
In het kader van het onderhavige uitwerkingsplan wordt geen gelegenheid tot inspraak geboden.
Na het wettelijk vooroverleg en de inspraak wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerp bestemmingsplan. Aan eenieder wordt de gelegenheid geboden een zienswijze in te dienen.
P.M. zienswijzen