Plan: | Vroenkuilerweg ong. Simpelveld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0965.OVvroenkuilerw-ON01 |
De gemeente Simpelveld is voornemens om de stationsomgeving te gaan herinrichten. Het doel is om de stationsomgeving te laten fungeren als een recreatieve hub in een groter toeristisch netwerk dat aantrekkelijk is voor toeristen, recreanten en inwoners. Concreet ziet het voornemen op het omvormen van het spoorpark in een recreatief transferium waarbij gebruik wordt gemaakt van het museaal erfgoed van de ZLSM.
Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt beoogd parkeergelegenheid te realiseren aan de Vroenkuilerweg te Simpelveld. De gronden waarop het parkeerterrein wordt voorzien, zijn kadastraal bekend als gemeente Simpelveld - sectie M - nummer 190. Ter plekke wordt beoogd om een groen ingepast parkeerterrein te realiseren dat plaats biedt aan 63 auto's.
De gronden aan de Vroenkuilerweg bevinden zich op korte afstand van het ter plekke gevestigde bedrijventerrein en daarnaast is aan de noordoostzijde van deze locatie een reguliere burgerwoning aanwezig.
Topografische kaart met aanduiding projectgebied
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal betreft onderhavig projectgebied het perceel gemeente Simpelveld - sectie M - nummer 190.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Ter plekke van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Simpelveld op 16 augustus 2016, van toepassing. Op basis van dit bestemmingsplan is onderhavig perceel bestemd tot 'Agrarisch'. Daarnaast zijn ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5', 'Waterstaat - Erosie' en 'Waarde - Ecologie' van toepassing. Tot slot geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - kleinschalige landschapselementen'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' met schetsmatige aanduiding projectgebied
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en het bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast. Het inzetten van onderhavig perceel als parkeergelegenheid ten behoeve van de stationsomgeving is niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingbevoegdheden voor het college van burgemeester om het voornemen alsnog mogelijk te maken.
Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, dient middels een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3° jo. artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Ten behoeve van deze afwijkingsprocedure is voorliggende ruimtelijke onderbouwing, inclusief daarbij behorende bijlagen, opgesteld.
Onderhavig projectgebied is momenteel in gebruik als grasland en daarnaast wordt het perceel begraasd door vee. Ter plaatse is geen bebouwing aanwezig.
Foto's bestaande situatie agrarisch perceel Vroenkuilerweg
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het voornemen zijn weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 1.1.1, eerste lid aanhef onder i, Bro is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavige herinrichting wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Dit omdat de ontwikkeling kleinschalig van aard is en daarnaast weinig verharding wordt toegevoegd waardoor sprake is van weinig ruimtelijke impact.
Voorliggend project wordt gelet op vorenstaande niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
In het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor het voornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is onderhavig projectgebied gelegen in de zone 'Groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over 'Groenblauwe mantel' is in het POVI het volgende opgenomen.
Groenblauwe mantel
In de zone 'Groenblauwe mantel' worden goede combinatiemogelijkheden gezien van duurzame vormen van land- en tuinbouw en meer ruimte voor de beken en de Maas, de biodiversiteit en de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten betreffen het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in laagten en beekdaelen.
Voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten van de Provincie Limburg.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging projectgebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met aanduiding projectgebied
Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.
In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg in relatie tot voorliggende ontwikkeling.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het relevante provinciale beleid vormt dit geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkelingen ter plekke van onderhavig voornemen.
De gemeente Simpelveld beschikt over de 'Strategische visie 2013-2023'. Deze visie is gebaseerd op een herijking van de in februari 2006 door de gemeenteraad van Simpelveld vastgestelde is de strategische visie 'Duurzaam leven in Simpelveld'.
Eén van de speerpunten van de gemeente Simpelveld is 'toerisme en recreatie'. De speerpunten zijn in de stratische visie uitgewerkt aan de hand van een afwegingskader. Dit kader wordt gevormd door de drie trends te weten schaalvergroting, decentralisaties en bezuinigingen plús de kernwaarden die gekozen zijn. Het afwegingskader vormt tevens de meetlat waartegen alle nieuwe ontwikkelingen worden afgezet. De uitwerking van het speerpunt 'toerisme en recreatie' wordt in de volgende matrix overzichtelijk weergegeven.
Deze nota is een actualisering en doorontwikkeling van de nota 'Stoom afblazen in Simpelveld' zoals die in 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de nota 'Verder stoom afblazen in toeristisch Simpelveld' wordt zowel teruggeblikt als vooruit gekeken en zijn de (te verwachte) ontwikkelingen in de sector toerisme en recreatie, de gemeente en de regio opgenomen.
In de nota is opgenomen dat de gemeente Simpelveld zich de komende jaren verder wil gaan profileren als een verpoosgemeente waar het voor toeristen, recreanten en dagjesmensen goed vertoeven is. De gemeente blijft zich inzetten voor de stimulering van het dagtoerisme. Onderdeel daarvan is het stimuleren en promoten van de stationsomgeving.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid past onderhavige herinrichting van het projectgebied binnen het door de gemeente gevoerde beleid.
Het voornemen is om het spoorpark in Simpelveld om te vormen tot een recreatief transferium waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van het museaal erfgoed van de ZLSM. In dat verband wordt beoogd om museumstukken van de ZLSM ruimtelijk functioneel in te zetten zodat deze beleefd kunnen worden door bezoekers.
Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt beoogd nieuwe parkeergelegenheid te realiseren aan de Vroenkuilerweg te Simpelveld. De gronden waarop het parkeerterrein wordt voorzien, zijn kadastraal bekend als gemeente Simpelveld - sectie M - nummer 190. Ter plekke wordt beoogd om een groen ingepast parkeerterrein te realiseren dat plaats biedt aan 63 auto's. In onderstaande figuur wordt de situering en de inrichting van het parkeerterrein gevisualiseerd.
Schetsontwerp parkeerterrein
Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende ontwikkeling is sprake van een functiewijziging omdat een bestaand agrarisch perceel in gebruik wordt genomen als parkeerterrein. Vanwege deze planologische functiewijziging dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden onderzocht.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht voor het gehele projectgebied. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
PM
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanleidingen zijn om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Onderhavig projectgebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Vroenkuilerweg, alwaar een maximum snelheidsregime geldt van 50 km/u. Van industrielawaai en/of spoorweglawaai is geen sprake.
In het kader van de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd tegen geluid:
Een 'ander geluidsgevoelig gebouw' is conform artikel 1 van de Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'ander geluidsgevoelig gebouw' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
Een 'geluidsgevoelig terrein' is conform artikel 1 Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'geluidsgevoelig terrein' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
Gelet op vorenstaande (limitatieve) lijst is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake van het realiseren van een (nieuw) geluidgevoelig object/gebouw/terrein. Er behoeft dan ook gelet op de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Voorliggende ontwikkeling ziet op het realiseren van een parkeerterrein ten behoeve van de afwikkeling van de parkeerbehoefte van de Stationsomgeving Simpelveld. Vooropgesteld moet worden dat het project niet is gericht op het realiseren van bedrijfsmatige activiteiten. Bovendien worden geen milieugevoelige functies mogelijk gemaakt waardoor geen belemmeringen optreden voor eventuele bedrijvigheid in de omgeving.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet niet in een ontwikkeling die qua omvang vergelijkbaar is met het realiseren van 1.500 woningen. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling NIBM is.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.370 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Bij het invoeren van 5% vrachtverkeer bedraagt het genoemde aantal 932 voertuigen.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken).
Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit leidt voorliggende ontwikkeling, binnen de daartoe gestelde wettelijke (onder)grenzen, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Voorliggend project voorziet niet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. Teneinde te beoordelen of onaanvaardbare risico's zouden bestaan voor de recreanten die gebruik gaan maken van het projectgebied, wordt alsnog hierna ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van de mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding projectgebied
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
Op circa 410 meter ten zuidoosten van onderhavig projectgebied is een ondergrondse buisleiding gelegen in beheer van I&M Transport. Onderhavig projectgebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de betreffende leiding.
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5 dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen.
In de wet wordt het culturele erfgoed, en dan met name het archeologische erfgoed, beschermd. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen verstaan, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De fysieke overblijfselen kunnen zich zowel in als boven de grond bevinden.
De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart. Daarnaast beschikt de provincie Limburg over de Cultuurhistorische Waarden Kaart, waarin binnen diverse kaartlagen bijvoorbeeld de archeologische verwachtingswaarde kan worden bekeken en de in het verleden gedane vondsten.
Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij vrijstellingen op bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.
Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. De verschillende archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de aanwezigheid en verwachte aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente.
De gemeente Simpelveld beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Gelet op deze kaart is onderhavig projectgebied gelegen in 'Waardecategorie 5: Gebieden met een lage verwachtingswaarde' en gedeeltelijk in 'Waardecategorie 4: Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde'.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart Simpelveld met aanduiding projectgebied
Op basis van 'Waardecategorie 4' dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien bodemverstorende activiteiten plaatsvinden bij een diepte groter dan 40 cm en als de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m2. Het projectgebied zal worden ingericht als parkeergelegenheid ten behoeve van de stationsomgeving. Aangezien de oppervlakte van de bodemverstorende werkzaamheden meer bedraagt dan 2.500 m2 en de werkzaamheden dieper dan 40 cm worden uitgevoerd, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het archeologisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.
PM
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling. In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavig project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. In dat verband mag de verkeersgeneratie vanwege een ruimtelijke ontwikkeling niet leiden tot verkeersproblemen, alsook dient de extra parkeerbehoefte op eigen terrein te kunnen worden opgevangen.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een parkeerterrein ten behoeve van het herinrichten van de stationsomgeving. Het voornemen is om het spoorpark om te vormen naar een recreatief transferium waarbij gebruik wordt gemaakt van het museaal erfgoed van de ZLSM. Met de aanleg van het parkeerterrein wordt verzekerd dat de parkeerbehoefte van de stationsomgeving in de directe omgeving kan worden opgevangen. Daarnaast wordt geborgd dat bezoekers het terrein op een veilige wijze kunnen bereiken respectievelijk verlaten.
Het projectgebied is gelegen aan de Vroenkuilerweg. Recreanten die hun auto op het parkeerterrein willen parkeren, kunnen gebruik maken van de bestaande inrit die op het perceel aanwezig is. De beoogde parkeervoorziening is voldoende groot om de recreanten die met de auto de stationsomgeving willen bezoeken, te kunnen opvangen. Gelet op de grootte van het parkeerterrein en de functie van het terrein ten behoeve van recreatief gebruik, behoeven problemen in de verkeersveiligheid en/of –doorstroming niet te worden verwacht.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig project.
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Onderhavige ontwikkeling gaat niet gepaard met het ontstaan van afvalwater.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Ontwikkeling
Het voornemen is om ter plekke van het projectgebied een parkeerterrein te realiseren ten behoeve van de Stationsomgeving Simpelveld. De te realiseren parkeerplekken worden voorzien van halfverharding zodat het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem. De weg die toegang geeft tot de parkeerplekken wordt volledig verhard. Ten behoeve van de opvang van het hemelwater worden op het terrein drie waterbuffers gerealiseerd waar het hemelwater kan worden opgevangen en vervolgens rechtstreeks kan infiltreren in de bodem waardoor het grondwaterpeil wordt aangevuld. In onderstaande figuur wordt gevisualiseerd aangegeven waar de betreffende hemelwaterbuffers worden beoogd.
Inrichtingstekening parkeerterrein
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 3.2.2 is het projectgebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het projectgebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het projectgebied is gelegen in agrarisch gebied met aan de oostzijde een reguliere burgerwoning. Het voornemen is gericht op het realiseren van parkeergelegenheid ten behoeve van Stationsomgeving Simpelveld. Het parkeerterrein zal voornamelijk met halfverharding worden bekleedt waardoor het open en groene karakter zo min mogelijk zal worden aangetast. Er is en blijft immers sprake van een groene ondergrond.
Het groene karakter
Ten aanzien van deze kernkwaliteit wordt verwezen naar het hiervoor gestelde onder kernkwaliteit 'schaalcontrast van zeer open naar besloten'. Met onderhavige ontwikkelingen is geen sprake van aantasting van het groene karakter.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond blijft in hoofdzaak onaangeroerd. Bij het realiseren van het parkeerterrein blijft afdoende aandacht voor het bestaand reliëf en ondergrond.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Van deze kernkwaliteit is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Geuldal'. Dit Natura-2000 gebied ligt op circa 1,8 kilometer ten westen van het projectgebied.
Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend voornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.
Uitsnede kaart 'Natuur' met aanduiding projectgebied
De rapportage van de stikstofberekening is bijgevoegd in Bijlage 4. Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Vanwege de aard van onderhavig projectgebied en de ligging hiervan in het buitengebied, is ten behoeve van voorliggend project onderzoek verricht naar eventuele aanwezige beschermde soorten flora en/of fauna. De rapportage van dat onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
PM
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het grondgebied van de gemeente Simpelveld heeft in de Tweede Wereldoorlog onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het projectgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar niet gesprongen explosieven. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6.
PM
Voor het realiseren van het parkeerterrein ten behoeve van Stationsomgeving Simpelveld aan de Vroenkuilerweg te Simpelveld, kadastraal bekend als gemeente Simpelveld - sectie M - nummer 190, dient te worden afgeweken van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt toepassing gegeven aan de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is aldus een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.
Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.