Plan: | structest-pilot |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0962.structest-0001 |
Het nu geldende bestemmingsplan voor bedrijventerrein Donkersloot is tien jaar oud. Daarom is het nodig het bestemmingsplan te vernieuwen. Dit staat ook in de Wet ruimtelijke ordening.
De gemeente wil in het nieuwe bestemmingsplan milieuregels opnemen. Bijvoorbeeld regels over het geluid dat bedrijven mogen maken. Daarmee zorgt de gemeente er voor dat de milieuregels en de ruimtelijke ordeningsregels nog beter op elkaar aansluiten. Ook is het de bedoeling dat de regels makkelijker zijn.
Het is belangrijk dat het bestemmingsplan in de toekomst ook nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het bestemmingsplan regelt daarom alleen wat echt nodig is. Ontwikkelaars moeten zelf verantwoordelijkheid nemen voor de rest. De regels zijn algemener en minder gedetailleerd.
De gemeente moedigt bedrijven aan om innovatief en duurzaam te zijn. Om zichzelf te blijven vernieuwen en verbeteren. Dit kunnen bijvoorbeeld ideeën over nieuwe producten zijn. Maar ook over de manier waarop producten gemaakt worden. Een duurzaam bedrijf zoekt steeds naar het evenwicht tussen mens, milieu en economie. Dit betekent dat het bedrijf zich niet alleen richt op het verdienen van geld. Maar dat het ook goed voor de mensen en het milieu wil zorgen.
Deze doelen sluiten inhoudelijk goed aan bij de Omgevingswet. Deze wet gaat veel andere wetten vervangen. De Omgevingswet heeft twee doelen. Het eerste doel is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden. Het tweede doel ziet op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.
De Omgevingswet geldt waarschijnlijk pas vanaf 2021. Toch is het de bedoeling dit nieuwe bestemmingsplan al te maken volgens de regels van de Omgevingswet. Het plan is daarom aangemeld als pilot bij de Rijksoverheid. De Rijksoverheid heeft daarmee ingestemd. Dat besluit staat in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
De naam van het plan is 'Omgevingsplan Donkersloot'. Omgevingsplan is in de Omgevingswet de nieuwe naam voor een bestemmingsplan.
Het gebied waar het omgevingsplan op ziet ligt in het oosten van Ridderkerk, net ten zuiden van de Nieuwe Maas. Het gebied ligt ingeklemd tussen De Noord, industrieterrein Slikkerveer Rivieroevers (De Schans) en de wijk Het Zand en De Gorzen. De Rotterdamsweg, de Donkerslootweg en het Havenkanaal vormen de zuidgrens van het gebied.
Het geldende bestemmingsplan 'Donkersloot' geldt niet voor het bedrijventerrein ten westen van de Gildeweg (Wolweverstraat e.o.). Hier geldt de beheersverordening 'Woude'. Het omgevingsplan zal ook voor beide gebieden gaan gelden.
Luchtfoto van het gebied (rood omlijnd)
Ligging van het gebied ten opzichte van Ridderkerk
Voor het gebied gelden momenteel een bestemmingsplan en een beheersverordening. Het grootste gedeelte van het gebied valt onder bestemmingsplan 'Donkersloot'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 februari 2007 en is goedgekeurd op 14 mei 2007. Het gedeelte ten westen van de Gildeweg (Wolweverstraat e.o.) valt onder de beheersverordening 'Woude'. De beheersverordening is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 maart 2014.
Overzicht van het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening
Gedeelte van de plankaart van bestemmingsplan 'Donkersloot'
Plangebied beheersverordening 'Woude'
Gedeelte plankaart moederplan: 'Bedrijventerrein Woude'
In het plangebied zijn de volgende bestemmingen van kracht:
Op het plangebied zijn de volgende aanduidingen van kracht:
In de gemeente Ridderkerk, en daarmee dus ook voor het gebied Donkersloot, gelden meerdere verordeningen. Een verordening is een wettelijke regeling op gemeentelijk niveau. In verordeningen worden uiteenlopende onderwerpen (zoals parkeernormen en geurnomen) geregeld. Om dit omgevingsplan aan te laten sluiten bij de Omgevingswet zijn delen van twee van deze verordening in dit omgevingsplan opgenomen. Het gaat om delen van de APV en de delen van de bouwverordening. De (delen van) de APV en de bouwverordening die in dit omgevingsplan zijn opgenomen vervallen voor dit gebied. Voor de rest van de gemeente blijven deze verordeningen nog gewoon gelden.
Tot slot is bij het maken van dit omgevingsplan ook rekening gehouden met de uitgangspunten voor het bedrijventerrein 'Donkersloot' die in de Omgevingsvisie van september 2017 zijn opgenomen.
Het omgevingsplan is, vanwege de aanmelding als pilot bij de Rijksoverheid, een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de artikelen 7g en 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt. Dit maakt dat afgeweken kan worden van bestaande regels om een plan te maken dat aansluit bij de Omgevingswet.
Een van de mogelijkheden is dat het omgevingsplan niet beperkt is tot 'een goede ruimtelijke ordening'. Het omgevingsplan kan zien op de gehele 'fysieke leefomgeving'. Dit bredere begrip maakt het mogelijk dat in het omgevingsplan ook andere regelingen (zoals (delen van) de APV en de bouwverordening) opgenomen kunnen worden. Ook regels met een ander motief dan 'een goede ruimtelijke ordening' kunnen in het omgevingsplan opgenomen worden. Het opnemen van dit soort regels in het omgevingsplan sluit aan bij het omgevingsplan van de Omgevingswet.
Om toestemming te krijgen van de Rijksoverheid moet aangetoond worden dat het omgevingsplan 'bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid' (artikel 2.4 lid 2 Chw). De gemeente heeft dit onderbouwd en de Rijksoverheid is hiermee akkoord gegaan.
Omdat het omgevingsplan onder de pilot van de Rijksoverheid valt kan van bestaande regels worden afgeweken. Hieronder is aangegeven van welke bestaande regels afgeweken kan worden. Ook is aangegeven of van deze mogelijkheid in dit omgevingsplan gebruik is gemaakt.
Artikel 7c lid | Mogelijkheid | Hoe gebruik | |
1 | Verbreding reikwijdte plan | Regels uit verordeningen en welstandsbeleid opgenomen in omgevingsplan + voorwaarden vanuit milieu, veiligheid en gezondheid opgenomen. | |
2 | Geldigheidsduur 20 jaar | Het omgevingsplan heeft een looptijd van 20 jaar. | |
3 | Voorlopige bestemming 10 jaar | Hiervan is geen gebruik gemaakt. | |
4 | Opname algemeen verordenende regels | Regels uit verordeningen zijn opgenomen in het omgevingsplan. | |
5 | Opnemen meldingsplicht | Een meldingsplicht is opgenomen voor het starten van bepaalde nieuwe functies die gevolgen kunnen hebben voor 'milieuwaarden'. | |
6 | Uitleg regels afhankelijk van beleid | In het omgevingsplan (o.a. 10.1 en 13.1) zijn normen opgenomen die in beleid verduidelijkt worden. | |
7 | Uitleg regels over uiterlijk bouwwerken via welstandscriteria | De eisen ten aanzien van welstand worden opgenomen in dit omgevingsplan. | |
8 | Wegbestemmen onbenutte bouwmogelijkheden leidt onder voorwaarden niet tot planschade | Hiervan is geen gebruik gemaakt. | |
9a.1 en b | Afwijking van RO-standaarden | Er wordt afgeweken van de standaar bepalingen voor het opstellen van een bestemmingsplan (de SVBP2012). Dit is gedaan om zoveel mogelijk te kunnen aansluiten bij het omgevingsplan. Het plan kan wel via www.ruimtelijkeplannen.nl gevonden worden, maar vanuit hier zal doorverwezen worden naar een andere site. | |
9a.2 | Uitvoerbaarheid hoeft niet te worden verantwoord in de toelichting | Het omgevingsplan biedt ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden. Hiervan is slechts beoordeeld of deze niet op voorhand onuitvoerbaar zijn. | |
9c en d | Afwijking van Wet en Besluit geluidhinder | Hiervan wordt niet specifiek gebruik gemaakt. Wel is ten aanzien van geluid een andere methodiek gebruikt in dit omgevingsplan (zie artikel18.2.1). | |
10 / 11 | Uitstel kostenverhaal | Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld. Kostenverhaal wordt uitgesteld tot de daadwerkelijke realisatie van de bouwmogelijkheden (bij voorkeur wordt dan een exploitatieovereenkomst gesloten). | |
12 | Vaststellen afwijkende geluidsnormen | Hiervan wordt niet specifiek gebruik gemaakt. Wel is ten aanzien van geluid een andere methodiek gebruikt in dit omgevingsplan (zie artikel 18.2.1). | |
13 | Delegatie wijzigen onderdelen bestemmingsplan | Hiervan wordt nog niet concreet gebruik gemaakt. Een eventueel delegatiebesluit wordt separaat en zelfstandig vastgesteld. | |
14 | Ruimere gegevensverstrekking (fysieke leefomgeving ipv goede ruimtelijke ordening) bij omgevingsvergunning voor afwijken van bestemmingsplan | Hiervan is geen gebruik gemaakt. | |
15 | Ruimer toetsingskader omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan | Hiervan is geen gebruik gemaakt. |
Een van de belangrijkste redenen van de gemeente Ridderkerk voor het opstellen van een omgevingsplan ziet op het opnemen van een aantal onderwerpen in het omgevingsplan die in het bestemmingsplan 'Donkersloot' minder aandacht hebben gekregen. Hierbij kan gedacht worden aan duurzaamheid en specifieke voorwaarden voor milieu, veiligheid en gezondheid. Om het omgevingsplanplan te laten aansluiten op de Omgevingswet heeft het bepaalde kenmerken en behandelt het onderwerpen welke normaal gesproken niet of minder nadrukkelijk aanwezig waren binnen 'standaard' bestemmingsplannen.
Kenmerken
Onderwerpen
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 de opbouw van het omgevingsplan uitgelegd. Ook zal in Hoofdstuk 2 besproken worden waaraan getoetst zal worden als iemand iets wil ondernemen. In Hoofdstuk 3 worden de regels uit het omgevingsplan uitgelegd. In Hoofdstuk 4 wordt kort ingegaan op de participatie en communicatie rondom het omgevingsplan. Hier staat op welke momenten welke partijen gevraagd zijn om een reactie te geven op het omgevingsplan. In Bijlage 1 Gebiedsbeschrijving wordt een omschrijving van het gebied gegeven. In Bijlage 2 Gemeentelijk Beleid wordt het van belang zijnde gemeentelijke beleid besproken. Tot slot wordt in Bijlage 3 Omgevingsaspecten verschillende kenmerken van het gebied (duurzaamheid, archeologie, ecologie enz.) omschreven. Daarnaast wordt er in deze bijlage ingegaan op overige sectorale en milieuaspecten.
Het omgevingsplan bestaat uit een verbeelding (een kaart), regels en deze toelichting. Alleen de verbeelding en regels zijn juridisch bindend. De toelichting heeft geen juridisch bindende status, maar wordt wel gebruikt om duidelijk te maken hoe de regels uitgelegd moeten worden. Als iets niet in de regels is geregeld, maar wel in de toelichting staat, dient het omgevingsplan te worden uitgelegd zoals het in de toelichting staat. Anders dan een 'standaard' bestemmingsplan bestaat de toelichting vooral uit een uitleg van de regels. Dit is ook bij gemeentelijke verordeningen (en wetten) gebruikelijk. De reden daarvoor is dat het omgevingsplan onder de Omgevingswet meer op een gemeentelijke verordening zal lijken.
De uitleg bij de regels vormt het belangrijkste onderdeel van deze toelichting. Voor het overige is de toelichting redelijk beperkt. Ook dit is weer zoals gebruikelijk is bij gemeentelijke verordeningen. Hierbij wordt aangesloten bij het omgevingsplan dat onder de Omgevingswet meer het karakter van een verordening krijgt.
Voor dit omgevingsplan geldt niet de eis dat in deze toelichting (uitvoerig) onderbouwd moet worden dat het omgevingsplan uitvoerbaar is. Met 'uitvoerbaar zijn' wordt bedoelt dat alle ontwikkelingen die op basis van het omgevingsplan mogelijk zijn ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Het (uitvoerige) onderzoek naar de uitvoerbaarheid mag worden uitgesteld naar het moment dat van een mogelijkheid daadwerkelijk gebruikt gemaakt wordt. Pas op dat moment moet (uitvoerig) onderzocht worden dat de ontwikkeling uitvoerbaar is.
In deze toelichting zijn het beleid en de omgevingsaspecten (eerder werden dit de 'sectorale aspecten' genoemd) daarom slechts in grote lijn onderbouwd. Dit is een momentopname van het moment van vaststelling van het omgevingsplanplan. In de verdere looptijd van twintig jaar van dit omgevingsplan zal deze informatie steeds verder achterhaald zijn. De functie hiervan zal dan ook minder worden. De verdere omschrijving van het gebied, het van belang zijnde gemeentelijke beleid en de verschillende kenmerken van het gebied (duurzaamheid, archeologie, ecologie enz.) worden daarom in grote lijnen omschreven in: Bijlage 1 Gebiedsbeschrijving, Bijlage 2 Gemeentelijk Beleid en Bijlage 3 Omgevingsaspecten.
De verbeelding (de kaart) geeft aan welke functies aan welke locaties zijn toegekend. Dit is vergelijkbaar met het geven van bestemmingen aan gronden. Daarbij is onderscheid gemaakt in de volgende vijf functies:
Daarnaast zijn overige aanduidingen opgenomen op de verbeelding. Deze aanduidingen zijn opgenomen om sectorale aspecten te regelen. De aanduiding 'archeologische (verwachtings)waarden' ter bescherming van eventuele archeologische vondsten. De aanduiding 'leidingen' ten behoeve van het beheren en bescherminen van leidingen en kabels. De aanduiding 'waterstaat' voor de bescherming van waterkeringen. Tot slot zijn twee veiligheidszone's opgenomen. Waar nodig zijn binnen de aanduidingen bouwvlakken met bijbehorende bouwregels opgenomen.
De verbeelding heeft geen zelfstandige juridische werking. In de regels is opgenomen wat de verschillende functies en aanduidingen op de verbeelding juridisch betekenen. Door de verbeelding te lezen samen met de regels ontstaat een totaal beeld van de mogelijkheden op een locatie.
De regels bestaan uit zes hoofdstukken die hier kort worden toegelicht.
In dit hoofdstuk wordt de onderlinge samenhang van de volgende hoofdstukken omschreven. Ook staan hierin algemene uitgangspunten. Het betreft zorgplichten, gedoogplichten (bijvoorbeeld uit de Verordening naamgeving en nummering - gereserveerd), gebodsbepalingen en maatwerkvoorschriften. De zorgplichten zij een soort vangnetbepaling om te waarborgen dat de kwaliteit van het gebied gewaarborgd blijft.
Hoofdstuk 2 Begrippen en wijze van meten
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen. Hierin is een definitie opgenomen van de begrippen die in de regels voorkomen en is aangegeven op welke manier afstanden en maten gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 3 Toedeling van functies aan locaties
In dit hoofdstuk worden de op de verbeelding aan locaties toegekende functies genoemd en uitgelegd alsmede de regels voor bouwactiviteiten. Anders dan in een 'standaard' bestemmingsplan worden deze regels dus niet gekoppeld aan bestemmingen (bijvoorbeeld een bestemming 'Bedrijventerrein' met een bestemmingsomschrijving, gebruiksregels en bouwregels) maar worden de bouwregels gekoppeld aan locaties.
Uit de combinatie van de verbeelding en de regels blijkt welke functies waar zijn toegestaan en onder welke voorwaarden de functies zijn toegestaan. Ook wordt aangegeven welke functies in ieder geval niet zijn toegestaan. Deze artikelen vervangen de bestemmingsomschrijving van de verschillende bestemmingen en de specifieke gebruiksregels per bestemming of de algemene gebruiksregels uit een 'standaard' bestemmingsplan.
Voor de vraag welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden of beperkingen, moet worden gekeken in de bouwregels per functie. Daarbij is een verschil gemaakt in de toegestane bouwwerken geen gebouw zijnde, hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. Vervolgens zijn overige algemene bouwregels gegeven, waaronder regels over parkeerplaatsen bij gebouwen en over het voorkomen van bodemverontreiniging.
Ook zijn de bouwregels voor specifieke bouwwerken en algemene bouwregels (voor alle locaties) opgenomen. Ten slotte zijn de geldende eisen van welstand in dit hoofdstuk opgenomen.
Voor overige activiteiten dan bouwen, moet gekeken worden in 'Hoofdstuk 4'.
Let op: een activiteit kan zowel een functiewijziging, als een bouwactiviteit als een overige activiteit zijn. In dat geval moet in al deze artikelen worden gekeken om de vraag te kunnen beantwoorden wat wel en niet is toegestaan. Wanneer het omgevingsplan digitaal bekeken wordt, worden de van toepassing zijnde regels op een bepaalde locatie overigens direct weergegeven.
De artikelen moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. Als een functie niet is toegestaan op basis van de toegedeelde functie dan mag ook niet gebouwd worden voor die functie, ook al is de bouwactiviteit op zichzelf wel toegestaan. Dit volgt uit de opbouw van het plan, maar is ook uitdrukkelijk geregeld in artikel 1.2.
Hoofdstuk 4 Regels voor overige activiteiten
In dit hoofdstuk staan regels voor overige activiteiten welke gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Dit zijn onder meer het kappen van bomen, het veranderen van de weg en hinderlijke of gevaarlijke reclame. Het zijn activiteiten die niet, of niet alleen, zien op bouwactiviteiten. De bouwactiviteiten zijn geregeld in hHoofdstuk 3. In de artikelsgewijze toelichting wordt dit verder uitgelegd.
Hoofdstuk 5 Regels voor sectorale aspecten
In dit hoofdstuk staan meerdere 'dubbelbestemmingen'. De regels die in een 'standaard' bestemmingsplan in één dubbelbestemming zijn opgenomen, zijn in dit omgevingsplan gesplitst. Dit heeft geleidt tot de volgende 'dubbelbestemmingen':
Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het overgangsrecht en de citeertitel. De citeertitel is de naam van het omgevingsplan en maakt duidelijk hoe naar het omgevingsplan verwezen moet worden.
Als iemand een activiteit wil ondernemen, moet eerst naar de landelijke wetgeving worden gekeken. Dit is met name de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Mogelijk zijn voor die activiteit landelijke regels gesteld en/of geldt een vergunning- of meldingsplicht. Dit moet eerst onderzocht worden door de initiatiefnemer.
Vervolgens is het van belang in dit omgevingsplan te kijken. Het omgevingsplan laat bepaalde activiteiten rechtstreeks toe. Hiervoor is verdere toestemming van de gemeente dan niet nodig. Bepaalde activiteiten zijn pas toegestaan nadat hiervoor een melding is ingediend bij de gemeente. Tenslotte zijn er activiteiten die alleen na verlening van een omgevingsvergunning toegestaan zijn. In de regels van dit omgevingsplan is duidelijk terug te vinden welke optie van toepassing is op een activiteit.
De Wabo kent een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde activiteiten. Daarnaast wordt in dit omgevingsplan een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Deze laatste omgevingsvergunning wordt een 'omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit' genoemd. Juridisch is dit een vergunning op basis van artikel 2.2 Wabo, waarbij voor artikel 2.2 lid 2 Wabo geldt dat het omgevingsplan aangemerkt wordt als een gemeentelijke verordening, of een vergunning op basis van artikel 2.1 lid 1 c Wabo voor het 'binnenplans afwijken'. Deze vergunningplicht wordt gecreëerd door het opnemen van een verbod, waarvan alleen via een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken. De term omgevingsplanactiviteit is gebaseerd op de toekomstige Omgevingswet.
In dit Artikel wordt een uitleg gegeven van de manier waarop de regels in het plan zijn opgesteld. Als in de tabellen regels zijn opgenomen, is uitsluitend hetgene wat in de tabel is vermeld op de desbetreffende locatie toegestaan. Dat kan dan bepaalde toegekende functies betreffen, maar ook regels over maatvoering. Ook wordt aangegeven hoe het onderlinge verband is tussen de regels. Zo vullen de regels over de toegestane functies en gebruik en de regels voor de activiteiten elkaar aan en begrenzen ze zich ook af. Als bijvoorbeeld bouwen in strijd is met de toegestane functie dan zijn bouwactiviteiten op die locatie niet geoorloofd. Hetzelfde geldt ook voor het gebruik van die locatie. De regels van hoofdstuk 4 zijn specifieker dan de regels uit de hoofdstukken 1 t/m 3. Dat betekent dat bij strijd tussen die regels de regels uit hoofdstuk 4 voor gaan.
In dit artikel wordt ook aangegeven dat, indien dat in de kolom is bepaald, bij omgevingsvergunning van de bijbehorende regeling kan worden afgeweken. Daarbij zijn ook de beoordelingsregels voor die afwijking opgenomen. De beoordelingsregels hebben vaak een open karakter waardoor flexibiliteit mogelijk is.
De omgevingsplanactiviteit wordt in dit artikel juridisch geborgd. Hiermee wordt vooruit gelopen op de Omgevingswet, die het mogelijk maakt in het omgevingsplan een (verbod en) vergunningplicht te creëren. De omgevingsplanactiviteit wordt overigens niet alleen in tabellen gebruikt, maar ook in artikelen die niet door middel van een tabel zijn vormgegeven. In die gevallen geldt hetzelfde als in artikel 8.39is weergegeven over de omgevingsplanactiviteit.
In dit Artikel wordt voorzien in een tweetal zorgplichtbepalingen. Deze vormen een soort vangnet voor het bereiken van de doelstellingen van dit plan. Dit vangnet is pas van belang als specifiekere regels ontbreken of onvoldoende duidelijk maken wat van de burgers en bedrijven wordt verwacht. In artikel 19.1 is aangesloten bij de algemene zorgplicht van artikel 1.6 van de Omgevingswet. In artikel 19.2 is de algemene voorzorgplicht uit de wet overgenomen (“bij twijfel niet doen”). Artikel 19.3 begrenst de werking van die (voor)zorgplichten in door te bepalen dat, als de specifieke wettelijke voorschriften, uitvoeringsregels of de toepasselijke bepalingen van het omgevingsplan worden nageleefd, voldaan wordt aan de (voor-)zorgplichten.
De zorgplichten zijn opgenomen ten behoeve van de overgangstermijn tot vergelijkbare bepalingen uit de Omgevingswet in werking treden. Het zal duidelijk zijn dat deze regeling dan moet worden aangepast. In dat geval zullen waarschijnlijk ook de specifieke zorgplichten uit het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving in werking treden. Vanaf dat moment is er minder aanleiding om dergelijke bepalingen in het omgevingsplan op te nemen.
Artikel 3 is gereserveerd voor gedoogbepalingen, bijvoorbeeld uit de Verordening naamgeving en nummering (gedoogplicht naamborden).
Maatwerkvoorschriften kunnen voor een concreet geval door het college van burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning of afzonderlijke beschikking worden gesteld. Via maatwerkvoorschriften kunnen in aanvulling op of in afwijking van de in het omgevingsplan opgenomen regels nadere voorschriften gegeven worden. Hiermee kan individueel maatwerk worden geleverd. Met dit instrument kan al gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de Omgevingswet gaat bieden. Zolang de Omgevingswet niet in werking is getreden, staan maatwerkvoorschriften gelijk aan nadere eisen in de huidige Wet ruimtelijke ordening. Deze voorschriften dienen tot ten minste eenzelfde niveau van veiligheid, gezondheid en kwaliteit van de fysieke leefomgeving te leiden als de geldende voorschriften, en zo mogelijk tot een hoger niveau.
Gelijkwaardigheidsbepalingen komen op dit moment ook voor in de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit 2012. Hier worden ze toegepast op de regels van het omgevingsplan. In de Omgevingswet is een algemene wettelijke mogelijkheid opgenomen voor het treffen van gelijkwaardige maatregelen (art. 4.7). Daarop wordt hier dus vooruitgelopen.
Als regels betreffende bouwactiviteiten, milieubelastende of andere activiteiten voorschrijven dat een maatregel moet worden getroffen, kan toestemming worden verleend om, in plaats van de voorgeschreven maatregel, een gelijkwaardige maatregel te treffen. Deze bevoegdheid wordt hier in die zin begrenst dat ze niet geldt als de wettelijke regels dat uitsluiten of een bepaalde maatregel voorschrijven. De bepaling gaat een stapje verder dan de wettelijke regeling die, ten minste hetzelfde maar bij voorkeur een beter resultaat stimuleert. Ingevolge het derde lid van artikel 4.7 Omgevingswet kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van dit artikel en dat is hier dus gebeurd. Als de wettelijke gelijkwaardigheidsbepaling in werking treedt, zal deze bepaling moeten worden aangepast als aanvulling op de wettelijke regeling.
Artikel 6 maakt het mogelijk het kostenverhaal door te schuiven naar het moment waarop een concrete mogelijkheid van het omgevingsplan gerealiseerd wordt.
Ten behoeve van dit omgevingsplan is (globaal) bureauonderzoek verricht waaruit blijkt dat invulling van dit plan mogelijk is. Indien een invulling plaatsvindt die nog onvoldoende is onderzocht op project- of bouwplanniveau, zal bij de betreffende melding of vergunningaanvraag inzicht moeten worden gegeven in de aanvaardbaarheid van dit project of bouwplan.
In artikelArtikel 8 worden de in het omgevingsplan gebruikte begrippen verklaard en gedefinieerd. Het gaat met name om begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn of waarvan de betekenis onduidelijk zou kunnen zijn. Voor begrippen die niet zijn opgenomen in de begrippenlijst geldt dat bepalend is de uitleg die daaraan wordt gegeven in het juridische spraakgebruik, zoals dat blijkt uit in de wet opgenomen of gehanteerde begrippen of uit de jurisprudentie, of anders in het dagelijkse spraakgebruik, zoals dat bijvoorbeeld blijkt uit het Van Dale-woordenboek.
In dit aArtikel wordt aangegeven hoe voorgeschreven maatvoeringen e.d. die in de regels zijn opgenomen, moeten worden gemeten.
In de Omgevingswet wordt, anders dan bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het geval was, niet meer gesproken van “het toekennen van bestemmingen aan gronden”, maar over “de toedeling van functies aan locaties”. Daarmee heeft de wetgever bewust gekozen voor het gebruik van een nieuwe benaming. Deze keuze vloeit voort uit de verbrede reikwijdte van de Omgevingswet en uit de noodzaak om een eenduidig begrip te gebruiken voor inhoudelijk gelijksoortige besluiten. De begripsvernieuwing is mede bedoeld om los te komen van het strakke planologische begrippenkader van artikel 3.1 Wro, zoals “goede ruimtelijke ordening”, “bestemming” en “gebruik van gronden en bouwwerken”.
Voor een goede werking en toepassing van de Omgevingswet had dat planologische begrippenkader volgens de wetgever een te beperkt toepassingsbereik om de fysieke leefomgeving integraal te beschermen en ontwikkelen. Naast de toekenning van functies aan locaties vanuit een ruimtelijke ordeningsperspectief werd de toedeling van functies ook vanuit andere motieven binnen de zorg van de fysieke leefomgeving wenselijk geacht zoals aan het toedelen van de functie van monument aan cultuurhistorisch waardevolle gebouwen op locaties en daaraan regels te verbinden die er voor zorgen dat deze monumenten niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gesloopt, verplaatst of gewijzigd. Het begrip “goede ruimtelijke ordening” uit de Wro is daarom vervangen door “een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”.
Het is dit evenwicht bij de toedeling van functies aan locaties dat in de nieuwe wet het centrale toetsingscriterium is. Dat criterium is opgenomen in artikel 4.2 van de Omgevingswet waarin bepaald is dat “het omgevingsplan (…) een evenwichtige toedeling van functies aan locaties bevat en andere regels die met het oog daarop nodig zijn”. Het zal duidelijk zijn dat dit criterium vooral een rol speelt op die locaties waar sprake is van functiewijzigingen. Bij de bestaande traditionele bestemmingen wordt geacht aan dat criterium te voldoen. Dit neemt niet weg dat er een discussie kan ontstaan over de vraag of deze toekenning in het actuele tijdsperk nog het resultaat van zo'n evenwichtige toedeling is. Deze vraag kan aan de orde zijn bij omgevingsvergunningen voor planactiviteiten en kan dan ook belangrijk zijn voor dit plan.
Zie aArtikel 20 voor een functiewijziging met gevolgen voor de parkeerbehoefte.
In dit Artikel staan verschillende hoofdfuncties die op de verbeelding als 'Bedrijventerrein' zijn aangewezen. Het artikel begint met een open norm ('functies die passend zijn'). Vervolgens worden voorbeelden gegeven van functies die passend zijn. Dit zijn voorbeelden; ook andere functies kunnen passend zijn. Deze open norm moet gezien worden in het licht van het Crisis- en herstelwetexperiment 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. In de praktijk zal duidelijk worden welke functies allemaal passend zijn. Het kan zijn dat hieruit discussies en onduidelijkheid voortkomen. In dat geval zal via verduidelijkende beleidsregels of via nadere regels in het omgevingsplan (bijvoorbeeld een uitputtende opsomming, of via het verbieden van functies) concreter omschreven worden wat wel en niet passend is.
De toegestane functies betreffen met name bedrijfsactiviteiten met daaraan verband houdende (en ondergeschikte) activiteiten. De functie 'wonen' is toegestaan ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen. Bij de aanduiding 'haven' worden in het bijzonder genoemd op- en overslagactiviteiten.
Ook is er een ruime aanduiding opgenomen van bij de hoofdfunctie behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen etc. Deze ruime aanduiding wordt afgebakend door de bepaling van verboden functies zoals sexinrichtingen, coffeeshops, smartshops en growshops, verkooppunten van vuurwerk (wel opslag), maar ook tankstations (met uitzondering van de tankstations aan de Rotterdamseweg) en risicovolle inrichtingen zoals een vuurwerkopslag.
Er is geen omgevingsvergunning vereist voor de omgevingsplanactiviteit. Dit wil niet zeggen dat geen omgevingsvergunning voor andere activiteiten vereist kan zijn op basis van art 2.1 en 2.2 Wabo.
Verder zijn in artikel 10.3 bouwregels opgenomen die alleen gelden voor de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en overige regels. In de tweede kolom zijn de bouwregels opgenomen. In de derde kolom staan de beoordelingsregels voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de 'omgevingsplanactiviteit'. Dit is de zogenoemde 'binnenplanse' omgevingsvergunning. Hiernee kan afgeweken worden van de regels uit de tweede kolom. Er is een open beoordelingscriterium opgenomen. Dit open beoordelingscriterium bepaald dat een vergunning tot afwijking van de regels (uit de tweede kolom) verleend kan worden als die afwijking niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein. De gemeenteraad kan in beleidsregels de criteria vastleggen die door burgemeester en wethouders worden gehanteerd bij het toepassen van deze open norm. Op deze manier kan de bevoegdheid om vergunning te verlenen gestuurd worden. Daarnaast is dan in een richtlijn voorzien die burgemeester en wethouders moet hanteren bij de beoordeling van de aanvraag tot afwijking van de bouwregels.
Daarnaast bestaat op basis van artikel 5.1, eerste lid van de Omgevingswet de mogelijkheid om 'buitenplans' af te wijken van de bouwregels. Op basis van artikel 5.21, tweede lid, onder b van de Omgevingswet kan de 'buitenplanse' omgevingsvergunning ook worden verleend als het verlenen van de 'binnenplanse' vergunning niet mogelijk zou zijn. In dat geval moet getoetst worden aan het criterium van 'de evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Dat zou er in bijzondere gevallen dus toe kunnen leiden dat dit criterium er voor zorgt dat de stedenbouwkundige kwaliteit moet wijken. In uitzonderlijke gevallen kan goed onderbouwd worden afgeweken van de beleidsregels die de stedenbouwkundige kwaliteit omschrijven. Maar het zal duidelijk zijn dat dit slechts uitzonderingen zijn.
Deze functie geldt voor de representatieve zone aan de Rotterdamse weg. Hier zijn naast functies die vallen onder 'Bedrijventerrein' ook andere functies aanwezig. Voor de representatieve zone geldt een ander beleid. Dit beleid staat in de Omgevingsvisie Ridderkerk 'Omgevingsvisie Ridderkerk' van bijlage 2). Verder geldt hier, ook ten aanzien van de bouwregels, hetzelfde als bij artikel 10.
In dit aArtikel zijn de groene zones rondom het bedrijventerrein geregeld.
In dit aArtikel worden de locaties aangewezen waaraan openbare functies worden toegekend. Aan het vervullen van deze functies worden overigens geen eisen gesteld of voorwaarden verbonden. De functie is toegekend op basis van de feitelijke omstandigheden en in de praktijk ontstane situaties. In de bestaande situaties is geen sprake van druk op de openbare functie. Daarom wordt er van uit gegaan dat aan de eis van een evenwichtige toedeling van de openbare functie in relatie tot de overige functies van het bedrijverterrein voldaan is. De openbare functies zijn ondersteunend aan de overige functies. Ook moeten de openbare functies het gebruik van de overige functies bevorderen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdfuncties en bijbehorende functies. De hoofdfunctie van openbare ruimte is toegekend aan voorzieningen waarvoor die functie passend is in de openbare ruimte. Dit zijn onder andere ontsluitingswegen en –paden, openbare parkeer- en groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Ook wordt openbaar water en de hierbij behorende voorzieningen aangewezen als openbare ruimte. Verder worden de bij deze openbare hoofdfuncties behorende voorzieningen aangewezen. Het betreft hier weer een lijst met voorbeelden. Ook andere voorzieningen zijn dus mogelijk. Als voorbeelden worden genoemd bruggen, viaducten, tunnels, leidingen etc. Hiervan is het duidelijk dat ze behoren tot de voorzieningen op de locaties waaraan de functie openbare ruimte is toegekend. Binnen de openbare ruimte is de aanduiding 'groen' opgenomen voor het structureel groen. Wegen en parkeervoorzieningen mogen hier niet worden aangelegd.
Omdat er functies zijn bepaald die passend zijn voor de openbare ruimte zijn er ook regels nodig voor het bouwen binnen de openbare ruimte. Deze bouwregels staan voor de openbare ruimte in artikel 13.3 en 13.4 . Voor water staan ze in het volgende artikel.
Er wordt in dit artikel over bouwen in de openbare ruimte verschil gemaakt tussen regels die gelden voor de maximale bouwhoogte en oppervlakte per gebouw en overige regels die gelden voor de situering van gebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen de openbare ruimte en voor de bouwhoogte van bouwwerken voor verlichting, wegaanduiding e.d.
De functie Water is toegekend aan de Noord en aangrenzende haven. Daarnaast is de functie toegekend aan de belangrijke (hoofd)watergangen.
Er wordt ook hier onderscheid gemaakt tussen hoofdfuncties en bijbehorende functies. De hoofdfunctie van (openbaar) water is toegekend aan situaties en voorzieningen waarvoor die functie passend is gelet op de feitelijke situatie. Het gaat dan onder meer om vaarwegen, de haven en waterhuishoudkundige voorzieningen. Tevens worden bij deze openbare hoofdfuncties behorende voorzieningen aangewezen. Het betreft ook hier geen uitputtende lijst. Er worden alleen voorbeelden genoemd zoals bruggen, viaducten, tunnels, keermuren, duikers en leidingen. Hiervan is duidelijk dat ze behoren tot de voorzieningen op de locaties waaraan de functie openbaar water is toegekend.
Dit artikel bevat daarnaast een regeling voor wat er gebouwd mag worden binnen de functie water. De opbouw van de bouwregels is hetzelfde als bij de functie Openbare ruimte.
Dit aArtikel is gereserveerd voor eventuele afwijkende bouwwerken of voor specifieke locaties. Op dit moment is geen sprake van dergelijke specifieke situaties.
Deze regels gelden algemeen voor het hele plangebied.
Deze regel is voor bestemmingsplannen verplicht voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, Staatsblad 2008, 145). Het doel daarvan is te voorkomen dat, bijvoorbeeld wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Ondergronds bouwen is in dit gebied toegestaan op een afstand van ten minste 1 meter van de perceelgrens. Er mag tot een maximale diepte van 4 meter onder peil gebouwd worden. Het ondergrondse bouwwerk moet direct aansluiten aan een bovengronds bouwwerk. De toegang moet direct aansluiten aan het bovengronds bouwwerk. Hiervan kan bij omgevingsvergunning onder voorwaarden van worden afgeweken bij ondergrondse parkeergarages. Ook van de maximale diepte kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10 meter onder peil en onder de voorwaarde dat er geen verstoring plaatsvindt van de waterhuishouding.
Voor de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen met een toegang anders dan direct aansluitend aan een bovengronds bouwwerk geldt dat als hiervoor een ontheffing vereist is op basis van de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland, deze ontheffing er natuurlijk ook moet zijn. Is dat niet het geval, dan kan de in- en uitrit niet worden aangelegd.
Artikel 16.3 bevat regels voor het aantal parkeerplaatsen bij een gebouw. Ook worden de minimale afmetingen van een parkeerplaats gegeven. Om te weten te komen hoeveel parkeerplaatsen er moeten komen moet in de ASVV 2012 van het CROW gekeken worden. De normen die in de ASVV 2012 staan worden aangemerkt als beleidsregels van de gemeente. Met de ASVV 2012 wordt de open norm "in voldoende mate ruimte" geconcretiseerd. De ASVV 2012 kunnen los van het omgevingsplan worden gewijzigd. Als dit gebeurd wordt bij de toetsing aan het omgevingsplan gekeken naar die gewijzigde beleidsregels. De reden van het opnemen van de open norm 'in voldoende mate ruimte' (oftwel: voldoende parkeerplaatsen) is dat het heel moeilijk is om aan te geven wat in algemene zin het minimumaantal parkeerplaatsen moet zijn.
Afwijken van de eis van het aanbrengen van voldoende parkeerruimte kan bij omgevingsvergunning worden toegestaan. Er moet dan wel op een andere manier worden voorzien in de parkeerbehoefte of parkeeroverlast moet op een andere manier worden voorkomen. Om deze andere manieren vast te leggen kunnen maatwerkvoorschriften gegeven worden.
De bepaling over Ruimte tussen bouwwerken komt uit de bouwverordening. Het artikel is bedoeld om het ontstaan van smalle niet toegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen. Zo'n smalle open ruimte kan hinder door vervuiling veroorzaken en dat is ongewenst. Aan de regel kan op twee manieren voldaan worden. De eerste manier is door gebouwen tegen elkaar aan te bouwen. De tweede manier is door gebouwen meer dan een meter uit elkaar te bouwen. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen waardoor gebouwen toch op minder dan een meter uit elkaar, maar niet tegen elkaar, gebouwd worden. Voorwaarde is dan wel dat de open ruimte tussen de gebouwen voor onderhoud bereikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld door een opening in de zijgevel van het gebouw.
Uitgangspunt van de regeling is het voorkomen van gezondheidsrisico's voor mensen en in tweede instantie het voorkomen van schade voor het milieu. Een doelstelling van de wet is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. In de wetgeving is aangegeven dat alleen bodemonderzoek nodig is bij '”bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven” of "bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven". Bij “enige tijd” moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.
Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, zijn voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. Dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van kort durende werkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden die de bodem alsnog geschikt maken voor de beoogde functie.
Voor de zones rondom de Rotterdamseweg en de Donkerslootweg is (evenals voor de bebouwing langs de rivier de Noord) gelden hogere eisen voor het uiterlijk van de bouwwerken: zie artikel 17.
Dit artikel geeft de hoofdregel dat voor het gebied geen bijzondere redelijke eisen van welstand gelden: het gebied is welstandsvrij. Hierop gelden de volgende uitzonderingen:
In artikel '18.1.1' is geregeld dat starten van een nieuwe functie of het veranderen van een bestaande functie of ingrijpende wijziging van een bedrijf niet zomaar is toegestaan. Als hierbij mogelijk negatieve gevolg voor 'milieuwaarden' optreden dan moet een melding worden gedaan. Wat milieuwaarden zijn, is gedefinieerd in de begrippenlijst. Mlieuwaarden zijn milieuaspecten of hinderaspecten waarvoor in het omgevingsplan normen worden gesteld. Deze normen zien op geluid, geur en licht. Daarnaast mag geen toename van de CO2-uitstoot optreden en moet een inspanning geleverd worden om tot het zoveel mogelijk energieneutraal inrichten van de bedrijfsvoering. De melding moet worden gedaan volgens de voorwaarden in artikel 18.1.3. Een niet volledige of niet correcte melding wordt aangemerkt als een niet-ingediende melding. Onder 'verandering van een functie' wordt hier verstaan elke verandering van de aan de locatie toegekende functie met negatieve gevolgen voor milieuwaarden. Er hoeft dus niet per se sprake te zijn van de verandering van de ene functie in de andere.
Ook voor nieuwvestiging moet een melding worden gedaan (18.1.2). Deze melding is gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting tot het energieneutraal maken van de bedrijfsvoering.
Beide meldingen kunnen tegelijk van toepassing zijn (namelijk als een nieuwvestiging of ingrijpende wijziging tevens negatieve gevolgen heeft voor milieuwaarden). Als dit zich voordoet moeten beide meldingen tegelijk gedaan worden. Ook moet, als dit nodig is, tegelijk de melding op basis van het Activiteitenbesluit gedaan worden. De reden hiervoor is dat dan voorkomen wordt dat sprake is van verschillende langs elkaar lopende beoordelingsprocedures. De melding kan gelijktijdig worden gedaan door deze als bijlage bij de melding Activiteitenbesluit te voegen.
Uitgangspunten bij de meldingen zijn:
Artikel 18.1.4 geeft de mogelijkheid af te wijken van de in dit omgevingsplan gestelde normen voor milieuwaarden. Als afgeweken wordt van de milieuwaarden kan geen melding worden gedaan. In dat geval moet een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) worden aangevraagd.
De inhoudelijke normen voor milieuwaarden zijn gegeven in artikel '18.2'. Dit betreft normen voor geluid, geur en lichthinder.
Voor het aspect geluid zijn immissienormen (reguleren welke mate van uitstoot of lozing bij een ontvanger of op een vastgelegd punt nog rechtmatig zijn) opgenomen voor het geluid dat veroorzaakt mag worden. Met behulp van een kaart is inzichtelijk gemaakt in welke richting hoeveel geluid mag gaan. Hierbij is gekeken naar het aangrenzende gebied. De aangrenzende gebieden bestaan uit woongebieden, recreatiegebieden en natuurgebieden. Ieder gebied heeft zijn eigen geluidsniveau gekregen.
De gegeven geluidsniveau's zien niet op het gecumuleerde geluid van wegverkeer en industrie. Het gaat alleen maar om industriegeluid. Dus geluid afkomstig van bedrijfsactiviteiten binnen de inrichting. Er is gekozen voor immissienormen omdat het gewenst is met het omgevingsplan een goed woon- en leefklimaat te creëren. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare geluidhinder, en daarmee dus bescherming van het goede woon- en leefklimaat voor de (woon)omgeving gewaarborgd. Onder een goed woon- en leefklimaat valt ook voldoende rust in recreatiegebieden. De geluidsnormen zijn gebaseerd op de heersende achtergrondwaarde. Bij een individuele waarde 3 dB lager dan de achtergrondwaarde ontstaat geen relevante bijdrage aan verhoging van de achtergrondwaarde.
De kans op geurhinder wordt beoordeeld aan de hand van geurcontouren. Een geurcontour geeft een geurimmissieconcentratie in combinatie met een bepaalde overschrijdingsfrequentie (uitgedrukt als percentielwaarde) weer. De contour van 1 ouE/m3 als 98-percentielwaarde vormt de begrenzing van het gebied waarbinnen een geurconcentratie van 1 ouE/m3 méér dan 2% van de tijd wordt overschreden. Bij het bepalen van de geurnormen is ervan uitgegaan dat bedrijven zodanig van elkaar verschillen dat er geen cumulatie van geurhinder kan optreden.
De normen voor lichthinder zijn gebaseerd op de Richtlijn Lichthinder van de NSVV (Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde). Ook hier is gekozen voor immissienormen ter plaatse van woonpercelen.
In artikel 18.3 wordt de mogelijkheid gegeven van maatwerkvoorschriften. Dit zijn voorschriften die het bevoegd gezag in een beschikking voor één bedrijf, zoals een omgevingsvergunning, kan opleggen. De maatwerkvoorschriften gelden in aanvulling op of in afwijking van de algemene regels van het omgevingsplan. Dit is alleen mogelijk als hiervoor in het omgevingsplan de bevoegdheid is gegeven. Dit instrument is vergelijkbaar met de nadere eisen uit de Wet ruimtelijke ordening. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten de hier genoemde maatwerkvoorschriften ook als zodanig worden beschouwd.
Maatwerkvoorschriften op basis van de omgevingsplan kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op: dat koelingen van vrachtwagens en containers elektrisch moeten worden aangedreven, heftrucks volledig elektrisch moeten zijn en mogen een bronniveau van maximaal X dB(A) hebben, reparatiewerkzaamheden dienen uitsluitend inpandig verricht te worden, de uitrit van transportbedrijven moet afgeschermd liggen ten opzichte van gevoelige functies.. etc. etc.
In dit aArtikel zijn bepalingen opgenomen om te zorgen voor een zoveel mogelijk energieneutrale bedrijfsvoering.
19.1 betreft een specifieke zorgplicht ten behoeve van het stimuleren van een duurzame, CO2-neutrale energievoorziening op bedrijventerrein Donkersloot. De zorgplicht, die een concretisering betekent van de artikel geformuleerde zorgplicht, richt zich in het bijzonder op dit bedrijventerrein reeds gevestigde bedrijven en nieuwvestiging van bedrijven. Tegen de achtergrond van de gemeentelijke beleidsdoelstellingen op het terrein van duurzame energie, zoals opgenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie, hebben deze bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid om hun energievoorziening duurzaam, CO2-arm in te richten.
Om een duurzame, CO2-arme energievoorziening te realiseren kan de volgende duurzame energieladder voor bedrijven als mogelijk handvat fungeren.
In geval van het aanvangen of veranderen van een functie geldt volgens dit voorschrift een inspanningsverplichting voor reeds gevestigde bedrijven op bedrijventerrein Donkersloot om de bedrijfsvoering zoveel mogelijk energieneutraal in te richten. Door het opnemen van deze inspanningsverplichting te koppelen aan de meldingsplicht van artikel 18.1.1, kan vanuit de gemeente sturing worden gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven als het gaat om een duurzame, CO2-arme energievoorziening. Een inspanningsverplichting past bij een door een bedrijf beoogde relatief lichte verandering in de bedrijfsvoering. Het college kan in verband met de omgevingskwaliteit – als zgn. stok achter de deur – maatwerkvoorschriften opleggen ten aanzien van de door een bedrijf gemelde activiteit.
Artikel 19.2 is als open norm geformuleerd. Met het oog op de rechtszekerheid van het begrip 'zoveel mogelijk energieneutraal' heeft de college de bevoegdheid om een specifieke beleidsregel op te stellen.
In geval van nieuwvestiging of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering geldt volgens dit voorschrift een verplichting om zoveel mogelijk energieneutraal te opereren. Door het opnemen van deze voorwaardelijke verplichting te koppelen aan de meldingsplicht van artikel 18.1.2, kan vanuit de gemeente met betrekking tot bedrijventerrein Donkersloot ook in deze situatie sturing worden gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven als het gaat om een duurzame, CO2-arme energievoorziening. Een voorwaardelijke verplichting, die ten opzichte van een inspanningsverplichting een zwaarder karakter heeft, past bij nieuwvestiging of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering. Het college kan – als zgn. stok achter de deur – maatwerkvoorschriften opleggen ten aanzien van de door een bedrijf gemelde activiteit.
Ook artikel 19.3 is als open norm geformuleerd. Met het oog op de rechtszekerheid van het begrip 'zoveel mogelijk energieneutraal' heeft de college de bevoegdheid om een specifieke beleidsregel op te stellen.
Met het oog op de beleidsdoelstelling om in 2050 zoveel mogelijk energieneutraal te zijn, d.w.z. 97% CO2-reductie, is in dit artikel de verplichting voor het college opgenomen om op jaarlijkse basis voor het plangebied Donkersloot een uitvoeringsprogramma vast te stellen. Dit uitvoeringsprogramma is bedoeld om in elk geval voor opwekking duurzame energie, energiebesparing en de afbouw van de aardgasvoorziening in het plangebied Donkersloot jaarlijks concrete maatregelen uit te werken en/of eerder door het college vastgestelde maatregelen te herijken. De gemeente heeft in verband met haar beleidsdoelstelling op het gebied van duurzame energie een Routeplan Energie opgesteld. De inhoud van dit routeplan wordt betrokken bij het jaarlijks opstellen van het uitvoeringsprogramma voor het plangebied Donkersloot.
Het uitvoeringsprogramma is ook bedoeld om – vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet – te experimenteren met omgevings(kwaliteits)waarden voor ten minste opwekking duurzame energie, energiebesparing en de afbouw van de aardgasvoorziening. Met omgevingswaarden wordt in het kader van het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma in het bijzonder bedoeld het hanteren van (objectiveerbare) grens-, richt- en/of streefwaarden. In geval van een grenswaarde gaat het om een parameterniveau of een kwaliteitseenheid die – bijvoorbeeld gekoppeld aan een periode – aanvaardbaar wordt geacht en niet mag worden overschreden. Een richtwaarde betreft een parameterniveau of kwaliteitseenheid die op een bepaald tijdstip bereikt moet worden. Het verschil met een grenswaarde is dat een richtwaarde wel mag worden overschreden. Ten slotte, een streefwaarde is een parameterniveau of kwaliteitseenheid die men op een bepaald tijdstip tracht te bereiken.
Met het hanteren van de hiervoor bedoelde omgevings(kwaliteits) waarden kan het college enerzijds op gefaseerde wijze toewerken naar de gemeentelijke beleidsdoelstelling, namelijk een CO2-arme energievoorziening in 2050. Anderzijds is de bedoeling dat het experimenteren met deze omgevings(kwaliteits)waarden er toe moet leiden dat vanaf de in 2021 verwachte inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 concrete omgevings(kwaliteits)waarden op expliciete wijze worden verankerd in het omgevingsplan om als juridisch bindende norm voor het college te fungeren.
Artikel 19.5 betreft een experimenteerbepaling, die de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden ten behoeve van een duurzame, CO2-arme energievoorziening af te wijken van de bepalingen in dit omgevingsplan. Deze experimenteermogelijkheid moet bijdragen aan het gemeentelijk uitvoeringsprogramma voor bedrijventerrein Donkersloot en past in de geest van de Omgevingswet, in het bijzonder artikel 19.3. In de praktijk zal moeten blijken of de experimenteerbepaling een toegevoegde waarde heeft. Dit zal in algemene zin ook afhangen van toekomstige innovatieve ontwikkelingen als het gaat om het bereiken van een duurzame, CO2-neutrale energievoorziening.
In dit aArtikel is het veranderen van het gebruik van een perceel met aanzienlijke toename van de parkeerbehoefte tot gevolg verboden. Dit zou wel mogen als hiervoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactviteit wordt verleend. Hier is sprake van een open norm ("substantiële toename") die ruimte biedt voor maatwerk, afhankelijk van de omvang van de toename aan behoefte, de bestaande behoefte en de parkeersituatie in de directe omgeving. Een toename van behoefte aan een of enkele parkeerplaatsen op een grote totale behoefte is niet substantieel.
In dit aArtikel zijn de regels gegeven voor het kappen of rooien van bomen en struiken. Deze regels zijn afkomstig uit de Algemene Plaatselijke Verordening.
Dit aArtikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.
In dit aArtikel zijn regels gegeven over het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. Dit is onder voorwaarden toegestaan indien daarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend.
Dit aArtikelgeeft de basis voor het nemen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.
Dit artikel ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere voorschriften.
Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer” op te nemen wordt het onderscheid met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.
Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 de reclamevergunning in de APV verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.
De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning (omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen) nodig is. Hierdoor kan al aan de welstand worden getoetst. Reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclame in stand te houden.
In dit aArtikel is het verboden om kampeermiddelen te plaatsen buiten terreinen waarin in het omgevingsplan de functie 'kampeerterrein' is toegekend. Omdat op het bedrijventerrein Donkersloot geen kampeerterreinen zijn aangewezen, betekent dit dat het in het plangebied niet is toegestaan kampeermiddelen te plaatsen. Een uitzondering geldt voor het plaatsen van kampeermiddelen op eigen terrein ten behoeve van eigen gebruik (een tent in de eigen achtertuin bijvoorbeeld, voor eigen gebruik).
Op basis van dit aArtikel is het verboden te slapen in een voertuig of daarme vergelijkbaar object op of aan een opebare weg.
Bij Parkeerexcessen “in eigenlijke zin” gaat het om handelingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Onder 'weg' verstaat de model-APV ingevolge artikel 1:1 hetzelfde als de WVW 1994 daaronder verstaat. In artikel 1, eerste lid onder b, van de WVW 1994 wordt het begrip 'wegen' als volgt omschreven “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
In het artikel 'Parkeerexcessen' zijn niet uitsluitend onderwerpen geregeld die als parkeerexcessen “in eigenlijke zin” kunnen worden aangeduid. Zo hebben enkele artikelen ook betrekking op gedragingen buiten de weg. Beperking van de hierin neergelegde verbodsbepalingen tot “op de weg” ligt niet voor de hand, wanneer men let op het motief dat aan deze bepalingen ten grondslag ligt. Deze bepalingen strekken niet (mede) ter bescherming van verkeersbelangen.
Om een zo overzichtelijk mogelijke regeling te krijgen zijn de bepalingen betreffende parkeerexcessen - zowel de “eigenlijke” als de “oneigenlijke” - zoveel mogelijk samengevoegd. Alle gedragingen die hierin zijn opgenomen zullen door andere als parkeerexces worden ervaren.
De standplaatsvergunning is geregeld in de APV. De reden hiervoor is om verstoring van de openbare orde te voorkomen en overlast tegen te gaan. Het ruimtelijk-fysieke element van deze vergunning wordt in het omgevingsplan geregeld. Daarnaast zal bekeken worden of daarnaast een APV-vergunning nog wenselijk en noodzakelijk is. Voor een toelichting op deze vergunning wordt verwezen naar de toelichting op de APV Ridderkerk 2012.
Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto's, motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.
Grenzen aan het plangebied ligt een waterwinlocatie. Ter bescherming van de waterwinlocatie geldt een Milieuzone - boringsvrijezone. Binnen deze zone mag niet in de grond geboord worden. De zone is terug te vinden op de verbeelding. Wel kan een ontheffing verkregen worden om toch in de grond te mogen boren. De boringsvrijezone is letterlijk overgenomen uit de Provinciale milieuverordening van december 2014.
Op de verbeelding is aangegeven waar sprake is van Archeologische (verwachtings)waarden en welke waarde dit dan betreft: waarde 1, 2 3, of 4. Voor deze locaties gelden beperkingen ten aanzien van activiteiten die het (eventueel aanwezige) bodemarchief kunnen verstoren: bouwactiviteiten en andere werkzaamheden waardoor de grond geroerd wordt. Als aan de in de tabel opgenomen waarden wordt voldaan, gelden geen beperkingen. Worden deze waarden overschreden, dan is voor het bouwen en/of het uitvoeren van andere werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Dit aArtikel bevat beperkingen in de zone langs leidingen.
Dit aArtikel bevat beperkingen in de zone van de waterkering en de zone van de vaarweg De Noord. Deze beperkingen bij de vaarweg De Noord zouden in een regulier bestemmingsplan worden geregeld via een dubbelbestemming. In dit omgevingsplan is gekozen voor een aanduiding die geregeld wordt bij de sectorale aspecten. In dit artikel worden beperkingen geregeld voor het realiseren van functies en/of het uitvoeren van activiteiten overeenkomstig het bepaalde in hHoofdstuk 3 van de regels.
Dit aArtikel bevat beperkingen als gevolg van zoneringen. Dit betreffen zoneringen vanwege industrielawaai, externe veiligheid en de Rijksvaarweg. Binnen de veiligheidszones mogen bepaalde gevoelige functies niet worden uitgeoefend. Voor wat betreft de zonering bij LPG-tankstations is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations d.d. 14 juni 2016 vertaald. Binnen de vrijwaringszone zijn extra voorwaarden opgenomen die er voor moeten zorgen dat een goede een veilige doorvaart van de scheepvaart op de rijksvaarweg gewaarborgd is.
Voor bestemmingsplannen is in het Besluit ruimtelijke ordening exact opgenomen hoe het overgangsrecht moet luiden. Voor wat betreft de bepalingen uit de verordeningen is van belang dat de betreffende onderdelen van de verordeningen niet meer gelden voor dit plangebied. Voor de rest van de gemeente zullen de betreffende onderdelen nog wel blijven gelden (zolang deze niet komen te vervallen door integratie in het grondgebied dekkende omgevingsplan). Bij raadsbesluit wordt de gedeeltelijke intrekking van de verordeningen, met het eventueel daarbij behorende overgangsrecht, geregeld.
Deze regel bevat de citeertitel van het plan.
In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het omgevingsplan moet doorlopen wordt steeds opgenomen hoe burgers en bedrijven kunnen participeren. Dit omgevingsplan is als volgt tot stand gekomen:
Tot de voorbereiding van dit omgevingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Ook de raadscommissie is in deze fase geïnformeerd over de keuzemogelijkheden binnen het omgevingsplan.
Het voorontwerp wordt voor overleg aan relevante instanties toegezonden. In het kader van deze overlegronde hebben instanties twee weken de tijd om een reactie in te dienen. Door diverste instanties is hiervan gebruik gemaakt. Hun reactie is verwerkt in het omgevingsplan.
In deze fase wordt een inloopavond georganiseerd waarbij een ieder kan binnen lopen, vragen kan stellen en opmerkingen kan geven. Ook wordt er een klankbordgroep bijeenkomst georganiseerd met de ondernemers, zodat ook zij kunnen meedenken over de inhoud van het omgevingsplan. Tijdens deze fase informeert het college tevens de raad actief.
Het ontwerp zal 6 weken ter inzage worden gelegd zodat iedereen zijn of haar zienswijzen kan indienen.
Het omgevingsplan wordt uiteindelijk ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.