direct naar inhoud van Regels
Plan: structest-pilot
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0962.structest-0001

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene regels

Artikel 1 Uitleg omgevingsplan

1.1 Tabellen

Voor zover in deze regels tabellen zijn opgenomen, is uitsluitend hetgeen in de betreffende tabel is vermeld, toegestaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat:

  • als in de tabel functies worden genoemd, uitsluitend die functies zijn toegestaan en voor zover van toepassing onder de daarbij vermelde voorwaarden;
  • als in de tabel maatvoeringen worden genoemd, die maatvoeringen als minimum of maximum gelden, afhankelijk van hetgeen in de tabel is aangegeven.
1.2 Onderling verband tussen regels
  • 1. De regels over toegestane functies en gebruik en de regels voor bouwactiviteiten en overige activiteiten gelden aanvullend aan elkaar:
    • a. voor hetgeen ingevolge de regels over toegestane functies en gebruik niet is toegestaan, mag ook niet worden gebouwd;
    • b. een gebruik dat niet overeenstemt met hetgeen is opgenomen in de regels voor bouwactiviteiten of overige activiteiten, is niet toegestaan.
  • 2. Voor zover enerzijds de regels over toegestane functies en de regels voor bouwactiviteiten en overige activiteiten en anderzijds de regels voor sectorale functies en sectorale aspecten onderling tegenstrijdig zijn, hebben de regels voor sectorale functies en sectorale aspecten voorrang.
  • 3. Voor zover de regels in de tabel Overige bouwregels tegenstrijdig zijn met de regels in de tabel Bouwregels bouwvlak hebben de Overige bouwregels voorrang.
  • 4. Voor zover de regels in hHoofdstuk 5 beperkingen inhouden ten opzichte van het bepaalde in hHoofdstuk 3 gaat het bepaalde in hHoofdstuk 5 voor.

1.3 Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit
  • 1. Indien de kolom of rij "Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit" is ingevuld, kan het bevoegd gezag (indien daarvoor een vergunningaanvraag wordt ingediend) van de bijbehorende regeling afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het omgevingsplan.
  • 2. Waarvoor kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden, is vermeld in de kolom "Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit". Voor zover van toepassing vormen hHoofdstuk 4 en hHoofdstuk 5 daarnaast het toetsingskader voor deze vergunning.
  • 3. Bij de vergunningverlening kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld met het oog op de doelstellingen voor het bedrijventerrein zoals verwoord in de Omgevingsvisie Ridderkerk en met het oog op het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, waarbij mede het bepaalde in Activiteiten met gevolgen voor milieuwaarden" in acht wordt genomen, alsmede het bepaalde in artikel 2.

Artikel 2 Zorgplichten

2.1 Zorgplicht voor een ieder

Een ieder draagt bij de uitvoering van activiteiten als bedoeld in dit omgevingsplan voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

2.2 Activiteit met nadelige gevolgen

Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de bedoelde activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

  • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen,
  • b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,
  • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteiten achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.
2.3 Duurzaamheid

Voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1 houdt in ieder geval in dat bij het aanvangen of veranderen van een functie of een anderszins significante wijziging van de bestaande situatie en/of bestaande activiteiten, voldoende aandacht wordt besteed aan duurzaamheid.

2.4 Verhouding tot specifieke regels

Aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3, wordt in ieder geval voldaan, voor zover bij wettelijk voorschrift, besluit of in dit omgevingsplan specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van dit omgevingsplan, en die regels worden nageleefd.

Artikel 3 Gedoogplichten

3.1 Voorzieningen voor het openbaar nut
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
  • 2. Het college van burgemeester en wethouders maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.
  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 4 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen voor de activiteiten genoemd in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 met betrekking tot onder andere:

  • a. de verkeersveiligheid
  • b. de sociale veiligheid
  • c. de externe veiligheid (voorkoming en bestrijding van calamiteiten)
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van bebouwing
  • e. het woon- en leefklimaat.

Deze voorschriften dienen tot ten minste eenzelfde niveau van veiligheid, gezondheid en kwaliteit van de fysieke leefomgeving te leiden als de geldende voorschriften, en zo mogelijk tot een hoger niveau.

Artikel 5 Gelijkwaardige maatregelen

Als regels betreffende bouwactiviteiten, milieubelastende of andere activiteiten voorschrijven dat een maatregel moet worden getroffen, kan op aanvraag door het college van burgemeester en wethouders toestemming worden verleend om, in plaats daarvan, een gelijkwaardige maatregel te treffen. Deze bevoegdheid geldt niet indien de wettelijke regels dat uitsluiten of een bepaalde maatregel voorschrijven. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde en bij voorkeur een beter resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd. Indien er een vergunning- of meldplicht geldt, dan kan het verzoek daartoe worden gedaan bij de aanvraag om omgevingsvergunning of bij de melding.

Artikel 6 Kostenverhaal

  • 1. Bouwplannen dragen bij in de kosten van de grondexploitatie.
  • 2. Indien geen exploitatieovereenkomst wordt gesloten dan wordt door het college van burgemeester en wethouders, in afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 7 Onderzoeksplicht bij omgevingsvergunning

In het kader van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit dient indien nodig middels onderzoek aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de voor die omgevingsplanactiviteit gestelde voorwaarden en dat de activiteit (bestaande uit een functiewijziging en/of bebouwing) uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Begrippen en wijze van meten

Artikel 8 Begrippen

8.1 plan

het omgevingsplan 'Bedrijventerrein Donkersloot' van de gemeente Ridderkerk.

8.2 omgevingsplan

het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0962.structest-0001.

8.3 bedrijf

het geheel van bij dezelfde onderneming of instelling verrichte activiteiten die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars nabijheid worden verricht, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

8.4 bedrijfsinstallaties

blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines die een integraal onderdeel zijn van een bedrijfsgebouw.

8.5 bedrijventerrein

het bedrijventerrein Donkersloot, zoals begrensd door de plangrens in dit plan, voor zover hierbinnen bedrijfsmatige functies zijn toegelaten.

8.6 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein bestemd voor het bewonen door een bij een bedrijf ter plaatse betrokken persoon, al dan niet met diens gezin, onder de voorwaarde dat zonder de bewoning van die woning door die persoon de bedrijfsvoering van dat bedrijf niet mogelijk zou zijn.

8.7 beperkt kwetsbaar object

beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

8.8 bestaand

feitelijk legaal aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan dan wel het betreffende planonderdeel.

8.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk).

8.10 bijbehorend bouwwerk

functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

(let op: in afwijking van het Besluit omgevingsrecht wordt bij toetsing aan dit omgevingsplan een uitbreiding van een hoofdgebouw dus niet aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk, maar wordt dit getoetst aan de regels die gelden voor het hoofdgebouw).

8.11 boom

een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

8.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

8.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

8.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

8.15 bouwwerken, geen gebouw zijnde

elk bouwwerken dat geen gebouw is, met uitzondering van dergelijke gebouwen met dak. Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met dak wordt beschouwd als een bijbehorend bouwwerk.

8.16 coffeeshop

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaatse, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren.

8.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde een zaak waar uitsluitend via internet goederen worden verkocht.

8.18 duurzame beëindiging

feitelijke beëindiging zonder de intentie het gebruik binnen een termijn van drie maanden weer te hervatten, waarbij geldende omgevingsvergunningen voor de activiteit 'het oprichten/veranderen/in werking hebben van een inrichting' zijn ingetrokken.

8.19 evenement

Elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening, een braderie/snuffelmarkt die door een kerkgenootschap, (sport)vereniging of school wordt georganiseerd op eigen terrein.

Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid, een braderie/snuffelmarkt, niet zijnde een braderie/snuffelmarkt als hiervoor bedoeld, een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, op de weg, een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

8.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

8.21 geluidgevoelige functies

in of krachtens de Wet geluidhinder aangewezen geluidsgevoelige functies, gebouwen, ruimtes en/of terreinen.

8.22 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

in het Besluit omgevingsrecht aangewezen inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

8.23 gevaarlijke stoffen

stoffen die door hun specifieke eigenschappen, reeds in kleine hoeveelheden, gevaar, schade of ernstige hinder veroorzaken voor mens, dier en milieu, waaronder begrepen ontplofbare stoffen en voorwerpen, samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen, brandbare vloeistoffen, brandbare vaste stoffen, voor zelfontbranding vatbare stoffen, stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, stoffen die de verbranding bevorderen, organische peroxiden, giftige stoffen, infectueuze stoffen of bijtende stoffen.

8.24 haaks parkeren

parkeren in een parkeervak dat haaks op de weg staat of schuin ten opzichte van de weg.

8.25 hakhout

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

8.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

8.27 houtopstand

hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

8.28 ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering

een wijziging van de bedrijfsvoering waarvoor andere dan standaardmaatregelen en / of voorzieningen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de milieuwaarden in artikel 12.2.

8.29 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

8.30 Inrichtingen die in belangrijke mate luchtverontreiniging veroorzaken

Inrichtingen die een significante bijdrage leveren aan de uitstoot van met name stikstofoxide (NO2), fijn stof (PM10, PM2,5), lood (Pb), benzeen (C6H6) en roet, zijnde bedrijven met stookinstallaties groter dan 1 MW (en bepaalde risicovolle inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen, die in dit plan reeds zijn uitgesloten), tenzij aantoonbaar sprake is van een duurzame installatie die niet in belangrijke mate luchtverontreiniging veroorzaakt.

8.31 kampeermiddel

een onderkomen of voertuig waarvoor geen vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

8.32 kantoor

gebouw, ruimte of voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch/ontwerptechnisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

8.33 kwetsbaar object

Kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

8.34 langsparkeren

parkeren in een parkeerstrook naast en evenwijdig aan de weg.

8.35 maaiveld

hoogte van het aansluitende terrein gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw.

8.36 maatwerkvoorschriften

nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d van de Wro en/of voorschriften verbonden aan een melding of omgevingsvergunning.

8.37 milieuwaarden

waarden op het gebied van geluid, geur, luchtkwaliteit, bodem en andere milieuaspecten waarvoor in dit plan normen worden gesteld.

8.38 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

8.39 omgevingsplanactiviteit

activiteit waarvoor in het omgevingsplan een vergunningplicht is gecreëerd en regels zijn gesteld, op basis van het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 sub c en/of sub g Wabo, in artikel 2.2 Wabo en/of in artikel 3.6 lid 1 sub c Wro.

8.40 ondergeschikte functie

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie en daarvan ten dienste staat c.q. daar functioneel mee verbonden is.

8.41 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
8.42 risicovolle inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 3 en 4 van het Registratiebesluit externe veiligheid.

8.43 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt, gelegenheid wordt geboden tot het verrichten van seksuele handelingen of waar vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, parenclub, (raam)prostitutie(bedrijf) en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

8.44 speeltoestel

element in de openbare ruimte, bedoeld voor kinderen om mee te spelen, zoals een schommel, glijbaan, wipwap, zandbank, klimrek.

8.45 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

8.46 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.

8.47 vellen

omhakken, laten vallen, rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

8.48 vloeroppervlakte

de totale gebruiksoppervlakte (van alle verdiepingen) van een gebouw inclusief daarbij behorende magazijnen en dienstruimten e.d.

8.49 volumineuze detailhandel

detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • b. tuincentra;
  • c. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • d. bouwmarkten.
8.50 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

8.51 woning

een complex van ruimten geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

8.52 zeer kwetsbaar object

Kwetsbare object waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten.

Artikel 9 Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

9.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

9.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.

9.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, installatieruimten, installaties en antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

9.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

9.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

9.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

9.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

9.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

9.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

9.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m, tenzij de overschrijding grenst aan de openbare weg en zich op een hoogte tot 4 m bevindt.

Hoofdstuk 3 Toedeling van functies aan locaties

Artikel 10 Bedrijventerrein

10.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

1. Hoofdfunctie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden  
Functies die passend zijn op een bedrijventerrein, waaronder in ieder geval worden begrepen:
a. Bedrijven;
b. Kantoren, uitsluitend niet-zelfstandig en als ondergeschikte activiteit bij bedrijven;
c. Detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte activiteit bij bedrijven;
d. Opslag, overslag en transport van containers, grondstoffen, halffabrikaten en goederen ter plaatse van de aanduiding 'haven';
e. Wonen in een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning.  
Voldaan moet worden aan het bepaalde in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5.  

2. Bijbehorende functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Bij de hoofdfuncties behorende voorzieningen.   Voorbeelden: ontsluitingswegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudingkundige voorzieningen.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  
10.2 Verboden functies en gebruik

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein' zijn de volgende functies en gebruik verboden:

1. Functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Seksinrichtingen;
b. Coffeeschop, smartshop, growshop;
c. Volumineuze detailhandel;
d. Zelfstandige kantoren;
e. Tankstation;
f. Horeca;
g. Al dan niet ondergeschikte detailhandel in vuurwerk en gevaarlijke stoffen;
h. Risicovolle inrichtingen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
i. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
Inrichtingen die in belangrijke mate luchtverontreiniging veroorzaken;  
n.v.t. deze functies zijn geheel uitgesloten.   Nieuwe risicovolle inrichtingen, mits:
- 100% letaliteitscontour (meest geloofwaardige scenario) valt niet over kwetsbare bestemmingen;
- het groepsrisico met maximaal 5 % toeneemt;
- contour van grens en richtwaarde van plaatsgebonden risico valt niet buiten de eigen
inrichtingsgrens;
- het betreft geen bedrijf dat thuishoort op een locatie waar o.a. risicovolle inrichtingen worden geclusterd.  

10.3 Bouwregels bouwvlak

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein' gelden binnen het bouwvlak de volgende bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunnig omgevingsplanactiviteit  
1. Maximale bouwhoogte   a. de aangeduide hoogte;
b. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden door dakkapellen en ondergeschikte bouwdelen (zoals technische ruimten en antennes).  
overschrijden bouwhoogte, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
2. Maximale goothoogte (uitsluitend voor bedrijfswoningen)   a. de aangeduide hoogte;
b. de maximale goothoogte mag worden overschreden door dakkapellen en dakruimten.  
n.v.t.  
3. Bebouwingspercentage   het aangeduide bebouwingspercentage op de verbeelding.   overschrijden bebouwingspercentage, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
4. Dakhelling   afdekken met plat dak is verplicht, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.   kap, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  

10.4 Overige bouwregels

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein' gelden de volgende overige bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Situering gebouwen en bijbehorende bouwwerken   uitsluitend binnen het bouwvlak, tenzij in deze regels anders is geregeld   n.v.t.  
2. Bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2,5 m   n.v.t.  
3. Bouwhoogte bedrijfsinstallaties   max. 3 m   n.v.t.  
4. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 8 m   n.v.t.  

Artikel 11 Bedrijventerrein in combinatie met overige functies

11.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein in combinatie met overige functies' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

1. Hoofdfunctie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
Functies die passend zijn op een bedrijventerrein, waaronder in ieder geval worden begrepen:
a. Bedrijven;
b. Kantoren;
c. Horeca in de vorm van een eetgelegenheid uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
d. Muziekcentrum (zonder horeca) uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'muziekcentrum';
e. Tankstation met LPG met ondergeschikte detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tankstation';
f. Detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte activiteit bij bedrijven;
7. Wonen in een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning.  
Voldaan moet worden aan het bepaalde in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  

2. Bijbehorende functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Bij de hoofdfuncties behorende voorzieningen.   Voorbeelden: ontsluitingswegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudingkundige voorzieningen.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  
11.2 Verboden functies en gebruik

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein in combinatie met overige functies' zijn de volgende functies en gebruik verboden:

1. Functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Seksinrichtingen;
b. Coffeeschop, smartshop, growshop;
c. Volumineuze detailhandel;
d. Groothandel;
e. Tankstation;
f. Al dan niet ondergeschikte detailhandel in vuurwerk en vergelijkbare gevaarlijke stoffen;
g. Risicovolle inrichtingen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting';
h. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
i. Inrichtingen die in belangrijke mate luchtverontreiniging veroorzaken;
j. Vanaf de straatzijde zichtbare buitenopslag (anders dan een vuilcontainer e.d.).  
n.v.t. . deze functies zijn geheel uitgesloten.   Nieuwe risicovolle inrichtingen, mits:
- 100% letaliteitscontour (meest geloofwaardige scenario) valt niet over kwetsbare bestemmingen;
- geen relevante toename groepsrisico;
- contour van grens en richtwaarde van plaatsgebonden risico valt niet buiten de eigen
inrichtingsgrens;
- het betreft geen grootschalig bedrijf dat thuishoort op een locatie waar o.a. risicovolle inrichtingen worden geclusterd.  
11.3 Bouwregels bouwvlak

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein in combinatie met overige functies' gelden binnen het bouwvlak de volgende bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunnig omgevingsplanactiviteit  
1. Maximale bouwhoogte   a. de aangeduide hoogte;
b. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden door dakkapellen en ondergeschikte bouwdelen (zoals technische ruimten en antennes).  
overschrijden bouwhoogte, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
2. Maximale goothoogte (uitsluitend voor bedrijfswoningen)   a. de aangeduide hoogte;
b. de maximale goothoogte mag worden overschreden door dakkapellen en dakruimten.  
n.v.t.  
3. Bebouwingspercentage   het aangeduide bebouwingspercentage op de verbeelding.   overschrijden bebouwingspercentage, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
4. Dakhelling   afdekken met plat dak is verplicht, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.   kap, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  

11.4 Overige bouwregels

Binnen de locatie 'Bedrijventerrein in combinatie met overige functies' gelden de volgende overige bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Situering gebouwen en bijbehorende bouwwerken   uitsluitend binnen het bouwvlak, tenzij in deze regels anders is geregeld   n.v.t.  
2. Bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2,5 m   n.v.t.  
3. Bouwhoogte bedrijfsinstallaties   max. 3 m   n.v.t.  
4. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. 8 m   n.v.t.  

Artikel 12 Groen

12.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de locatie 'Groen' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

1. Hoofdfunctie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Groen
b. Water  
  n.v.t functies zijn rechtstreeks toegelaten.  

2. Bijbehorende functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Bij de hoofdfuncties behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden.   Gebruik als calamiteitenroute en onderhoudsweg is toegestaan.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  
12.2 Verboden functies en gebruik

Binnen de locatie 'Groen' zijn de volgende functies en gebruik verboden:

1. Functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Opslag   zie Artikel 24   n.v.t. functie is verboden  

Artikel 13 Openbare ruimte

13.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de locatie 'Openbare ruimte' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

1. Hoofdfunctie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
Functies die passend zijn in de openbare ruimte, waaronder in ieder geval worden begrepen:
a. Ontsluitingswegen en paden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'groen';
b. Parkeervoorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'groen'
c. Groenvoorzieningen;
d. Nutsvoorzieningen;
e. Water;
f. Waterhuishoudkundige voorzieningen;  
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' heeft bescherming van de bestaande groenstructuur prioriteit.   Realiseren van (uitbreiding van) wegen, paden en parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'groen', mits het groen dat hierbij verloren gaat, voldoende gecompenseerd wordt en er geen afbreuk wordt gedaan aan de groenstructuur op het bedrijventerrein.  

2. Bijbehorende functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Bij de hoofdfuncties behorende voorzieningen.   Voorbeelden: bruggen/viaducten, tunnels, keermuren, straatmeubilair, duikers, leidingen.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  
13.2 Verboden functies en gebruik

Binnen de locatie 'Openbare ruimte' zijn de volgende functies en gebruik verboden:

1. Functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
  n.v.t.   n.v.t.  

13.3 Bouwregels gebouwen

Binnen de locatie 'Openbare ruimte' gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunnig omgevingsplanactiviteit  
1. Maximale bouwhoogte   3 m   overschrijden maximale bouwhoogte mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord is en dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
2. Maximum oppervlak per gebouw   25 m2    overschrijden oppervlak per gebouw, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  
13.4 Overige gebouwen

Binnen de locatie 'Openbare ruimte' gelden de volgende overige bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Situering gebouwen en bijbehorende bouwwerken   binnen de openbare ruimte   n.v.t.  
2. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde.   max. 9 m   overschrijden bouwhoogte mits dit noodzakelijk is voor een goed functioneren van (het betreffende bouwwerk binnen) de openbare ruimte en mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.  

Artikel 14 Water

14.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de locatie 'Water' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

1. Hoofdfunctie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Vaarweg, transport over water;
b. Haven;
c. Water aan- en afvoer, alsmede voor de waterberging;
d. Water;
e. Waterhuishoudkundige voorzieningen.  
n.v.t.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  

2. Bijbehorende functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Bij de hoofdfuncties behorende voorzieningen.   Voorbeelden: bruggen/viaducten, tunnels, keermuren, kademuren, steigers, duikers, oevers, leidingen.   n.v.t. functies zijn rechtstreeks toegelaten.  
14.2 Verboden functies en gebruik

Binnen de locatie 'Water' zijn de volgende functies en gebruik verboden:

1. Functie(s)   Nadere uitleg of voorwaarden   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
a. Wonen (bijvoorbeeld in een woonboot)   n.v.t.   n.v.t. functie is verboden  

14.3 Bouwregels gebouwen

Binnen de locatie 'Water' gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Toegestane bouwwerken   Gebouwen zijn niet toegestaan.   n.v.t.  

14.4 Overige bouwregels

Binnen de locatie 'Water' gelden de volgende overige bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Situering bouwwerken, geen gebouw zijnde   ter plaatse van het water   n.v.t.  
2. Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde.   max. 9 m   overschrijden bouwhoogte mits dit noodzakelijk is voor een goed functioneren van (het betreffende bouwwerk in of op) het water, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mits dit niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en mits advies is uitgebracht door de beheerder van het water.  

Artikel 15 Regels voor specifieke bouwwerken

[gereserveerd]

Artikel 16 Algemene bouwregels (voor alle locaties)

16.1 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

16.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bouwregels:

  Bouwregel   Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit  
1. Afstand tot perceelgrens   min. 1 m   n.v.t.  
2. Verticale diepte   max. 4 m onder peil;
direct aansluitend aan een bovengronds bouwwerk;  
voor een grotere verticale diepte, mits tot max. 10 m onder peil wordt gebouwd en de waterhuishouding niet wordt verstoord. Hierover dient advies door de waterbeheerder uitgebracht te worden.  
3. Situering toegang   direct aansluitend aan een bovengronds bouwwerk.   Voor een in- en uitrit voor een ondergrondse parkeergarage, mits de in- en uitrit:
- in verkeerskundig opzicht niet leidt tot gevaar voor het verkeer;
- een vlotte doorstroming van het verkeer niet belemmert.  

16.3 Parkeergelegenheid bij gebouwen

Bij gebouwen dient op de volgende wijze te zijn voorzien in parkeergelegenheid:

1. Parkeergelegenheid   1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
2. Aan het voorgaande (in voldoende mate ruimte aanbrengen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de minimale parkeerkencijfers opgenomen in de ASVV 2012 van het CROW, die in dit verband worden beschouwd als gemeentelijke beleidsregels.
3. Indien de ASVV 2012 worden gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met de gewijzigde of herziene parkeernormen.
4. Parkeerplaatsen moeten altijd toegankelijk en bereikbaar zijn.  
2. Minimale afmetingen parkeerruimten   1,80 m x 5,00 m  
3. Maximale afmetingen parkeerruimten   3,25 m x 6,00 m  
4. Minimale afmetingen gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte (voor zover ruimte niet in lengterichting aan troittoir grenst)   3,50 m x 5,00 m  
5. Ruimte voor laden en lossen van goederen   Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.  
6. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit   1. Afwijking van het vereiste van het aanbrengen van parkeerruimte kan worden toegestaan indien aangetoond wordt dat op andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte of dat op andere wijze parkeeroverlast wordt voorkomen, mits aandacht is besteed aan het aspect 'duurzaamheid' in relatie tot mobiliteit.
2. Voor het op andere wijze voorzien in de parkeerbehoefte of het op andere wijze voorkomen van parkeeroverlast kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld.  

16.4 Ruimte tussen bouwwerken
  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
    • a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
    • b. niet toegankelijk zijn.
  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf.
  • 3. Het bevoegd gezag kan met een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit van het eerste lid afwijken, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
16.5 Bodemverontreiniging

Indien sprake is van een (vermeend) geval van bodemverontreiniging moeten de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem.   Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
1. dat de grond raakt, of
2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.  
2. Voorwaarden aan omgevingsvergunning voor bouwen.   In afwijking van het verbod tot bouwen op verontreinigde bodem en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.  
3. Vereisten bodemonderzoek (art. 8 lid 4 Woningwet).   a. Bevat de resultaten van een milieuhygiënisch bodemonderzoek dat niet ouder is dan 2 jaar (mits deze resultaten nog actueel zijn) verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;
b. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.  
4. Plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport (artikel 2.4 Regeling omgevingsrecht).   a. Plicht geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
b. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijke afwijking van de plicht toe, als voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare en actuele onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.  
5. Plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bij bouwwerken met beperkte instandhoudingstermijn.   Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.  
6. Tijdstip uitvoeren bodemonderzoek.   Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.  
7. Instandhouden isolatiemaatregel Ridderhaven (Donkerslootsedijk).   De aangebrachte isolatievoorziening (asfaltverharding en betonvloeren) moet in stand worden gehouden. De asfaltbestrating inclusief de aansluitingen van riolering en bouwwerken moet regelmatig worden geïnspecteerd en worden onderhouden. Hiertoe heeft de gebruiker van dit terrein een inpectie- en onderhoudsschema en een procedure voor herstelwerkzaamheden opgesteld. Bij geconstateerde beschadigingen, verzakkingen of andere beschadigingen van de asfaltbestrating, moet deze onmiddellijk worden gerepareerd.  
8. Verbod grondwerkzaamheden Ridderhaven (Donkerslootsedijk).   Ter plaatse van de aangebrachte isolatievoorziening is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning grondwerkzaamheden uit te voeren, tenzij daarvan melding is gedaan aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming dan wel Waterwet en dit bevoegd gezag heeft ingestemd met de werkzaamheden.  

Artikel 17 Welstand

17.1 Algemeen
  • 1. Voor het uiterlijk van bouwwerken gelden, behoudens het bepaalde in artikel 17.2 en 17.3, geen bijzondere eisen van welstand.
  • 2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet indien er sprake is van ernstige strijd met de redelijke eisen van welstand, waarvan sprake is bij een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein.
  • 3. Een buitensporigheid als bedoeld in lid 2 kan bijvoorbeeld betrekking hebben op:
    • a. Het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk van zijn omgeving;
    • b. Ernstig verval van bouwwerken;
    • c. Het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk;
    • d. Armoedig materiaalgebruik;
    • e. Toepassing van felle en/of (sterk) contrasterende kleuren;
    • f. Te opdringerige reclames;
    • g. Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.
17.2 Vrijstaande reclamezuilen
  • 1. Vrijstaande reclamezuilen moeten (in afwijking op de hoofdregel van artikel 17.1) voldoen aan redelijke eisen van welstand.
  • 2. De redelijke eisen van welstand bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen in de beleidsregels 'Welstand Ridderkerk' (objectgerichte welstandscriteria, object 4). Indien dit welstandsbeleid wordt gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met deze wijziging of herziening.
17.3 Welstand zones
  • 1. Voor bouwwerken gelegen in Welstand zones geldt (in afwijking op de hoofdregel van artikel 17.1) dat het uiterlijk daarvan moet voldoen aan de volgende bijzondere redelijke eisen van welstand.
  • 2. Aan de bijzondere redelijke eisen van welstand bedoeld in het eerste lid is voldaan als een positieve beoordeling wordt gegeven op de volgende aspecten:
    • a. Ligging
      • gebouwen zijn georiënteerd op de weg of op de rivier de Noord;
      • representatieve, openbare en woonfuncties zijn naar de straat gericht;
      • de rooilijnen kunnen verspringen ten opzichte van elkaar;
      • opslag vindt bij voorkeur uit het zicht plaats.
    • b. Massa
      • gebouwen zijn in principe individueel en afwisselend;
      • gebouwen zijn eenvoudig van opbouw;
      • gebouwen bestaan bij voorkeur uit een ongedeelde hoofdmassa;
      • gebouwen hebben een onderbouw van twee lagen met een plat of hellend dak.
    • c. Architectonische uitwerking
      • de architectonische uitwerking is soms sober maar in ieder geval zorgvuldig;
      • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk;
      • wijzigingen in stijl, maat en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume.
    • d. Materiaal- en kleurgebruik
      • gevels zijn van baksteen, een enkele keer gepleisterd of van plaatmateriaal;
      • onderlinge samenhang is uitgangspunt voor het kleurgebruik, waarbij terughoudende kleuren de voorkeur hebben maar bij zorgvuldige toepassing ook felle kleuren mogelijk zijn.

Hoofdstuk 4 Regels voor overige activiteiten

Artikel 18 Activiteiten met gevolgen voor milieuwaarden

18.1 Melding
18.1.1 Meldingsplicht aanvangen of veranderen functie of ingrijpende wijziging bedrijfsvoering met mogelijk negatieve gevolgen voor milieuwaarden
  • 1. Het aanvangen of veranderen van een functie of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering met mogelijk negatieve gevolgen voor de milieuwaarden in artikel 18.2 en / of een verhoging van de CO2-uitstoot tot gevolg, is uitsluitend toegestaan indien daarvoor een melding is gedaan volgens het bepaalde in artikel 18.1.3.
  • 2. Bij de melding dient te worden aangetoond dat:
    • a. voldaan wordt aan de normen opgenomen in artikel 18.2;
    • b. geen verhoging van de CO2-uitstoot plaats vindt, dan wel deze op enige wijze gecompenseerd wordt; en
    • c. wordt beschreven op welke wijze aan de inspanningsverplichting in artikel 19.2voldaan wordt.
  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan, indien dat voor de omgevingskwaliteit van belang is, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de gemelde activiteiten en met betrekking tot de aspecten genoemd in lid 2.
  • 4. Een melding is niet noodzakelijk indien zonder maatregelen en / of voorzieningen wordt voldaan aan de milieuwaarden in artikel 18.2 en / of geen verhoging van de CO2-uitstoot zal optreden.
18.1.2 Meldingsplicht nieuwvestiging bedrijven
  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 21.1.1 is nieuwvestiging van bedrijven uitsluitend toegestaan indien daarvoor een melding is gedaan volgens het bepaalde in artikel 18.1.3.
  • 2. Bij de melding dient, wederom in aanvulling op het bepaalde in artikel 18.1.1, te worden aangetoond dat voldaan wordt aan artikel 19.3.
  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan, indien dat noodzakelijk is voor het concretiseren van het bepaalde in artikel 19.3, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van de gemelde activiteiten.
18.1.3 Regels voor het doen van een melding en voor de inhoud van de melding
  • 1. De melding wordt tenminste vier weken voor aanvang van de activiteit gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
  • 2. De melding wordt, indien van toepassing, bij voorkeur gelijktijdig gedaan met de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
  • 3. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:
    • a. adres en nummer van de Kamer van Koophandel van het bedrijf;
    • b. naam en adres van degene die de functie aanvangt dan wel verandert en, indien dit iemand anders is, van degene die het bedrijf drijft of zal drijven;
    • c. tijdstip waarop de verandering in werking zal worden gebracht;
    • d. aard en omvang van de activiteiten en processen in het bedrijf;
    • e. indeling en uitvoering van het bedrijf, waarbij de grenzen van het terrein van het bedrijf, de ligging en de indeling van de gebouwen en de functie van de te onderscheiden ruimten worden aangegeven;
    • f. een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de ligging van het bedrijf ten opzichte van de omgeving is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl.
  • 4. Indien nodig gaat de melding vergezeld van een onderzoeksrapport waaruit blijkt:
    • a. dat voldaan wordt aan de van toepassing zijnde milieuwaarden;
    • b. wat de gevolgen voor de CO2-uitstoot zijn; en
    • c. de (mate van) energieneutraliteit van de bedrijfsvoering.
18.1.4 Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit
  • 1. Indien niet aan de normen opgenomen in artikel 18.2 wordt voldaan, kan niet worden volstaan met een melding als bedoeld in artikel 18.1.1 en is het aanvangen of veranderen van een functie niet toegestaan, behoudens het bepaalde in het volgende lid.
  • 2. Het bevoegd gezag kan in de situatie bedoeld in lid 1, in afwijking van het bepaalde in artikel 18.1.1 lid 1 en indien van toepassing artikel 18.1.2 lid 1, een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) verlenen voor afwijking van de betreffende norm(en), waarbij een specifieke beoordeling op maat plaatsvindt, met de normen van artikel 18.2 en het bepaalde in artikel 2 als referentiekader.
18.2 Normen voor veroorzaken van milieuhinder
18.2.1 Geluid
  • 1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de tot de inrichting behorende toestellen en installaties en door de tot de inrichting behorende verrichte werkzaamheden en/of activiteiten mag niet meer bedragen dan de op de Kaart grenswaarden geluid (bij deze regels) aangeven waarden.
  • 2. Het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de tot de inrichting behorende toestellen en installaties en door de tot de inrichting behorende verrichte werkzaamheden en/of activiteiten mag niet meer bedragen dan de op de Kaart grenswaarden geluid (bij deze regels) aangeven waarden + 10 dB.
  • 3. Aan de normen van de Kaart grenswaarden geluid wordt geacht te worden voldaan, indien:
    • a. de afstand van de inrichting tot de immissielijnen op de "Kaart grenswaarden geluid" groter is dan 200 meter;
    • b. bij een afstand kleiner dan 200 meter kan dit worden bepaald aan de hand van een door het college van burgemeester en wethouders op te stellen beoordelingslijst.
  • 4. Ook indien sprake is van cumulatie van geluid van wegverkeer en geluid van bedrijven gelden de bovenvermelde binnenwaarden voor dat gecumuleerde geluidniveau.
  • 5. De normen van lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op bestaande bedrijfswoningen. Voor die woningen gelden de regels van het Activiteitenbesluit.
  • 6. Voor festiviteiten, evenementen en overige geluidshinder niet afkomstig van bedrijven geldt de normstelling en beoordelingsmethodiek voor geluid uit hoofdstuk 4, Afdeling 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2012.
    Indien de Algemene Plaatselijke Verordening Ridderkerk 2012 wordt gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met de gewijzigde of herziene normstelling en beoordelingsmethodiek voor geluid.
  • 7. De Handleiding meten en rekenen Industrielawaai uit 1999 is van toepassing bij het bepalen van de in voorgaande voorschriften toegestane waarden.
  • 8. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen voor de emissie- of immissienormen per bedrijf indien nodig voor het waarborgen van het geluidsniveau als bedoeld onder 1.
18.2.2 Geur
  • 1. De geurhinder veroorzaakt door een bedrijf op het bedrijventerrein bedraagt niet meer dan aangegeven in onderstaande tabel (immissienormen).

Toetsingspunt   Gemiddelde geurconcentratie   Piekbelasting  
Maximaal geurniveau op de grens van woonpercelen, bestaande uit woningen incl. tuinen en erven, voorzien van de bestemming of functie 'wonen' en/of 'tuin' of een vergelijkbare bestemming of functie, niet zijnde bedrijfswoningen.   0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde     2,5 ouE/m3 als 99,99-percentielwaarde  
Maximaal geurniveau op de grens van natuur- of rercreatiegebied of terreinen met verblijfsrecreatieve objecten, voorzien van de bestemming of functie 'natuur' of 'recreatie' of een vergelijkbare bestemming of functie.   0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde     2,5 ouE/m3 als 99,99-percentielwaarde  

  • 2. Voor bedrijven die nu binnen het plangebied zijn gevestigd, gelden voor hun bestaande activiteiten op hun huidige terrein de vigerende geurvoorschriften uit de milieu- of omgevingsvergunning of het Activiteitenbesluit. Significante uitbreidingen en wijzigingen van de bedrijfsvoering worden wel getoetst aan de nieuwe planregels.
18.2.3 Licht
  • 1. De hoeveelheid licht veroorzaakt door en/of verband houdende met een bedrijf op het bedrijventerrein, zoals terreinverlichting en reclame-uitingen, bedraagt niet meer dan aangegeven in onderstaande tabel (immissienormen).

Dagdeel
Toetsingspunt  
07.00 - 19.00   19.00 - 23.00   23.00 - 07.00  
Verlichtingssterkte Ev (lx) op de grens van woonpercelen (dus woningen incl. tuinen en erven, voorzien van de bestemming of functie 'wonen' en/of 'tuin' of een vergelijkbare bestemming of functie, niet zijnde bedrijfswoning).   10 lx   10 lx    2 lx  
18.3 Maatwerkvoorschriften

Het bevoegd gezag kan met het oog op een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijventerrein naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 18.1, maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:

  • a. geluid(hinder), voor zover nodig in aanvulling op of afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.1;
  • b. geur(hinder), voor zover nodig in aanvulling op of afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.2;
  • c. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Groene Kaart (bij deze regels).
  • d. trillingen;
  • e. stofhinder;
  • f. luchtkwaliteit
  • g. externe veiligheid (voorkoming en bestrijding van calamiteiten);
  • h. bodemkwaliteit
  • i. duurzaamheid;
  • j. gezondheid;
  • k. visuele uitstraling.

Artikel 19 Energietransitie

19.1 Zorgplicht

Voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.1 houdt in ieder geval in dat bedrijven in hun bedrijfsvoering voldoende rekening houden met een duurzame, CO2-arme energievoorziening.

19.2 Aanvangen of veranderen functie of een ingrijpende wijziging bedrijfsvoering
  • 1. Het aanvangen of veranderen van een functie of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering met mogelijk negatieve gevolgen voor de milieuwaarden en / of een verhoging van de CO2-uitstoot is alleen toegestaan indien dit gepaard gaat met de inspanning tot het zoveel mogelijk energieneutraal inrichten van de bedrijfsvoering.
  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan beleidsregels vaststellen ter uitwerking van de in het eerste lid opgenomen voorwaardelijke verplichting. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met deze wijziging of herziening.
19.3 Nieuwvestiging bedrijven
  • 1. Nieuwvestiging van bedrijven is uitsluitend toegestaan indien de bedrijfsvoering energieneutraal is.
  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan beleidsregels vaststellen ter concretisering of uitwerking van de in het eerste lid opgenomen voorwaardelijke verplichting. Indien deze beleidsregels worden gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met de wijziging of herziening.
19.4 Uitvoeringsprogramma
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders stellen jaarlijks een uitvoeringsprogramma voor het plangebied vast.
  • 2. Het uitvoeringsprogramma, zoals vermeld onder lid 1, bevat ten minste grens-, richt- en/of streefwaarden voor opwekking van duurzame energie, energiebesparing en de afbouw van de aardgasvoorziening voor het plangebied.
19.5 Experimenteerbepaling
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van wettelijke bepalingen en bindende provinciale regels, bij wijze van experiment afwijken van het bepaalde in dit omgevingsplan;
  • 2. Een experiment wordt alleen aangewezen als dit beoogt bij te dragen aan het in artikel 19.4 genoemde doelstelling;
  • 3. Bij de afwijking als bedoeld onder a wordt in ieder geval bepaald
    • a. wat het doel van het experiment is;
    • b. wat de beoogde gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn;
    • c. wat de tijdsduur van het experiment is, waarbij geldt dat het experiment niet langer duurt dan nodig is voor het doel van het experiment;
    • d. van welke regels van dit omgevingsplan kan worden afgeweken;
    • e. welke afwijkingen zijn toegestaan;
    • f. voor welk gebied of voor welke besluiten die afwijkingen zijn toegestaan;
    • g. hoe lang die afwijkingen ten hoogste zijn toegestaan;
    • h. welke afwijkingen na afloop van het experiment toegestaan blijven;
    • i. hoe de evaluatie van het experiment wordt uitgevoerd en hoe vaak tussentijds wordt gemonitord met het oog op het uitvoeringsprogramma als genoemd in artikel 19.4;
    • j. op welke wijze de gemeenteraad wordt geïnformeerd over het experiment.
  • 4. Afwijkingen als bedoeld in lid 3, zijn alleen toegestaan wanneer het in overeenstemming brengen met de regelgeving na afloop van het experiment onevenredig is in verhouding tot het te beschermen belang van de fysieke leefomgeving.
  • 5. Als uit de monitoring en evaluatie, zoals bedoeld in lid 3, onder i, blijkt dat het experiment niet bijdraagt aan het uitvoeringsprogramma, zoals bedoeld in artikel 19.4, neemt degene die het experiment uitvoert maatregelen gericht op het bereiken van die doelstelling.
  • 6. Als de te nemen maatregelen niet toereikend zijn, kunnen burgemeester en wethouders besluiten om het experiment te beëindigen. Aan dat besluit kunnen voorschriften worden verbonden.
  • 7. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van regelgeving, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van de maatregel waarbij de tijdsduur van het experiment is bepaald, een besluit nemen om die tijdsduur met ten hoogste vijf jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van die regelgeving.

Artikel 20 Functiewijziging met gevolgen voor parkeerbehoefte

  • 1. Het is verboden een bestaande functie te wijzigen of een nieuwe functie aan te vangen indien dit leidt tot een substantiële toename van de parkeerbehoefte.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen voor afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen of anderzins gewaarborgd is dat parkeeroverlast wordt voorkomen en mits aandacht is besteed aan het aspect 'duurzaamheid' in relatie tot mobiliteit. Indien nodig kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld.
  • 3. Aan het voorgaande (voorzien in voldoende parkeerplaatsen) wordt voldaan indien wordt voldaan aan de minimale parkeerkencijfers opgenomen in de ASVV 2012 van het CROW, die in dit verband worden beschouwd als gemeentelijke beleidsregels. Indien de ASVV 2012 worden gewijzigd of herzien, wordt rekening gehouden met de gewijzigde of herziene parkeernormen.

 

Artikel 21 Kappen of rooien van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Groene Kaart (bij deze regels).
  • 2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
    • a. de natuurwaarde van de houtopstand;
    • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
    • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
    • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
    • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
    • f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
  • 3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 22 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
    • a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
    • b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand zoals uiteen gezet in artikel 20.
  • 2. Het plaatsen, aanbrengen of hebben van voorwerpen of stoffen op dat gedeelte van de weg dat is ingericht als blindenroute, alsmede binnen een strook van 60 cm ter weerszijde daarvan, wordt in ieder geval aangemerkt als een gevaar voor het veilig gebruik van de weg.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.
  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod.
  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
    • a. evenementen;
    • b. standplaatsen.
  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 23 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod.
  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet:
    • a. voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak;
    • b. voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuren.

Artikel 24 Opslag voertuigen, vaartuigen, afvalstoffen

  • 1. Het is verboden op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
    • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
    • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
    • c. kampeermiddelen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
  • 2. Het is verboden op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.
  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale Verordening.

Artikel 25 Hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 26 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig als functie in het omgevingsplan is toegekend.
  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, tenzij dit in strijd is met hetgeen is bepaald in Hoofdstuk 3.
  • 3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
  • 4. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd in het belang van:
    • a. de veiligheid;
    • b. de volksgezondheid;
    • c. de bescherming van het milieu;
    • d. de bescherming van natuur en landschap.
  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van het eerste lid niet geldt. Het college van burgemeester en wethouders kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in het vierde lid.

Artikel 27 (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1. Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het gebruik van een eenvoudig kampeermiddel tijdens het beoefenen van de hengelsport.

Artikel 28 Parkeerexcessen

28.1 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

28.2 Voertuigwrakken
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
28.3 Kampeermiddelen e.d.
  • 1. Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
    • a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;
    • b. op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
28.4 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in het eerste lid bedoelde verbod.
28.5 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
  • 5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden.
28.6 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden voertuigen, niet zijnde voertuigen als bedoeld in artikel 28.5, in de directe omgeving van woningen te parkeren op een zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners en gebruikers op hinderlijke wijze wordt belemmerd.
  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet:
    • a. op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur;
    • b. gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
28.7 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing:
    • a. op de weg;
    • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
    • c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
  • 3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het verbod bedoeld in het eerste lid.

Artikel 29 Innemen standplaats

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een standplaats in te nemen of te hebben.
  • 2. De vergunning worden geweigerd:
    • a. in het belang van de veiligheid;
    • b. in het belang van de volksgezondheid;
    • c. in het belang van de bescherming van het milieu;
    • d. indien de standplaats, niet zijnde een bouwwerk, hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand zoals uiteen gezet in artikel 20;
    • e. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
  • 3. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder omgevingsvergunning een standplaats wordt of is ingenomen.
  • 4. Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 30 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
    • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
    • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
    • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Hoofdstuk 5 Regels voor sectorale aspecten

Artikel 31 Milieuzone - boringsvrijezone

31.1 Inrichtingen

Het is verboden binnen de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - boringsvrijezone' een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht op te richten of in werking te hebben waarbinnen zich een gesloten of een open bodemenergiesysteem bevindt of wordt geinstalleerd.

31.2 Gedragingen buiten inrichtingen
  • 1. Het is verboden binnen de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - boringsvrijezone' buiten inrichtingen:
    • a. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;
    • b. de grond dieper te roeren dan 2,5 meer onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtsdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten; onder deze werken worden in elk geval verstaan bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen.
    • c. een gesloten of open bodemenergiesysteem te installeeren, in exploitatie te nemen of te hebben.
  • 2. De in artikel 31.2, lid 1, onder a en b, gestelde verboden gelden niet voor:
    • a. het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voorzover daarvoor een vergunning krachtens de Waterwet is vereist;
    • b. het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming is gegeven;
    • c. het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een verleende vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet;
    • d. het heien van palen, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt.
31.3 Ontheffing
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in artikel 31.2, lid 1, onder a, b en c.

Artikel 32 Archeologische (verwachtings)waarden

32.1 Bouwverbod en verbod uitvoeren werken en werkzaamheden

Op de gronden met archeologische waarden mag in het belang van de archeologische monumentenzorg in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 3 slechts worden gebouwd en mogen slechts werken en werkzaamheden worden uitgevoerd en/of op een andere manier de bodem worden verstoord als de waarden in onderstaande tabel niet worden overschreden.

  Verstoringsdiepte   Terreinoppervlakte van de bodemverstorende activiteit  
hoge archeologische verwachting (archeologie 1)   0,50 m beneden maaiveld   100 m2  
middel hoge archeologische verwachting (archeologie 2)   0,50 m beneden maaiveld   200 m2  
lage archeologische verwachting (archeologie 3)   0,80 m beneden maaiveld   200 m2  
water (archeologie 4)   huidige onderwaterbodem   200 m2  
32.2 Specificatie werken en werkzaamheden

Onder werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.1 wordt verstaan:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
32.3 Uitzonderingen verbod

Het bepaalde in artikel 32.1 is niet van toepassing op:

  • a. normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering waren op het moment van inwerkingtreding van het plan;
  • d. bestaande weg- en leidingcunetten;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een bouwwerk dat of werken en werkzaamheden die uitsluitend voor archeologisch onderzoek is respectievelijk zijn bestemd;
  • g. gronden die door het college van burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven (op basis van verricht archeologisch onderzoek).
32.4 Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit
  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) afwijken van het verbod van artikel 32.1 als de aanvrager een rapport overlegt waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat door de activiteit archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad en/of het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, al dan niet door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften.
  • 2. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische/monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, alsmede voorschriften betreffende de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Artikel 33 Leidingen

33.1 Leiding - Ondergronds
33.1.1 Bouwactiviteiten

Binnen de aanduiding 'Leiding - Ondergronds' moeten bij bouwactiviteiten de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod bouwen anders dan ten behoeve van de leiding.   In afwijking van het bepaalde in de regels voor bouwactiviteiten, mag ter plaatse van de aanduiding 'Leiding - Ondergronds' uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de betreffende leiding.  
2. Uitzondering op verbod.   Het verbod geldt niet als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot.  
3. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit.   Van het verbod kan worden afgeweken indien:
a. dit niet nadelig is voor een goed en veilig functioneren van de leiding;
b. advies is uitgebracht door de leidingbeheerder;
c. voor zover sprake is van een gasleiding: geen sprake is van een kwetsbaar object (tenzij een voldoende veilig woon- en leefmilieu kan worden gerealiseerd).  
33.1.2 Overige werkzaamheden

Binnen de aanduiding 'Leiding - Ondergronds' moeten bij overige werkzaamheden de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod verrichten werken en werkzaamheden.   a. aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting en bomen;
b. aanleggen van wegen of paden en andere oppervlakteverhardingen;
c. indrijven van voorwerpen in de bodem;
d. uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ontginnen en ophogen;
e. aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
f. permanent opslaan van goederen.  
2. Uitzonderingen op verbod.   a. normaal beheer en onderhoud aan de leiding of ten behoeve van de toegestane functies;
b. anderszins werken ten behoeve van de leiding (zoals aanleg);
c. werken waarvoor reeds vergunning is verleend.  
3. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit.   Van het verbod kan worden afgeweken indien dit niet nadelig is voor een goed en veilig functioneren van de leiding en advies is uitgebracht door de leidingbeheerder.  

Artikel 34 Waterstaat

34.1 Waterstaat - Waterkering
34.1.1 Bouwactiviteiten

Binnen de aanduiding 'Waterstaat - Waterkering' moeten bij bouwactiviteiten de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod bouwen anders dan ten behoeve van de waterkering.   In afwijking van het bepaalde in de regels voor bouwactiviteiten, mag ter plaatse van de aanduiding 'Waterstaat - Waterkering' uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de betreffende waterkering.  
2. Uitzondering op verbod.   Het verbod geldt niet als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot.  
3. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit.   Van het verbod kan worden afgeweken indien:
a. dit niet nadelig is voor een goed en veilig functioneren van de waterkering;
b. advies is uitgebracht door de beheerder van de waterkering.  
34.1.2 Overige werkzaamheden

Binnen de aanduiding 'Waterstaat - Waterkering' moeten bij overige werkzaamheden de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod verrichten werken en werkzaamheden.   a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de waterkering;
b. aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting en bomen;
c. aanleggen van wegen of paden en andere oppervlakteverhardingen;
d. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
e. het graven van sleuven.  
2. Uitzonderingen op verbod.   a. normaal beheer en onderhoud aan de waterkering of ten behoeve van de toegestane functies;
b. anderszins werken ten behoeve van de waterkering;
c. werken waarvoor reeds vergunning is verleend (bijv. op basis de Keur van het Waterschap Hollandse Delta).  
3. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit.   Van het verbod kan worden afgeweken indien dit niet nadelig is voor een goed en veilig functioneren van de waterkering mits advies is uitgebracht door de beheerder van de waterkering.  
34.2 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
34.2.1 Toegestane functies en gebruik

Binnen de aanduiding 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' zijn de volgende functies en gebruik toegestaan:

Functies   Nadere uitleg of voorwaarden  
1. afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
2. waterhuishouding;
3. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
4. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
5. het vergroten van de afvoercapaciteit;
6. de overige ter plaatse aangewezen functies, indien geen strijd ontstaat met bovenstaande functies.  
n.v.t.  

34.2.2 Bouwactiviteiten

Binnen de aanduiding 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' moeten bij bouwactiviteiten de volgende regels in acht genomen worden:

Voorwaarden voor bouwen anders dan ten behoeve van de vaarweg.   In afwijking van het bepaalde in de regels voor bouwactiviteiten, mag ter plaatse van de aanduiding 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' uitsluitend worden gebouwd indien advies is uitgebracht door de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg en het waterbergend vermogen.  
34.2.3 Overige werkzaamheden

Binnen de aanduiding 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' moeten bij overige werkzaamheden de volgende regels in acht genomen worden:

1. Verbod verrichten werken en werkzaamheden.   a. aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. veranderen van huidig maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
c. aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
d. uitvoeren van heiwerkzaamheden en op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
diepploegen;
e. aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f. aanleggen van watergangen of vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.  
2. Uitzonderingen op verbod   a. normaal beheer en onderhoud van de vaarweg;
b. werken waarvoor reeds vergunning is verleend.  
3. Omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit.   Van het verbod kan worden afgeweken indien geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden mits advies is uitgebracht door de beheerder van de vaarweg.  

Artikel 35 Zoneringen

35.1 Veiligheidszone - bevi

Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - bevi mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

35.2 Veiligheidszone - lpg
  • 1. Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - lpg (zeer kwetsbare objecten) mogen geen zeer kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
  • 2. Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - lpg (kwetsbare objecten) mogen geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
  • 3. Ter plaatse van de aanduiding Veiligheidszone - lpg (beperkt kwetsbare objecten) mogen geen beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.
  • 4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) afwijken van het verbod van lid 1, 2 en 3 mits:
    • a. voldoende veiligheidsmaatregelen worden getroffen;
    • b. een motivering voor de afwijking wordt gegeven op basis van veiligheidsargumenten;
    • c. voor zover het object is gelegen binnen het invloedsgebied van 150 meter, het groepsrisico wordt verantwoord.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

36.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
36.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 37 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'structest-pilot' van de gemeente Ridderkerk.