direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reconstructie N274
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0881.BPN274-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Limburg is voornemens de N274 te reconstrueren. De noodzaak tot de ingreep is een direct gevolg van het realiseren van Buitenring Parkstad Limburg. Deze Buitenring, die Parkstad verbindt met de A76 ter hoogte van Nuth en de N281 ter hoogte van de Duitse grens, is een onderdeel van het hoofdwegennet. De Buitenring kent grotendeels twee keer twee rijstroken, een maximumsnelheid van 80 tot 100 km per uur en net noordelijk van Brunssum op het grondgebied van de gemeente Onderbanken een aansluiting op de N274. Als onderdeel van het hoofdwegennet kent Buitenring Parkstad Limburg een hoge verkeersintensiteit, iets waarop de N274 op dit moment niet berekend is. Door de reconstructie wordt de bereikbaarheid verbeterd, de woongebieden ontlast van transitverkeer en de regio internationaal beter toegankelijk.

De reconstructie past niet binnen de huidige planologische kaders. Om de reconstructie planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In voorliggende bestemmingsplan wordt toegelicht dat de reconstructie past binnen het ruimtelijk beleid van de diverse overheden en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied vormt het gedeelte van de N274 vanaf de plangrens van het provinciaal inpassingsplan 'Buitenring Parkstad Limburg 2012' tot de Duitse grens. Het traject is ongeveer 1,5 km lang en ligt geheel in de gemeente Onderbanken. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied zijn de volgende plannen van kracht:

  • Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de raad van de gemeente Onderbanken op 13 juli 2006 en goedgekeurd door G.S. op 13 maart 2007. Op 22 oktober 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beroepen van onder meer de minister van VROM en de staatssecretaris van Defensie tegen het goedkeuringsbesluit van de provincie Limburg ongegrond verklaard.
  • Bestemmingsplan Woonkernen, vastgesteld door de raad van de gemeente Onderbanken op 20 juni 2013. Op 26 maart 2014 heeft de Raad van State het bestemmingsplan grotendeels onherroepelijk verklaard. Het gedeelte waaraan goedkeuring is onthouden heeft geen betrekking op een onderdeel van dit plan;

1.4 Leeswijzer

In dit bestemmingsplan wordt toegelicht dat de beoogde reconstructie past binnen het ruimtelijke beleid en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door de relevante ruimtelijke beleidsuitgangspunten te beschrijven (hoofdstuk 2), een korte analyse te geven van het gebied (hoofdstuk 3) en het planvoornemen te beschrijven (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt het plan beoordeeld aan de hand van relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden beschreven die het ruimtelijk beleid en regelgeving van het Rijk, de provincie Limburg en de gemeente Onderbanken aan het plan stellen.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Het Rijk wil dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen agrariërs en particulieren in het landelijk gebied een natuur ondersteunende rol.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Een leefbare en veilige samenleving vraagt om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, bescherming van cultureel erfgoed, unieke natuurlijke waarden en locaties voor landsverdediging.

In de structuurvisie zijn voor het landsdeel Zuid (Brabant en Limburg) de belangrijkste thema's, Nationale Belangen, benoemd. Op afbeelding 2.1 is een uitsnede van de bijbehorende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven met een blauw kader. Voor het plangebied zijn geen thema's van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Nationale belangen landsdeel Zuid (bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

Conclusie

Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding. Tevens wordt met dit plan aangesloten op de volgende beleidspunten:

  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. In onderhavig plan de doorstroming op de N274;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. In onderhavig plan de veiligheid van fietsverkeer door de realisatie van een fietsbrug.

Uit bovenstaande blijkt dat het plan past binnen de kaders van de structuurvisie.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt een vertaling van de planologische rijksbelangen uit de SVIR in instructieregels voor provincies en gemeenten. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Relevante regels

In het Barro zijn geen regels opgenomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plan past binnen de kaders van het Barro.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan (POL)

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) is op 12 december 2014 door Provinciale Staten van Limburg vastgesteld. Het POL heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal, waarbij kwaliteit voorop staat. Om daaraan recht te doen, worden in POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Op afbeelding 2.2 zijn de gebiedstypen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Zones, gebiedstypen (Bron: http://www.polviewer.nl/)

Voor het plangebied gelden de volgende gebiedstypen:

  • Bronsgroene landschapszone;
  • Buitengebieden;
  • Zilvergroene natuurzone.

Bronsgroene landschapszone

Deze zones worden gevormd door de rivier- en beekdalen en de steilere hellingen, voor zover die niet reeds onderdeel uitmaken van de goudgroene of zilvergroene natuurzones, én de relatieve rijkdom aan cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het betreft overwegend landbouwgronden maar ook andere functies als verblijfsrecreatieve terreinen, woningen en linten van bebouwing.

De Bronsgroene landschapszone valt binnen de zone “Rijn Plateau”. Voor deze zone is de ruimtelijke kwaliteit laag. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit intensief gebruikt agrarisch gebied. Dit vertegenwoordigd niet de kernkwaliteiten zoals bedoeld in de verordening. Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Bronsgroene landschapszone (zie paragraaf 5.4.2 voor een verdere toelichting hierop).

Buitengebieden

Het buitengebied omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. In deze zone is het beleid gericht op terugdringen milieubelasting vanuit landbouw, facilitering landschap en cultuurhistorie en ontwikkeling van de landbouw. Het planvoornemen heeft hier geen invloed op.

Zilvergroene natuurzone

Deze zone omvat landbouwgebieden met grote kansen voor natuurontwikkeling en natuurbeheertaken die vooral met middelen uit de regio moeten worden benut. Voor ontwikkelingen in de zilvergroene natuurzone geldt een beschermingsregime, zoals dat landelijk is afgesproken (nee, tenzij). Ter plaatste waar het plangebied deze zone raakt wordt een fietsbrug gerealiseerd. De landschappelijke kernkwaliteiten worden hierdoor niet aangetast.

Infrastructuur en bereikbaarheid

De N274 is in het omgevingsplan opgenomen als Provinciale weg met reserveringsstroken. Dit betekent dat de N274 een belangrijke bereikbaarheids- en doorstroomfunctie heeft, waarbij reeds wordt geanticipeerd op een verbreding. De wegen van het Regionaal verbindend wegennetwerk (RVWN), waaronder de N274, dienen te voldoen aan eisen op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. In uiterlijk 2045 dienen alle wegen van het RVWN te voldoen aan de landelijke basiskenmerken. Door werk met werk te maken is het mogelijk om zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit, veiligheid en leefbaarheid, dit eindbeeld met de regulier beschikbare financiële middelen te realiseren.

Na de reconstructie voldoet de weg aan de eisen op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid. De reconstructie zorgt voor een betere bereikbaarheid, doorstroming en zorgt voor een verbetering van de leefbaarheid in de kern van Brunssum.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Daarnaast bevat de verordening in het hoofdstuk 'Ruimte' regels ten behoeve van de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen en zijn de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Bronsgroene landschapszone

Ten aanzien van de Bronsgroene landschapszone stelt de verordening dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten bevat als ook de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Bronsgroene landschapszone (zie paragraaf 5.4.2 voor een verdere toelichting hierop).

Infrastructuur en bereikbaarheid

De N274 is in het verordening aangeduid als reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen. Op afbeelding 2.3 is een uitsnede van de kaart 'provinciale wegen en reserveringszones' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Uitsnede kaart 'provinciale wegen en reserveringszones' (Bron: http://www.polviewer.nl/)

De verordening definieert reserveringszones als een:

'zone langs een provinciale weg die vrij moet blijven met het oog op een toekomstige verbreding, het toevoegen van een parallelvoorziening of het anderszins uitbreiden of verbeteren van deze provinciale weg'.

Voor de N274 is bedoelde strook vastgelegd tussen de aansluiting met de Buitenring Parkstad Limburg en de Duitse grens.

2.2.3 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het planvoornemen past binnen de kaders van het provinciaal beleid.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg

De intergemeentelijke structuurvisie beoogt de missie van Parkstad Limburg te verwezenlijken, namelijk 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit'.

De structuurvisie bevat strategieën, ambities en ontwikkelafspraken om onder de vlag van de regio tot ruimtelijke-economische ontwikkelingen te komen. Ontwikkelingen die belangrijk zijn voor de groei en ontplooiing van de regio als één geheel. De structuurvisie kent 6 pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de 4 grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen. Deze 6 pijlers zijn:

  • 1. Landschap leidt;
  • 2. Eén hoofdcentrum;
  • 3. Energie als fundament;
  • 4. Netwerk van Park en Stad;
  • 5. Economische slagader N281;
  • 6. Buitenring = Parkstadring.

De structuurvisie bevat een ontwikkelingskaart en een beheer- en sturingskaart (themakaarten). De beheer- en sturingskaart is een optelling van de thematische kaarten en spelregels. Het biedt een planologisch kader voor het beheer van de bestaande gebiedskwaliteiten en sturing voor gebiedsontwikkelingen. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema's beschreven.

Op de ontwikkelingskaart is de N274 aangeduid als zijnde ‘Regionale gebiedsontsluitings-weg’. Op afbeelding 2.3 is een uitsnede van de ontwikkelingskaart weergegeven. De ambitie voor mobiliteit is het regionaal en internationaal goed bereikbaar maken van Parkstad Limburg, zowel over de weg als via het spoor waardoor de economische (concurrentie)positie beter wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Uitsnede ontwikkelingskaart (bron: intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg)

Aanleg van een wegenringstructuur ter ontlasting van de radiale wegenstructuur en uitbreiding en de opwaardering van de railverbindingen zijn essentieel. Het gezicht van de regio keert zich naar het buitenland en ommeland. Zonder Parkstadring treden op het bestaande wegennet van Parkstad Limburg problemen op met betrekking tot de doorstroming, leefbaarheid en verkeersveiligheid. Door uit te gaan van een drietal, door bestaande radialen, verbonden ringwegen (City, binnen- en buitenring) wordt de bereikbaarheid verbeterd, de woongebieden ontlast van transitoverkeer en de regio internationaal beter toegankelijk. Hierdoor kunnen ook de economische ontwikkelings-potenties verder worden versterkt.

De N274 is conform de themakaart mobiliteit van de Intergemeentelijke structuurvisie ingedeeld als zogenoemde L-weg. L-wegen betreffen regionale gebiedsontsluitingswegen met een regionale ontsluitingsfunctie. Deze wegen zijn voorrangswegen en kennen een maximale snelheid van 80 km/h. Op afbeelding 2.4 is een uitsnede van de themakaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: Uitsnede themakaart mobiliteit (bron: intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg)

Conclusie

Vanwege de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg is de intensiteit op de N274 toegenomen. Hierdoor wordt de doorstroming belemmerd. Door de reconstructie wordt de bereikbaarheid verbeterd, de woongebieden ontlast van transitoverkeer en de regio internationaal beter toegankelijk. Het planvoornemen sluit hierbij aan op het regionaal beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische toekomstvisie Onderbanken

In 2020 dient Onderbanken een duurzaam veilige wegenstructuur te hebben en dient het gevoel van verkeersonveiligheid te zijn teruggedrongen. De aansluiting op het opnebaar vervoersnet dient adequaat te zijn.

Om dit te kunnen bereiken zijn er in de toekomstvisie een aantal opgaven verwoord:

  • verkeersluw maken van de kernen;
  • weren van gemotoriseerd verkeer uit het buitengebied;
  • bevorderen verkeersveiligheid;
  • subjectieve beleving verkeersveiligheid in overeenstemming brengen met objectieve verkeersveiligheid;
  • instandhouden en op elkaar betrekken van openbare en andere vervoersvoorzieningen;
  • voorkomen, respectievelijk terugdringen van overlast op doorgaande wegen.

Het planvoornemen voorziet in de reconstructie van de N274 waarmee wordt beoogd de overlast (geringe doorstroming) op deze weg terug te dringen en de verkeersveiligheid te bevorderen door de aanleg van een fietsbrug.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse

3.1 Geschiedenis

De N274 is in de jaren 50/60 aangelegd als verbinding tussen de Oostelijke Mijnstreek en Roermond door de in 1949 door Nederland geannexeerde Selfkant. Na teruggave van de Selfkant aan de Bondsrepubliek Duitsland in 1963, is de weg in Nederlands beheer gebleven. De weg had in deze periode geen aansluitingen op het Duitse wegennet en had enkel een doorgaande functie binnen Nederland. In 2002 is het deel tussen de grens bij Schinveld en Koningsbosch staat Nordrhein-Westfalen overgedragen, die het als de Landesstrasse L410 nummerde. Op afbeelding 3.1 is een uitsnede van een historische topografische kaart uit 1925 weergegeven. Met blauw is globaal de locatie van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 3.1: Historische topografische kaart uit 1925

3.2 Huidige situatie

De N274 is een belangrijke verkeersader voor de gemeenten ten zuidoosten van Roermond, de Duitse Selfkant en het noordoostelijk deel van de stadsregio Parkstad Limburg. De weg is, naast de rijksweg A2, een van de weinige verbindingen tussen het zuiden en midden van de provincie Limburg en wordt onder meer bij calamiteiten op de A2 ook ingezet als alternatieve route.

Het plangebied voert door verschillende gebiedsstypen. Aan de westkant van de weg is sprake van grootschalig agrarisch gebied. Opgaande begroeiing is hier, op enkele bomen en boomgroepen na, afwezig. Verspreid is bebouwing aanwezig, in de vorm van woonhuizen, een brandweerkazerne/ gemeentelijke buitendienst (bij de rotonde Brunssummerstraat), enkele boerderijen, een volkstuinencomplex, een schutterij en een tankstation (bij de rotonde Jabeekerstraat).

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 3.3: Agrarisch gebied ten westen van het plangebied (peildatum 2016)

Ten oosten van de plangebied valt het aangrenzend gebied uiteen in drie delen: het gebied ten zuiden van Schinveld, de kern Schinveld en het gebied ten noorden van Schinveld. Het zuidelijk deel bestaat uit een parkachtig omgeving, dat in het oosten aansluit op de Breukberg en de Schinveldse bossen. Hier wisselen graslanden, houtkanten, laagtes en open water elkaar af. Ter plaatse van de kern Schinveld is bebouwing aanwezig in de vorm van woonhuizen en een tankstation (bij de rotonde Brunssummerstraat). Het gebied loopt in het noorden over in een kleinschalig agrarische gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 3.4: Parkachtige omgeving ten zuiden van Schinveld (peildatum 2016)

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Toekomstige situatie

Met de reconstructie worden de volgende maatregelen getroffen:

  • 1. twee dubbelstrooks turborotondes (Brunssummerstraat en Jabeekerstraat);
  • 2. de reconstructie van het huidige wegprofiel van de N274 naar een 2x2-wegprofiel (twee rijstroken per rijrichting) tussen de Buitenring Parkstad Limburg en de eerste turborotonde Brunssummerstraat;
  • 3. de reconstructie van het 1x2-wegprofiel van de N274 tussen beide turborotondes en de N274 vanaf de turborotonde N274-Jabekeerstraat tot aan de Duitse grens;
  • 4. de realisatie van een fiets- voetgangersbrug die de vernieuwde rotonde kruising N274-Jabeekerstraat kruist;
  • 5. de sloop van de oude eco-onderdoorgang Merkelbekerbeek;
  • 6. de realisatie van een nieuwe ecopassage voor de Merkelbekerbeek*;
  • 7. diverse bijkomende werkzaamheden, waaronder het aansluiten op bestaande gemeentelijke wegen en de reconstructie van de riolering van de Echterbaan;
  • 8. de realisatie van een nieuwe paddentrekvoorziening op de Merkelbeekerstraat;
  • 9. het realiseren van noodzakelijke geluidreducerende voorzieningen;
  • 10. het realiseren van een parallelweg Echterbaan aan westzijde van de N274, vanaf de Kneijkuilerweg tot de Merkelbeekerstraat en de Leuperweg tot de aansluiting met de Buitenring Parkstad Limburg;
  • 11. het realiseren van een erfontsluitingsweg ten oosten van de N274, ter hoogte van de Jabeekerstraat tot de Merkelbeekerstraat t.b.v. de ontsluiting van aanliggende percelen.

Op onderstaande afbeelding is de locatie van de maatregelen aangegeven. Deze afbeelding is bedoeld ter verduidelijking van de projectscope.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.1: Overzicht projectscope

* Maatregel 6 (de realisatie van een nieuwe ecopassage voor de Merkelbekerbeek) betreft een gecombineerde passage  welke naast de 'flora & fauna functie' en de 'waterfunctie' de mogelijkheid biedt voor 'recreatief gebruik' (zijnde een voetganger wel/of niet met de fiets aan de hand).

4.2 Verkeerseffecten

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

De noodzaak voor de reconstructie is een direct gevolg van het realiseren van Buitenring Parkstad Limburg. Als onderdeel van het hoofdwegennet kent Buitenring Parkstad Limburg een hoge verkeersintensiteit, iets waarop de N274 op dit moment niet berekend is.

De maatregelen van de reconstructie zijn bedoeld om het verkeer, als gevolg van de infrastructurele ontwikkelingen in de regio (Buitenring Parkstad Limburg en B56n), op de N274 veilig en adequaat af te wikkelen. De reconstructie N274 leidt opzichzelfstaand niet tot meer verkeer. De reconstructie is nodig voor een veilige en vloeiendere verwerking van het verkeer.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.1.1 Beleid, wet- en regelgeving

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig. Daarnaast dient een een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure te worden doorlopen, indien voor het project opgenomen activiteiten een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.

5.1.2 Onderzoek

Om te beschrijven wat de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van deze ingreep zijn en of deze zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure nodig is wordt de ingreep beoordeeld aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De beoordeling is gedaan aan de hand van de kenmerken en de plaats van de activiteit en de kenmerken van de milieugevolgen. De beoordeling is gedaan voor alle maatregelen aan de N274 omdat deze maatregelen niet los van elkaar zijn te zien.

Eerst is beoordeeld of of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.

5.1.2.1 Toetsen activiteit en drempelwaarde

Om te bepalen of voor dit plan een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden, zijn de volgende vragen relevant:

  • 1. Staat de voorgenomen activiteit in de C- of D-bijlagen van het Besluit m.e.r.? Zo ja, Voldoet de activiteit aan de drempelwaarde?
  • 2. Zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten?

Staat de voorgenomen activiteit in de C- of D-bijlagen van het Besluit m.e.r.? Zo ja, Voldoet de activiteit aan de drempelwaarde?

Onderdeel C Besluit m.e.r.

In de C-lijst staat onder 1.3 de volgende relevante activiteit vermeld:

  • a. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg (een wijziging is hierin gedefinieerd als een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen).

De bijbehorende drempelwaarde:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.

Op een deel van het te reconstrueren traject is sprake van verbreding naar vier rijstroken. De voorgenomen maatregelen op deze delen van het traject hebben (gezamenlijk) een beduidend kortere lengte dan de gestelde 10 kilometer (álle maatregelen bij elkaar hebben een kortere lengte). De maatregelen zijn niet direct m.e.r.-plichtig.

Onderdeel D Besluit m.e.r.

In de D-lijst staan de volgende relevante activiteiten vermeld:

  • a. Onder 1.1: De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg.

De bijbehorende drempelwaarde:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

  • b. Onder 1.2: De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.

De bijbehorende drempelwaarde:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

Het planvoornemen behoort tot de activiteiten beschreven onder 1.1. en 1.2 van Onderdeel D van het Besluit m.e.r. De activiteiten voldoen niet aan de drempelwaarden omdat de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van ongeveer 1,5 kilometer. De maatregelen zijn dus niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.1.2.2 Zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten?

Uit de natuurtoets (paragraaf 5.4) en de verkeerstoets (paragraaf 4.2) blijkt dat de reconstructie niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

5.1.2.3 Beoordeling criteria Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.

De kenmerken en de plaats van de reconstructie N274 staan beschreven in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Cumulatie

De maatregelen die in het kader van de reconstructie getroffen worden, zijn in voorliggend bestemmingsplan als één geheel beschouwd. Op deze wijze wordt de cumulatie van effecten inzichtelijk gemaakt.

Gebruik natuurlijke hulpbronnen

Voor de aanleg van een aantal maatregelen is grondverzet nodig. Tijdens de gebruiksfase zal elektriciteit, water en mogelijk gas nodig zijn.

Productie van afvalstoffen

Tijdens de aanlegfase en gebruiksfase vindt er geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende (afval)stoffen.

Verontreiniging en hinder

Bij zowel de aanleg als bij de ingebruikname van de aangepaste weg zijn de voornamelijk de aspecten verkeer, geluid en luchtkwaliteit van belang.

Risico van ongevallen en veiligheid

De reconstructie zorgt niet voor een toename van risico’s voor de omgeving. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. De verkeersveiligheid wordt juist verbeterd.

Kenmerken van het potentiële effect

Voor het planvoornemen zijn de omgevingseffecten beoordeeld (zie paragraaf 5.2 tot en met 5.8). Hieruit blijkt dat de omgevingseffecten van de reconstructie passen binnen de toetsingskaders uit de voor het plan relevante regels en wetten. Het plan leidt niet tot belangrijke negatieve effecten op het milieu en wordt vanuit het oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' dan ook aanvaardbaar geacht.

5.1.3 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat de activiteiten niet voldoen aan de drempelwaarden en dat het plan niet zal leiden belangrijke negatieve effecten op het milieu. In dit geval kan worden volstaan met bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling. Een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure hoeft niet te worden doorlopen

5.2 Archeologie

5.2.1 Beleid, wet- en regelgeving

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een ruimtelijk plan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2 Situatie plangebied

Bureauonderzoek

In 2011 is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Op basis van dit onderzoek is een archeologische verwachting opgesteld. Het centrale en zuidelijk deel van het tracé doorsnijdt de oostelijke flank van het plateau van Doenrade (‘lösswand’). Vanwege de relatief hoge ligging werden hier resten verwacht uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Het vondstniveau bevindt zich naar verwachting op of in de top van een in de lössbodem gevormde briklaag (Bt-horizont). Resten vanaf het Neolithicum kunnen bestaan uit sporen van nederzettingen, grafvelden en akkercomplexen.

Het noordelijke en zuidelijke deel van het tracé kruist het dal van de Roode Beek/Merkelbeeker Beek. Gezien de lage ligging zal dit gebied in de prehistorie niet aantrekkelijk zijn geweest voor bewoning. Wel moet rekening worden gehouden met laatmiddeleeuwse resten gerelateerd aan de kasteelhoeve ‘Heyenhove’. Voorts kunnen aan stromend water gerelateerde resten aanwezig zijn, zoals funderingsresten van een watermolen, brughoofden, sluizen, beschoeiingen, voorzieningen voor visvangst en dergelijke.

Inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek

Om de verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen is in 2013 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat in het noordelijke en centrale deel van het plangebied, behoudens het dal van de Roode Beek, de bodemopbouw veelal gekenmerkt door een zwak ontwikkelde briklaag (Bt-horizont). In overeenstemming met de op basis van het bureauonderzoek uitgesproken verwachting is er inderdaad sprake van brikgronden. In het zuidelijk deel is evenwel geen briklaag vastgesteld.

In het noordelijke en centrale deel van het plangebied is het potentiële archeologische niveau (Bt-horizont) intact. Eventuele archeologische grondsporen kunnen hier nog aanwezig zijn. Verder moet in het dal van de Roode Beek en de Merkelbeeker Beek, in bijzonder in de omgeving van de Heyenhoven (Schinvelder Huiske), rekening worden gehouden met archeologische resten.

Geadviseerd wordt om het zuidelijke deel van het plangebied vanaf de kruising met de Brunssummerstraat vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor het noordelijk en centrale deel van het plangebied wordt geadviseerd om tijdens de graafwerkzaamheden te voorzien in een archeologische begeleiding.

Op 27 oktober 2015 is door de gemeente een selectiebesluit genomen om het zuidelijke deel vrij te geven voor de ontwikkeling. Dit besluit volgt het bovenstaande advies uit het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Het besluit is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.

Aanvullend verkennend booronderzoek

Er zijn tijdens het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek geen boringen onder het bestaande wegdek verricht waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan over de bodemopbouw en intactheid van de oorspronkelijke bodem en de daaraan gerelateerde archeologische verwachting onder het huidige wegdek. Om de verwachting onder de bestaande rijstroken te beoordelen is een aanvullend verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn in afbeelding 5.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 5.1: Advies vervolgonderzoek per deelgebied (bron: ArcheoPro Archeologisch rapport Nr. 16003)

Binnen het rode kader is de bodem nog intact. De hoge archeologische verwachting kan hier worden gehandhaafd. Vervolgonderzoek is hier noodzakelijk. Binnen het gele kader kan de archeologische verwachting met betrekking tot het bestaande wegdek worden bijgesteld naar laag en wordt geadviseerd om hier een geen vervolgonderzoek meer uit te voeren. Voor het groene kader wordt vanwege de aanwezigheid van een omvangrijk grondlichaam geadviseerd om hier in zijn geheel geen vervolgonderzoek uit te voeren onder voorwaarde dat de geplande reconstructiewerkzaamheden beperkt blijven tot het opgebrachte grondlichaam. Het zuidelijke deel van het plangebied was al op 27 oktober 2015 door de gemeente vrijgegeven voor de ontwikkeling.

5.2.3 Conclusie

Ter plaatse van de hoge archeologische verwachtingswaarde (rode kader in afbeelding 5.1) is een vervolgonderzoek (archeologische begeleiding) noodzakelijk. Om dit juridisch te borgen is op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat er voorwaarden aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm - mv dient in archeologische begeleiding te voorzien.

5.3 Bodem

5.3.1 Beleid, wet- en regelgeving

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe functie mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe functie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken.

5.3.2 Situatie plangebied

Om het aspect bodem te beoordelen is een verkennend en asfalt-, bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Met dit onderzoek is de kwaliteit van de bodem vastgesteld.

Bodemkwaliteit onder de bestaande fundering van de weg en fietspaden

De kwaliteit van de bodem voldoet grotendeels aan de klasse ‘altijd toepasbaar’ (schone grond). Op één enkele plaats komt de klasse 'industrie' voor (licht verontreinigd).

Bodemkwaliteit van de bestaande fundering van de weg en fietspaden

De kwaliteit van het stolpakket (zijnde bodem) onder de westelijke parallelweg langs de N274 (boringen 026, 027 en 028, monster Wmm04) is als 'niet toepasbaar' (verontreinigd) gekwalificeerd. Indien dit materiaal niet hergebruikt wordt op de locatie, dient dit afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.

Op één locatie (Echterbaan, boring 18) is verontreinigd met PAK tot boven de interventiewaarde aangetroffen. Op deze locatie dienen sanerende maatregelen genomen te worden (BUS, eventueel na een beperkt bodem afperkend onderzoek).

Bodemkwaliteit ter plaatste van de bermen

De kwaliteit van de bodem voldoet grotendeels aan de klasse ‘altijd toepasbaar’ (schone grond). Op één enkele plaats komt de klasse 'industrie' voor (licht verontreinigd).

Bodemkwaliteit ter plaatste van landbouwpercelen/ openbaar groen

De kwaliteit van de bodem voldoet aan de klasse ‘altijd toepasbaar’ (schone grond).

5.3.3 Conclusie

Ter plaatse van boring 18 (Echterbaan) dienen sanerende maatregelen genomen te worden (BUS, eventueel na een beperkt bodem afperkend onderzoek). Voor het overige is de kwaliteit van de bodem geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect vormt geen belemmering voor de reconstructie van de N274.

5.4 Ecologie

5.4.1 Beleid, wet- en regelgeving

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Boswet.

5.4.2 Situatie plangebied

Om het aspect ecologie te beoordelen is een onderzoek uitgevoerd waarin de mogelijke effecten van het bestemmingsplan getoetst zijn aan de vigerende natuurwetgeving; de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen. In het kader van de Flora- en faunawet is een zogenaamde Quickscan uitgevoerd. Vanuit de kaders van de Natuurbeschermingswet 1998 is een zogenoemde Voortoets uitgevoerd. Ook is beoordeeld of vanuit de kaders van het Nationaal Natuurnetwerk en de Boswet aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Quickscan

Vaatplanten

In het plangebeid komt de Steenbreekvaren voor (op de stenen constructie bij de onderdoorgang van de Merkelbekerbeek). De groeiplaats van deze Steenbreekvaren komt met de planontwikkeling te vervallen. Wanneer maatregelen in acht genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen staat de Steenbreekvaren de planontwikkeling niet in de weg.

Zoogdieren

De das kan gebruik maken van het plangebied. Omdat vaste rust- en verblijfplaatsen van de das niet worden aangetast, geen ruimtebeslag in essentieel foerageergebied plaats vindt en het risico op verkeersslachtoffers niet toeneemt, wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de das geen sprake is van onder de Flora- en faunawet geformuleerde verbodsbepalingen. Een ontheffing is niet aan de orde.

Het plangebied kan dienst doen als foerageergebied voor vleermuizen die in omringende kernen en bosgebieden verblijfplaatsen kennen. Het gaat hier zeker niet om essentieel foerageergebied. Immers, de extensievere gebieden tussen Brunssum en Schinveld en tussen de tweede rotonde en de Duitse grens zijn voor vleermuizen veel voedselrijker (insecten) in vergelijking met de wegbermen of tussenliggend intensief gebruikt agrarisch gebied.

De beschikbare gegevens zijn onvoldoende om uitspraken te doen met betrekking tot overtreding van onder de Flora- en faunawet geformuleerde verbodsbepalingen. Daarmee kan niet worden geconcludeerd of de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen de planontwikkeling in de weg staat. Aanvullend onderzoek conform de eisen van Bevoegd Gezag is noodzakelijk alvorens bedoelde conclusie kan worden getrokken.

Broedvogels

Vogels komen met zekerheid tot broeden in het plangebied. Het bouwrijp maken van het plangebied en het reconstrueren van de N274 kan leiden tot verstoring van broedende vogels of het verloren gaan van nesten. Om overtreding van onder de Flora- en faunawet geformuleerde verbodsbepalingen ten aanzien van broedende vogels te voorkomen dient het bouwrijp maken van het plangebied buiten het broedseizoen te geschieden, ofwel tussen begin september en eind februari, waarna de vegetatie in het plangebied kort gehouden wordt. Verder worden de werkzaamheden voor het broedseizoen begonnen en continue doorgezet.

Aanvullend onderzoek vleermuizen

Uit het hiervoor beschreven onderzoek blijkt dat in het plangebied mogelijk beschermde soorten vleermuizen voorkomen. Daarom is binnen het plangebied een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 opgenomen in deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied, daar waar de N274 kruist met de Merkelbeekerstraat, essentieel foerageergebied voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig is. Deze locatie dient tevens als essentiele vliegroute voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Mits de uitvoering conform het definitieve ontwerp wordt uitgevoerd zijn negatieve effecten op deze essentiele vliegroute en essentieel foerageergebied niet aan de orde. Aangenomen mag worden dat er in het plangebied geen zomer-, kraam-, paar of winterverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.

Met het uitvoeren van de werkzaamheden wordt de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen niet overtreden. Omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens het Vleermuisprotocol 2013 van de Gegevensautoriteit Natuur kan gesteld worden dat het plangebied afdoende is geinventariseerd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In de directe omgeving (binnen drie kilometer) van het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden, te weten: Brunssummerheide in Nederland en Teverenerheide in Duitsland. Op afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0012.png"

Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Hierdoor kunnen negatieve effecten als gevolg van ruimtebeslag, versnippering, verzoeting, verzilting, verontreiniging, verdroging, vernatting, verstoring waterhuishouding en verstoring door mechanische effecten op voorhand worden uitgesloten.

Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden (meer dan 1.5 kilometer) zal (een toename van) de geluidbelasting niet reiken tot de Natura 2000-gebieden.

Gebruik van wegen leidt nauwelijks tot trillingen. Effecten als gevolg van verstoring door trillingen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Dit geldt ook voor eventuele trillingen voortkomend uit de aanlegfase.

De reconstructie voorziet in aanvullende verlichting. Echter, gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden in de omgeving en tussenliggende steden, industrieterreinen en actieve groeves, zal het effect van toegenomen emissie van licht in het plangebied opgaan in de achtergrondbelasting en in Natura 2000-gebieden niet waarneembaar zijn. Effecten als gevolg van verstoring door licht op de gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Zoals in paragraaf 4.2 staat beschreven leiden de maatregelen die getroffen worden ten behoeve van de reconstructie niet tot meer verkeer. Effecten ten gevolge van 'verzuring en vermesting door depositie van stikstof uit de lucht' zijn dan ook op voorhand uit te sluiten.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Op afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van gebieden aangewezen onder Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van gebieden aangewezen onder Natuurnetwerk Nederland

Het planvoornemen leidt tot beperkte ruimtebeslag in de Zilvergroene en de Bronsgroene landschapszone. De Bronsgroene landschapszone bestaat uit landschappelijk aantrekkelijke gebieden met een veelheid aan functies. In deze gebieden is de inzet landschappelijke kernkwaliteiten en monumentaal erfgoed te koesteren en optimaal te gebruiken. Voor deze categorie geldt alleen een compensatieplicht als de kernkwaliteiten worden aangetast en of elementen met natuurwaarden. De Bronsgroene landschapszone rond de N274 valt binnen de zone “Rijn Plateau”. Voor deze zone is de ruimtelijke kwaliteit laag. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit intensief gebruikt agrarisch gebied. Dit vertegenwoordigd niet de kernkwaliteiten zoals bedoeld in Omgevingsverordening Limburg 2014. De Zilvergroene zone omvat landbouwgebieden met grote kansen voor natuurontwikkeling en natuurbeheertaken die vooral met middelen uit de regio moeten worden benut. In deze zone wordt een fietsbrug gerealiseerd. De landschappelijke kernkwaliteiten worden hierdoor niet aangetast. Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland.

Boswet

Het planvoornemen leidt tot het kappen van een aantal bomen. Het plangebied ligt buiten de grens 'Bebouwde kom Boswet'. Dit betekent dat onder de Boswet geldende regels ten aanzien van vergunningplicht voor het kappen van bomen van toepassing zijn. Voor het kappen van de bomen dient minimaal een maand van tevoren bij het Ministerie van Economische Zaken een kapmelding gedaan te worden. De gekapte bomen dienen vervolgens binnen drie jaar herplant of elders gecompenseerd te worden.

Omgevingsvergunning kappen bomen

De regels van de Boswet stellen alleen verplichtingen eisen aan herplantplicht voor de oppervlakte en aantal bomen dat in het buitengebied wordt gekapt. Omdat in het plangebied monumentale en ecologisch waardevolle bomen aanwezig zijn, is - aanvullend op de boswet - in de regels van dit bestemmingsplan een plicht voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand (kappen) opgenomen.

Met deze regeling kan het bevoegd gezag een afweging maken tussen belang van de kap, de monumentale en ecologische waarden van de aanwezige bomen en de mogelijkheden voor verplaatsing of herplant van bomen.

5.4.3 Conclusie

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Wanneer maatregelen in acht genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen en er gewerkt wordt buiten het broedseizoen staat de Flora- en faunawet het planvoornemen niet in de weg. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen is uitgevoerd voordat dit bestemmingsplan is vastgesteld. Hieruit blijkt dat met het uitvoeren van de werkzaamheden de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen niet wordt overtreden en dat het plangebied afdoende is geinventariseerd.

Gebiedsbescherming

Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en leidt niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland. Tevens staat de Boswet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleid, wet- en regelgeving

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Onder activiteiten met gevaarlijke stoffen wordt onder andere het vervoer van gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg verstaan. Een incident op de weg met een tankauto met gevaarlijke stoffen kan ertoe leiden dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Als gevolg hiervan kunnen mensen komen te overlijden. De risico’s van dergelijke ongelukken worden uitgedrukt in de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico. In de volgende AMvB¡¦s en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In dit besluit zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Beleidsregel Externe Veiligheid-beoordeling tracebesluiten (Beleidsregel EV).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
  • Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, Bof C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten. Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations en gasdrukmeet- en regelstations.

Plaatsgebonden risico

Risico op een plaats langs, op of boven een transportroute, uitgedrukt ineen waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Er moet worden vastgesteld of binnen de risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde.

Groepsrisico

De cumulatieve kans per jaar per kilometer transportroute dat 10 of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een en een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

5.5.2 Situatie plangebied

Om het aspect externe veiligheid te kunnen beoordelen is een onderzoek externe veiligheid, incl. kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen. Om de consequenties van de reconstructie voor de omgeving te onderzoeken is invulling gegeven aan de onderstaande vragen:

  • 1. Wat is de hoogte van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de relevante risicobronnen?
  • 2. Wordt voldaan aan de normen die volgen uit wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid?
  • 3. Indien noodzakelijk welke invulling kan gegeven worden aan de elementen van de verantwoording groepsrisico?

Risicobronnen

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen aanwezig in de omgeving van het plangebied die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de omgeving zijn diverse routes aanwezig waar transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt (www.risicokaart.nl). De planontwikkeling heeft betrekking op de N274 (inclusief aansluitingen met onder andere de N580) waar het transport van vervoer van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. In de nabijheid bevinden zich ook nog de N580, N276 en N299. Deze wegen kunnen dus aangemerkt worden als mogelijke risicobron in de omgeving die van invloed kunnen zijn op het plangebied.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal risicobronnen (www.risicokaart.nl) in de vorm van inrichtingen gelegen waarbij een invloedsgebied vermeld wordt, namelijk:

LPG tankstation – Esso Nederland B.V.

Binnen het plangebied is een LPG-tankstation gelegen aan de Echterbaan 2. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Het LPG-vulpunt heeft een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 110 meter rondom het LPG-vulpunt. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. Een deel van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het vulpunt van het LPG-tankstation. De PR 10-6-contour van het LPG-vulpunt (inclusief het vulpunt zelf) is opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Binnen een straal van 110 meter rondom het LPG-vulpunt worden in principe geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Limburgse Urethaan Chemie B.V.

Bij dit bedrijf vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Het bedrijf heeft een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 40 meter rondom de loods. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 95 meter rondom de loods. Het plangebied ligt op circa 1800 meter vanaf de bron.

De planontwikkeling maakt geen objecten mogelijk die aangemerkt worden als beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object. Hierdoor is vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen invloed van aanwezige risicobronnen in omgeving op het plangebied. Voor de planontwikkeling zijn enkel de risicobronnen relevant die onderdeel uitmaken van de reconstructie. Dit zijn de N274 en de aansluiting met de N580.

Plaatsgebonden risico

Op basis van de onderzochte situatie kan geconcludeerd worden dat de geplande reconstructie van de N274 en de aansluiting met de N580 geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar hebben. Daarmee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de reconstructie van de N274.

Groepsrisico 

Uit de onderzochte situatie blijkt dat de het groepsrisico als gevolg van het vervoer over de N274 en N580 lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Daarnaast blijkt dat een aanpassing van de N274 leidt tot een afname van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt zowel in de huidige situatie als na de reconstructie ruim onder de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het groepsrisico van de N274 neemt af van 0,015 naar 0,014 van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ligt daarmee onder de oriëntatiewaarde en is er geen toename van het groepsrisico.

Conform de toelichting op de Beleidsregel EV-beoordeling tracébesluiten kan bij een aanpassing van bestaande infrastructuur die niet in het basisnet opgenomen is, een verantwoordingplicht enkel van toepassing zijn indien het groepsrisico langs de nieuwe infrastructuur hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Op basis van de analyse resultaten blijkt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor zowel de N274 als de aansluiting met N580 en daardoor een verantwoording van het groepsrisico niet nodig is voor de geplande reconstructie van de N274.

5.5.3 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van de planontwikkeling niet in de weg staat.

5.6 Geluid

5.6.1 Beleid, wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor de toelaatbare geluidbelasting. De geluidseisen zijn alleen van toepassing op geluidgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen de geluidzone van een geluidsbron. Een geluidzone is een gebied aan weerszijden van het spoor, van een weg of rond een bedrijven/industrieterrein. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen.

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op bestaande geluidgevoelige objecten ten gevolge van de wijziging van een weg. Op grond van afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wgh moet onderzoek worden verricht naar de te wijzigen weg(vakken). Van deze wegen moet de geluidbelasting vóór de wijziging van de bestaande wegen en de toekomstige geluidbelasting na wijziging van deze wegen worden onderzocht.

Reconstructie wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen toeneemt met tenminste 2 dB ten gevolge van het verkeer op die weg. Bij een reconstructie effect kleiner dan 2 dB is er géén sprake van een reconstructie conform de Wgh. Indien sprake is van een toename van 2 dB of meer dan dienen geluidbeperkende maatregelen te worden onderzocht.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de grenswaarde (en in het geval van reconstructie de toename 2 dB of meer bedraagt) en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, is het bevoegd gezag bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarden voor de geluidbelasting.

5.6.2 Situatie plangebied

Om te bepalen of bij het planvoornemen sprake is van 'reconstructie' zoals omschreven in de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

Uit dit onderzoek blijkt dat er bij 17 woningen sprake is van reconstructie. Het toepassen van een bronmaatregel (stille wegdekverharding) door het aanbrengen van een dunne deklaag A als wettelijke maatregel, neemt de toename op het wegvak weg, zodat er geen reconstructie meer optreedt. Omdat de geluidbelasting na het toepassen van een dunne deklaag A afgerond aan de geluidbelasting in de huidige situatie voldoet, hoeven er geen hogere waarden meer te worden aangevraagd.

De Provincie Limburg zal in overleg treden met het lokaal bestuur om de afweging van het nemen van een bronmaatregel en als alternatief of aanvullende overdrachtsmaatregelen in samenspraak vast te stellen. Hierbij moet als kanttekening worden gegeven dat wettelijk gesproken alleen het toepassen van een dunne deklaag A nodig is en dat eventueel alternatieve of aanvullende maatregelen al snel als bovenwettelijk beschouwd kunnen worden.

5.6.3 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het plan met het toepassen van een stille wegdekverharding voldoet aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor het bevoegd gezag om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beleid, wet- en regelgeving

Volgens de Wet milieubeheer (titel 5.2) moet het bevoegd gezag onder meer bij ruimtelijke besluiten, zoals een bestemmingsplan, de luchtkwaliteit meenemen in de besluitvorming. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid het bestemmingsplan vast te stellen:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor luchtkwaliteit;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10/PM2,5) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden.

5.7.2 Situatie plangebied

Om het aspect luchtkwaliteit te beoordelen is een onderzoek uitgevoerd naar het effect op de lokale luchtkwaliteit. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. In dit onderzoek zijn voor de huidige situatie (2014), de autonome situatie (2018) en plansituatie (2018) jaargemiddelde concentraties berekend met de NSL-Rekentool. Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer in geen van de zichtjaren wordt overschreden. Een berekening van de plansituatie in het zichtjaar 2028 laat zien dat ook in de tussenliggende jaren en de verdere toekomst geen overschrijdingen van de grenswaarden worden verwacht.

Tevens blijkt uit het onderzoek dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10/PM2,5) langs de N274 in de toekomst afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

5.7.3 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor het bevoegd gezag om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.8 Water

5.8.1 Beleid, wet- en regelgeving

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is tevens een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

5.8.2 Situatie plangebied

Er is een watertoets uitgevoerd. De rapportage van deze watertoets is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen. In deze rapportage staan de beleidskaders, actuele situatie en toekomstige situatie beschreven voor de verschillende waterhuishoudkundige aspecten binnen het plangebied. Uit de watertoets blijkt dat het verhard oppervlakte toeneemt met circa 44.025 m2. Hierdoor moet waterberging worden gerealiseerd met een inhoud van 1.540 m3.

5.8.3 Conclusie

Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar (alternatieve) mogelijkheden van neerslagberging in de vorm van bijvoorbeeld verdere vergroting van de beoogde sloten (breder, dieper, andere waterhoogte, verbetering infiltratiemogelijkheden), gebruik making van andere bestaande infiltratie-/buffervoorzieningen dan wel ondergronds bergen (wellicht deels gecombineerd uit te voeren). Ook de meetresultaten inzake de grondwaterstanden in het zuidelijk deel dienen nog meebeschouwd te worden. Verder overleg met het Waterschap zal tevens worden gevoerd.

5.9 Niet gesprongen explosieven

5.9.1 Beleid, wet- en regelgeving

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks Conventionele Explosieven gevonden.

Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.

5.9.2 Situatie plangebied

Ten behoeve van de reconstructie van de N274 is een vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen.

Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en luchtfoto-interpretatie zijn er binnen en nabij het plangebied indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE). Deze indicaties bestaan uit: geschutsopstellingen en wapenopstellingen. Uit de horizontale afbakening blijkt dat de risicobuffers van deze indicaties binnen de contouren van het plangebied vallen. Delen van het onderzoeksgebied zijn derhalve ‘verdacht’ op het aantreffen van gedumpte conventionele explosieven.

Op basis van het contra-indicatieonderzoek is voldoende feitelijk vastgesteld dat er in de naoorlogse periode werkzaamheden binnen en nabij het plangebied hebben plaatsgevonden waarbij bodemingrepen zijn gepleegd. Voor wat betreft het verdachte gebied nabij de rotonde van de N274 met de Jabeekerstraat en de Kneijkuilerweg zijn geen contraindicaties waargenomen. Voor wat betreft het verdachte gebied bij de rotonde van de N274 met de Brunssummerstraat en de Leuperweg zijn wel contra-indicaties aangetroffen. Het kruispunt is geheel naoorlogs verwezenlijkt en na 1999 als rotonde ingericht. De contra-indicaties op deze locatie zijn van een dergelijke ingrijpende aard dat het als verdacht aangemerkte gebied als onverdacht kan worden beschouwd.

Naar aanleiding van voorgaande deelconclusies kan worden opgemaakt dat er binnen het plangebied sprake is van een verdacht gebied op gedumpte conventionele explosieven van geallieerde afkomst. De (sub)soort en hoeveelheid kan op basis van de beschikbare gegevens niet feitelijk worden vastgesteld. Op afbeelding 5.4 is de locatie van het verdacht gebied op gedumpte conventionele explosieven (CE) aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.BPN274-VG01_0014.jpg"

Afbeelding 5.4: Locatie van het verdacht gebied op gedumpte conventionele explosieven (CE)

5.9.3 Conclusie

Wanneer er zich binnen het als verdacht aangemerkte gebied grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden, wordt geadviseerd om het proces van explosievenopsporing binnen dit deel van het gebied voort te zetten. Als de bodemroerende werkzaamheden dieper gaan dan de naoorlogs geroerde bodem dient contact opgenomen te worden met een gecertificeerd bedrijf. Aan de hand van de voorgenomen werkzaamheden dient bepaald te worden of, en zo ja welke maatregelen genomen dienen te worden met betrekking tot een veilige omgang met explosieven.

Mochten er in het als verdacht aangemerkte gebied geen bodemroerende werkzaamheden plaatsvinden die dieper gaan dan de naoorlogs geroerde bodem, kunnen de werkzaamheden op reguliere wijze worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Systematiek

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels waaronder algemene aanduidings-, afwijkings en gebruiksregels. Ten slotte staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels.

Standaard

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 en bestaat uit:

  • een verbeelding (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

6.2 Toelichting op de regels

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

6.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande brandstoftankstations die in het plangebied voorkomen. Binnen deze bestemming is een serviceshop ten dienste van het station toegestaan. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is de verkoop van lpg toegestaan.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming is toegekend aan de 'oksel' bij de rotonde Jabeekerstraat. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterberging. Tevens wordt recreatief medegebruik en voorzieningen (picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen) mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug' is de nieuwe fietsbrug toegestaan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Verkeer

Het tracé van de reconstructie en de direct aangrenzende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is de realisatie en de benodigde aansluitingen (met opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitrijstroken en rotondes) op de bestaande infrastructuur mogelijk. Daarnaast kunnen binnen deze bestemming aanvullende voorzieningen worden aangelegd zoals fiets- en wandelpaden, erftoegangswegen, waterberging, bermen en groenstroken. Een (nieuwe) ecopassage kan worden aangelegd ter plaatste ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecopassage'. De nieuwe fietsbrug wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsbrug' mogelijk gemaakt. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Leiding - Water

Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de watertransportleiding die op deze plek aanwezig is. De dubbelbestemming beslaat een afstand van 2,5 meter aan weerszijden van de leiding.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad, er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen of in archeologische begeleiding wordt voorzien is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren.

6.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is erop gericht om grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, niet dubbel te kunnen laten tellen, waardoor er onbedoeld meer gerealiseerd kan worden.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 veiligheidheidszone - lpg

Binnen deze zone (110 meter vanaf het lpg-vulpunt) worden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

9.2 geluidzone - luchtvaart

Ten oosten van het plangebied (in Duitsland) ligt de NAVO vliegbasis Geilenkirchen. De geluidcontour van dit vliegveld ligt over het plangebied. De Wet geluidhinder kent een aparte regeling voor buitenlandse vliegvelden, waarvan de invloedssfeer tot op Nederlands grondgebied ligt. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - luchtvaart' in dit bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de toelaatbaarheid van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is opgenomen welke vormen van gebruik van gebouwen en terreinen zonder meer als strijdig gebruik gezien moet worden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen als flexibiliteit. Indien er kleine afwijkingen gerealiseerd dienen te worden, is dit

mogelijk met een binnenplanse afwijking.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Indien bij uitmeting van het plan blijkt dat de bestemmingsgrenzen niet correct weergegeven zijn, is het

mogelijk om dit binnenplans te wijzigen. Ook deze regel biedt enige flexibiliteit in het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel ligt vast dat bebouwing en gebruik van gronden en opstallen dat afwijkt van de planregels op

het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft de exacte naam van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

De kosten van de reconstructie worden gefinancierd door de provincie Limburg met een bijdrage van het Waterschap en de gemeente Onderbanken.

7.1.1 Grondexploitatiewet (Grex)

Op grond van hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening geldt de verplichting een exploitatieplan op te stellen om het kostenverhaal te verzekeren, indien een ruimtelijk plan voorziet in bouw- en/of verbouwplannen. Wat precies onder een bouwplan wordt verstaan, staat genoemd in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en betreft onder andere de bouw van één of meer woningen. De reconstructie N274 valt niet onder de genoemde bouwplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.

7.1.2 Grondaankoop

Om de reconstructie fysiek aan te kunnen leggen, dient de provincie Limburg de beschikking te hebben over de gronden. Getracht wordt om deze gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Een aantal percelen is reeds in eigendom van de provincie Limburg. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan zal de provincie overgaan tot onteigening van de gronden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg art. 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het besluit Bro is het concept ontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de instanties die bestuurlijke en/of zakelijke belangen hebben in het plangebied.

7.2.2 Zienswijzen op ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 9 juni 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen op dit bestemmingsplan. Zie verder Bijlage 13.