direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groevepark Silt
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het groevegebied in Schinnen en Spaubeek in de gemeente Beekdaelen en Beek is jarenlang gebruikt voor winning van zand en grind. Voor het groevegebied in Schinnen geldt dat de plateaurand door intensivering van landgebruik (verstedelijking, landbouw en industrie) niet meer overal herkenbaar is. Hierdoor is ook de verbinding tussen het groevegebied en de beekdalen verdwenen. Het terrein ten oosten van de Groeve Schinnen is jarenlang gebruikt als vuilstort. Het zandwinningsbedrijf 'Zand- en Grindhandel Bruls B.V.' is voornemens om Groeve Schinnen en het afgewerkte vuilstort te transformeren naar een plek waar de natuur en het (recreatieve) gebruik van de mens hand-in-hand samen komen.

Binnen het plan worden verschillende natuurbiotopen in de groeve gerealiseerd waar natuurwaarden zich kunnen ontwikkelen. Aansluitend bij het karakter van de biotopen wordt een divers aanbod van een beperkt aantal eenheden voor verblijfsrecreatie ontwikkeld met bijbehorende voorzieningen. Tenslotte worden op het aangrenzende vuilstort zonneweiden aangelegd op een zodanige manier dat ook natuurwaarden zich blijvend kunnen ontwikkelen en waar mogelijkheid is voor recreatie, zoals een mountainbikeroute.

Omdat het huidige bestemmingsplan de realisatie van dit plan niet mogelijk maakt, is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig. Ten behoeve hiervan moeten alle relevante (milieu)thema's worden onderzocht en worden getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied is gelegen tussen de kernen Spaubeek en Nuth (zie figuur 1-1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0001.png"

Figuur 1-1: plangebied

De groeve Schinnen is een artificieel landschap dat door werkzaamheden in bijna 100 jaar is ontstaan uit het winnen van delfstoffen zoals zand, grind, klei en leem. De voormalige vuilstorten zijn voorzien van een definitieve afdeklaag, waardoor het landschap min of meer in de oude staat van voor de zandwinning is teruggebracht. Het groevegebied ligt in het noorden van het Plateau van Schimmert. Dit bestaat uit een grillig gevormde helling van droogdalen, groeves, bos en kleine landschapselementen die het gebied een divers en kleinschalig karakter geven.

De hoogtekaart in figuur 1-2 laat zien dat de groeves Schinnen en Spaubeek op de rand van het plateau liggen. Ze zijn duidelijk herkenbaar als diepere (groengekleurde) delen in het omringende (rood-oranje) landschap. Ook de droogdalen nabij de groeves zijn goed herkenbaar als insnijdingen in de plateaurand.

Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. 28 ha uit de voormalige vuilstort Schinnen;
  • 2. 15 ha groeve Schinnen.

De groeve Spaubeek (26 ha) inclusief stort Spaubeek maakt geen onderdeel uit van het op te stellen bestemmingsplan.

Het groevepark zet in op bijzondere natuurontwikkeling en beleving, inspelend op het karakteristieke van het groevegebied. Het menselijk handelen in het gebied heeft geresulteerd in de mogelijkheid water een plek te geven, waardoor een nieuwe laag aan de natuur wordt toegevoegd. Dit biedt weer mogelijkheden voor nieuwe biotopen.

Deze natuurontwikkeling biedt mogelijkheden voor bijzondere verblijfsrecreatieve concepten. Waar groeve Spaubeek natuur, rust en stilte biedt, ligt het accent in groeve Schinnen meer op een combinatie van kleinschalige unieke dag-, verblijf- en extensieve waterrecreatie. Ook de voormalige vuilstorten zijn integraal onderdeel van het groevepark en transformeren tot een eigentijds energielandschap van zonneweides, verspreid over het glooiende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0002.png"

Figuur 1-2 : Uitzicht plateaurand (Bron: Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt d.d. 20210409. Heusschen Copier)

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan Buitengebied Schinnen, vastgesteld op 14 maart 2014, ( zie figuur 1.3) en bestemmingsplan '2e wijziging Buitengebied Schinnen', vastgesteld op 10 juli 2017. De laatste ziet op het verwerken van ontwikkelingen waarvoor sinds vaststelling van bestemmingsplan Buitengebied Schinnen omgevingsvergunning is verleend, en op enkele reparaties en verbeteringen van het bestemmingsplan Buitengebied Schinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0003.png"

Figuur 1-3 : Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Schinnen

Binnen het plangebied zijn de volgende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen relevant en van toepassing:

Enkelbestemmingen

  • Natuur
  • Agrarisch met waarden
  • Verkeer
  • Bedrijf
  • Wonen

Dubbelbestemmingen

  • Waarde - Archeologie
  • Waarde - Archeologie 1
  • Waarde - Archeologie 2
  • Leidig - Gas
  • Waarde - Ecologie

De ontwikkeling van verblijfsrecreatie in de vorm van 60 vakantiewoningen, 4 verblijfseenheden in een boogloods, een groepsvakantiewoning en een beheerderswoning past niet binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden'. Op de 'natuur' aangewezen gronden mogen namelijk geen gebouwen worden gebouwd. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. De 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarische gebruik. Ook op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er is dus een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beoogde situatie met daarin de gestelde uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Het landschap in de omgeving van het groevegebied is met name ontstaan onder invloed van de zee, de Maas en de Geleenbeek. Water heeft het landschap gevormd zoals het nu is. De zee heeft wit zand achtergelaten; één van de grondstoffen die in de groeves worden gewonnen. In die tijd, zo'n 15 miljoen jaar geleden, lag in deze streek een groot, zandig kustgebied. Later, door verlaging van de zeespiegel verschoof het kustgebied zich westwaarts en kwam het gebied droog te liggen.

De Maas die ten oosten van Nederland stroomde heeft zich ca. 2.5 miljoen jaar geleden door het ontstaan van het middengebergte naar het westen verplaatst. Tijdens deze periode wisselden ijstijden zich af waardoor de Maas zich soms in het landschap insneed en soms vlechtend verplaatste. Dit heeft geleid tot de typisch Limburgse Maasterrassen waarin de Maas vooral grind als afzetting heeft achtergelaten.

Later, zo'n 10.000 jaar geleden in het Holoceen, heeft de wind de Löss uit de door vorst (ijstijd) uitgedroogde Noordzee over het terrassenlandschap aangebracht. De Geleenbeek heeft zich in diezelfde periode in het terrassenlandschap gesneden, een mooi beekdal achterlatend.

Dit groevegebied bestaat uit een artificieel landschap dat door werkzaamheden in bijna 100 jaar is ontstaan uit het winnen van delfstoffen zoals zand, grind, klei en leem.

2.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke karakteristiek van de kern Schinnen wordt gekenmerkt door de doorsnijding van de Rijksweg A76 en de spoorlijn Sittard-Geleen/Heerlen. Door deze barrière wordt de gemeente als het ware opgedeeld in twee delen. Enerzijds het zuidelijk gedeelte, dat wordt gekenmerkt door de ontgrondingen in combinatie met de regionale afvalverwerking en anderzijds het noordelijk gedeelte, dat wordt gekenmerkt door de beekdalen van de Geleenbeek en de Kakkert met de aangrenzende hellingbossen. Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de A76.

De gemeente Beekdaelen is goed bereikbaar, zowel over de weg als via het spoor. Via de A76 is het gebied voor de automobilist gemakkelijk bereikbaar. Het station Schinnen vormt een centraal punt voor de overstap op andere soorten van openbaar vervoer. Het recreatieve netwerk biedt meer dan voldoende uitloopmogelijkheden vanuit de diverse kernen. De voormalige groeve en het vuilstort zijn momenteel niet recreatief ontsloten.

2.3 Functionele inrichting

De kernen Schinnen en Nuth zijn kernen in de directe omgeving van Silt in de gemeente Beekdaelen. Binnen deze kernen is sprake van enige centrumvorming met de noodzakelijke lokale voorzieningen. Voor de meer regionale voorzieningen is de gemeente Beekdaelen aangewezen op de aangrenzende stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen. De overige kleine kernen zoals Puth en Sweikhuizen zijn overwegend woonkernen met enkele solitaire voorzieningen.

Ten westen van het plangebied ligt de groeve Spaubeek, waar vooral de natuur de ruimte krijgt zich te ontwikkelen. Ten noorden richting de A67, op enige afstand van het gebied, zijn bebouwingslinten met woningen aanwezig en daarnaast enkele bedrijven. Aan de oostkant, tegen de A67 ligt een bedrijventerrein (De Horsel).

Het plangebied zelf bestaat uit de groeve Schinnen met bijbehorende bebouwing zoals een weegbrug en de afgedichte voormalige vuilstorten met gasturbinestation. Het gebied wordt ontsloten via de Hettekensweg en de Grubenweg. De weg de Vloedsgraaf grenst aan de oostelijke grens van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland en vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting daarbij wordt meegegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes (zoals weergegeven in onderstaand figuur):

  • 1. Combinaties van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0004.png"

De toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland moet aansluiten bij de maatschappelijke opgaves die daarmee gepaard gaan. De belangrijkste keuzes in de NOVI zijn daarom de volgende:

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zo wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen kan dragen. Hiervoor is het noodzakelijk dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie is oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is om eerst naar ongebruikte daken te kijken om zonnepanelen op te plaatsten;
  • De overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat biedt. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee stuurt het Rijk op een goed bereikbaar netwerk van steden. Ambities en mogelijkheden in steden en regio's in heel Nederland worden zo benut. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. Hierbij maakt het NOVI gebruik van een voorkeursvolgorde van logistieke functies
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Nederland werkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

De NOVI-aanpak is gebaseerd op brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden, burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Dit heeft vooral te maken met de oplopende druk op de fysieke leefomgeving, wat vraagt om scherpe en fundamentele keuzes. Ook vraagt deze aanpak om meer regie vanuit het Rijk om richting te geven aan de toekomstige fysieke leefomgeving van Nederland. Meer regie vanuit het Rijk betekent niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.

Conclusie

Het concept Groevepark zet in op bijzondere natuurontwikkeling en -beleving, inspelend op het karakteristieken van het groevegebied. Met deze ontwikkelingen kunnen de natuurlijke verbindingen tussen het beekdal van de Geleenbeek (primair), de voedende bronbeken (secundair) en de droogdalen (tertiair) van de plateaurand worden hersteld. Zo kan een breed aanbod aan biotopen ontstaan voor uiteenlopende plant- en diersoorten. Dit geeft invulling aan de doelstelling over een klimaatbestendige inrichting van Nederland.

De voormalige vuilstort biedt plek voor een zonneweide. Er zullen zonnevelden over het glooiende maaiveld gedrapeerd liggen, deze bestaan uit zo'n 24.925 zonnepanelen. Dit geeft invulling aan de doelstelling over de verandering van de energievoorziening.

Het groevegebied is goed bereikbaar via het hoofdwegennet, de A76 licht op een geringe afstand. Ook is het openbaar vervoer makkelijk vanuit de locatie te bereiken en is er een uitgebreid fietsroutenetwerk. Dit geeft invulling aan de doelstelling dat de locatie goed bereikbaar is.

In het gebied zal een breed aanbod van biotopen worden gerealiseerd, dit sluit aan op de intrinsieke waarde van zowel het plangebied als de omliggende natuurgebieden. Hierbij komt er invulling van de doelstelling dat het gebied in goed evenwicht is met de natuur en landschap.

Zuid-Limburg is bovendien een experimenteerregio en aangewezen als NOVI-gebied, gezien de vervlechting van meerder fysieke opgaven in het gebied. Gebiedsontwikkeling Silt is een goed voorbeeld van een integrale ontwikkeling waar vele doelen en belangen samenkomen.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan geeft hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Er wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatverandering op lange termijn. Binnen de planperiode gaan maatregelen in uitvoering die antwoord geven op de opgaven voor de korte termijn. Voor de langere termijn zullen mogelijkheden worden opengelaten om verdere stappen te kunnen zetten. Het kabinet zet met het Nationaal Waterplan een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen droogte, wateroverlast en overstromingen en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem worden verschillende principes door het Rijk vastgesteld:

  • Integraal waterbeheer. Door het kabinet wordt er vastgehouden aan een integrale aanpak van de wateropgaven. Dit wordt gedaan door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), Waterkwaliteit en gebruik van water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen;
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil de afwenteling in de ruimte en de tijd van waterkwaliteit- en waterkwantiteitsproblemen voorkomen. Om dit te voorkomen worden onderling door beheerders afspraken gemaakt over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Hierdoor gelden de tritsen à
    • 1. Vasthouden – bergen – afvoeren.
      Water wordt zo lang als mogelijk vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater, om wateroverlast en overstromingen te voorkomen. In droge periodes kan dan zo lang mogelijk gebruik worden gemaakt van gebiedseigen water. Water kan bij de behoefte ook tijdelijk worden geborgen. Als het vasthouden en het bergen van het water niet meer mogelijk is wordt dit ergens anders heen afgevoerd. Rijkswaterstaat maakt afspraken met regionale beheerders over afvoer van water uit het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem;
    • 2. Schoonhouden – scheiden – schoonmaken.
      Hierbij gaat het over het water zo schoon mogelijk te houden, het schone water moet ook zo veel mogelijk worden gescheiden van het vuil water. Als het schoon houden en het scheiden van water niet meer mogelijk is kan het schoonmaken van het verontreinigde water van toepassing zijn;
  • Ruimte en water verbinden. Bij de wateropgave en de uitvoering van maatregelen vindt afstemming plaats met de relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Hierdoor wordt het waterbeheer verbeterd en tegelijk de economie en leefomgeving versterkt.

Conclusie

In het Groevepark wordt een 'waterbiotoop' gerealiseerd waarbij er ongeveer 500.000 m3 grond moet worden weggegraven, het water wordt hier dus grootschalig vastgehouden. Ook is er in het gebied een natuurlijke verbinding tussen het beekdal van de Geleenbeek, de voedende bronbeken en de droogdalen van de plateaurand worden hersteld. In het plan is het water een voorwaarde voor de verblijfsrecreatie. De inkomsten uit recreatie komen ten goede van het beheer en de instandhouding van de waterbiotoop en recreatieve structuur. Dit past binnen de doelstellingen van het Nationaal waterplan 2016-2021.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de overgangsperiode van het SVIR naar het NOVI zijn de nationale ruimtelijke belangen uit het SVIR vooralsnog juridisch geborgd door het Rijk in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Mainportontwikkelingen Rotterdam;
  • Kunstfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorzieningen;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kunstfundament;
  • IJsselmeer gebied (uitbreidingruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. Deze gebieden, zones en objecten zijn aangewezen op de kaartbijlagen van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Conclusie

Volgens de kaartbijlage van de Barro vinden er geen van bovengenoemde ontwikkelingen plaats op de locatie, zone of het object. De locatie waar het Groevepark zal worden gerealiseerd wordt omringd door stukken van Natuurnetwerk Nederland. Artikel 2.10.5 kan bij provinciale verordening worden gewijzigd, ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk Nederland. Dit voor zover de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden behouden, en de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste geldig blijft.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden en planten- en diersoorten in Nederland. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat verschillende planten- en diersoorten in de natuur blijven bestaan. Ook is de wet er zodat kwetsbare soorten niet mogen verdwijnen. De nationale natuurvisie bevat de hoofdlijnen gericht op het behoud en het zo mogelijk versterken van de biologische diversiteit, het duurzame gebruik van de bestanddelen daarvan en de bescherming van waardevolle landschappen, in nationaal en internationaal verband, en het behoud en het zo mogelijk versterken van de recreatieve, de educatieve en de belevingswaarde van natuur en landschap, in samenhang met het beleid om te komen tot een verduurzaming van de economie. In de visie wordt er aan de volgende punten extra aandacht besteed:

  • Het behoud en zo nodig herstel van een gunstige staat van instandhouding van de van nature in Nederland in het wild voorkomende soorten dieren en planten en de in Nederland voorkomende typen natuurlijke habitat en habitat van soorten;
  • De borging van een evenwichtige, duurzame economische ontwikkeling en de integratie van het beleid gericht op het behoud van de biologische diversiteit met het algemene economisch beleid, de handelspolitiek, het landbouw- en visserijbeleid en het innovatiebeleid;
  • Een goed functioneren van de ecosystemen in de onderscheiden natuurgebieden in onderlinge samenhang;
  • Het behoud, beheer en zo nodig herstel van landschappen van nationaal of internationaal belang, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken;
  • Het duurzame beheer van houtopstanden;
  • De gevolgen van klimaatveranderingen;
  • De samenhang met het ruimtelijke beleid, het milieubeleid en het waterbeleid;
  • De samenhang met het beleid en de verantwoordelijkheden van andere overheden op dat terrein;
  • Onderzoek op het terrein van de biologische diversiteit.

De natuurvisie heeft ook voor zover mogelijk een kwantificering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden en andere bijzondere natuurgebieden te beschermen. Hiermee is een samenhang met habitats en soorten en verschaft en is er ook een samenhang met de staat van instandhouding.

Conclusie

In de bestaande groeves zal een omvorming ontstaan waardoor het element water een plek krijgt in het gebied. Deze toevoeging biedt een mogelijkheid voor nieuwe biotopen, op deze manier gaan natuurontwikkeling en recreatief gebruik samen. Doordat er wordt voorgenomen verschillende biotopen te realiseren draagt dit bij aan de intrinsieke waarden van het plangebied en de omliggende natuurgebieden. Hierdoor worden kansen gecreëerd voor reeds voorkomende, nieuwe of verdwenen planten- en diersoorten, dit draagt weer bij aan de ecologische structuur. Samen met de omliggende groenstructuren (Natura2000-gebieden) wordt er gebouwd aan een stabiel ecosysteem. De ontwikkeling sluit daarom goed aan bij de regels in de Wet natuurbescherming.

De Wet natuurbescherming wordt tevens betrokken bij de aan te vragen ontgrondingsvergunning voor de te realiseren waterbiotoop.

Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Sinds 2005 heeft Zuid-Limburg de status van Nationaal Landschap; een gebied met zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Inmiddels maakt deze status geen onderdeel meer uit van het rijksbeleid, maar is dit overgenomen door de provincie Limburg. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 is de begrenzing van het Nationaal Landschap opnieuw vastgesteld. versterking, behoud en duurzaam beheer van de landschappelijke kwaliteiten is hierbij het doel.

De elementen die Zuid-Limburg uniek maken worden gevormd door het reliëf (bestaande uit hellingen, steilranden, graften, holle wegen, droog- en beekdalen), flora en fauna die niet of nauwelijks in andere delen van Nederland voorkomen (korenwolf, wilde orchideeën), het diverse karakter van de landbouw (belsoten versus open karakter), cultuurhistorisch erfgoed (kastelen, kapellen en veldkruisen, watermolens en ondergrondse kalksteengroeves, Romeinse villa's en vakwerkboerderijen).

Conclusie

Het plan voor het groevepark vormt de nieuwe invulling (afwerking) voor de zandgroeve, nadat de exploitatie als zandgroeve ten einde komt. Daarmee krijgt de groeve een nieuwe functie, waarbij het voormalige gebruik zichtbaar blijft, maar met een nieuwe kwaliteitsimpuls voor natuur, landschap en economie. Dit sluit aan bij de doelstellingen voor het Nationaal Landschap.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

De Omgevingsvisie Limburg (POVI) is op 1 oktober 2021 vastgesteld en sinds 25 oktober 2021 in werking getreden. De Omgevingsvisie Limburg geeft de lange termijnvisie van de provincie Limburg weer. Het laat zien hoe richting wordt gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en op welke manier de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Daarbij staan de volgende 'Limburgse principes' centraal:

  • Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving; fysieke opgaven zijn onlosmakelijk verbonden met de sociaaleconomische-, veiligheids- en gezondheidssituatie van de inwoners, waardoor gebieden zodanig worden ingericht en ontsloten dat zij mensen uitnodigt tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid;
  • De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen of oplossingen vormen de gebieds- en cultuurkenmerken, waarbij het streven is deze kenmerken en identiteit te behouden.
  • Meer stad, meer land; een variatie in gebieden wordt gekoesterd door stedelijke functies te concentreren en landelijke gebieden als tegenhanger van drukke stedelijke gebieden te ontwikkelen;
  • Zorgvuldig omgaan met ruimte en voorraden, boven- en ondergronds; bij nieuwe ontwikkelingen inzetten op duurzame ontwikkeling, waarbij vraagstukken niet worden afgewenteld naar volgende generaties, milieuaantasting bij voorrang bij de bron wordt bestreden, minder afval vrijkomt en gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare grondstoffen. Het streven is naar functiecombinaties en van bestaande functies het optimaal benutten daarvan

De Omgevingsvisie Limburg is ingedeeld in twee delen: één thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's en een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op bovenregionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. De Omgevingsvisie is een dynamisch document met een modulair karakter, waardoor het steeds op onderdelen geactualiseerd kan worden.

Thematische visie Economie

Opgave

De vrijetijdseconomie is een belangrijke pijler binnen de economie van Limburg. Voor een florerende vrijetijdsecoomie zijn de kwaliteit van landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Een stabiele balans is nodig tussen beleving en bescherming van landschap en natuur, tussen belangen van toeristen, recreanten en inwoners, tussen uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten en tussen verschillende groepen in het landelijk gebied die gebruik maken van dezelfde infrasstructuur.

Vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties dienen beter in balans gebracht te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief om verdringing en leegstand te voorkomen. Dit vraagt om een voortdurende kwaliteitsslag om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag.

Ambitie en keuzes

Voor de economische ontwikkeling van Limburg is versterking van de regionale economische structuur binnen een excellent vestigingsklimaat het uitgangspunt. Ruimtelijke mogelijkheden zijn hiervoor randvoorwaardelijk. Ten aanzien van de vrijetijdseconomie voor verblijfsrecreatie leidt dit tot de volgende amitie en keuzes:

  • Versterken van vakmanschap in de (water)recreatie sector.Door bevordering van samenwerking en delen van kennis en data tussen ondernemers, overheden en kennisinstellingen. Daarnaast het vormen van sterke netwerken en opzetten van een gezamenlijke marketingstrategie. Specfiek aandachtspunt is voorkomen van overdruk om recht te doen aan de belangen van inwoners.
  • Verhoging van de kwaliteit van het aanbod door kwantitatieve uitbreiding van dag- en verblijfsrecreatie alleen mogelijk te maken op voorwaarde dat dit niet leidt tot verdringing en leegstand.
  • Regionale afspraken worden gemaakt over kwantiteit en kwaliteit van verblijfsrecreatie.
  • Het voortzetten van de realisatie van een kwaliteitsslag van bestaande bungalowparken en hotels.
  • Continueren van het beleid om het gebruik van recreatieverblijven voor andere functies dan verblijfsrecreatie, zoals permanent en tijdelijk wonen te verbieden.

Thematische visie Mobiliteit

Opgave 

Een goede bereikbaarheid maakt een brede deelname aan het maatschappelijke leven, werk, sociale contacten, culturele bijeenkomsten en recreatie mogelijk. Mobiliteit is echter breder dan bereikbaarheid, zoals de Provincie met de vaststelling van het mobiliteitsplan 'Slim op weg naar morgen' in 2018 aangaf. Naast bereikbaarheid in de zin van doorstroming onderscheidt de provincie als mobiliteitsdoelen: veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid.

Ambitie

Onder het thema mobiliteit heeft de Provincie meerdere doelen geschaard. Los van de ambities met betrekking tot het binnen- en luchtvaartverkeer, openbaar vervoer of snelwegen, zijn de volgende doelen gesteld:

  • Conform het Mobiliteitsplan 'Slim op weg naar Morgen' komt de Provincie samen met medeoverheden en maatschappelijke partners tot een integrale aanpak van de mobiliteitsopgave in een gebied, waarbij de ruimtelijke opgave de basis vormt. Het beter benutten van bestaande netwerken verdient daarbij de voorkeur boven het realiseren van nieuwe infrastructuur of het aanpassen ervan.
  • Ten aanzien van het provinciale wegennet wil de Provincie de basis op orde hebben (beheer en onderhoud). Het streven is op termijn naar zeer weinig tot geen ernstige verkeersslachtoffers onder het motto 'maak van de nul een punt'.
  • De Provincie blijft een (snel-)fietsnetwerk als alternatief voor gemotoriseerd vervoer stimuleren. Dit dient niet alleen de doorstroming of duurzaamheid, maar draagt ook bij aan de gezondheid en het verbinden van regio's, steden en dorpen, ook over de grens.

Thematische visie Natuur

Opgave

Limburg beschikt over een waardevolle natuur die qua biodiversiteit uniek is in Nederland. Dit is een belangrijke troef voor het welzijn en de gezondheid van de samenleving, maar ook vanwege de maatschappelijke en economische waarde. Dit is echter niet vanzelfsprekend. Door de hoge bevolkingsdichtheid, vergaande verstedelijking, intensief landgebruik en de daarmee gepaarde emissies, versnippering, verdroging en verstoring komt de natuur en de biodiversiteit steeds meer onder druk te staan. De opgave is gericht op het behouden van deze waardevolle natuur en biodiversiteit.

Ambitie 

De ambitie is het in stand houden van de biodiversiteit en waar mogelijk versterken door het realiseren van een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit én door het realiseren van een groen dooraderd landelijk gebied. Hiervoor kiest de provincie voor een hoogwaardige kwalitatieve inrichting van de nieuwe natuur in en verdere doorontwikkeling van het Natuurnetwerk Limburg (de Natura 2000-gebieden en de voormalige 'goudgroene natuurzones'). Er wordt gestreefd naar een natuur inclusieve samenleving, waarbij natuur sterk verankerd is in de samenleving en dicht bij de woonomgeving voor jong en oud te beleven is.

Thematische visie Landschap

Opgave

Het landschap kan de motor zijn van een regionale, sociale en economische ontwikkeling waaraan ondernemers, inwoners en maatschappelijke organisaties bijdragen. Het landschap is bovendien een belangrijke drager van oplossingen voor de grote opgaven van deze tijd, zoals klimaatverandering, verduurzaming van de voedselvoorziening, gezond ouder worden en de energietransitie. Juist in Limburg is het landschap een belangrijke troef in de strijd om talent en economisch- en sociale ontwikkelingsmogelijkheden. Dit komt mede dankzij de afwisseling tussen stad en landelijk gebied, waardevolle natuur en rijke cultuurhistorie, bedrijvigheid en ruimte voor beleving. De opgave is om de beoogde transities te benutten voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls en het landschap voor bewoners en bezoekers beter leefbaar te maken.

Ambitie

De ambitie is om de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap te behouden en te versterken in combinatie met de ruimtelijke opgaven en transities die spelen. Het landschap vormt daarbij de drager om kwaliteit toe te voegen aan de verschillende transitieopgaven. Waarbij ruimtelijke kwaliteit wordt gezien als: de goede functie op de goede plek en op de goede manier ingepast in de omgeving. Met als doel een beter functionerend, duurzamer en mooier Limburg. De focus ligt daarbij op Limburgs meest bijzondere landschappen; de groenblauwe mantel (voormalige 'zilvergroene natuurzones' en 'bronsgroene landschapszones'), inclusief het Maasdal, de verbrede Nationale Parken De Meinweg, De Maasduinen, De Groote Peel en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg, inclusief de stad-landzones. Bijzondere aandacht gaat uit naar beekdalen. Deze moeten een meer natuurlijk karakter krijgen en klimaatbestendiger worden.

Gebiedsgerichte visie: Zuid- Limburg

Profiel 

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden, gelegen in het unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. De landschappelijke kwaliteit van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Maasvallei levert niet alleen een bijdrage aan het welzijn en de gezondheid van de inwoners, het is ook één van de belangrijkste pijlers van de economie in Zuid-Limburg. Toch liggen er veel uitdagingen, in de vorm van lage arbeidsparticipatie, andere sociale problemen, leegstand en een tekort aan woningen voor specifieke doelgroepen.

Opgaven 

Binnen de opgaven die spelen voor Zuid-Limburg, onderscheidt de Provincie vier lagen met elk een verschillend gericht beleid:

  • Landelijk gebied;
  • Duurzame mobiliteit;
  • Regionale centra en grote werklocaties
  • Stedelijk gebied.

Voorgenomen ontwikkeling toont raakvlakken met het landelijk gebied daarom is deze apart uitgelegd.

Landelijk gebied

Het landschap is de basis van alle functies. Het reliëf, de cultuurhistorische elementen en (cultuurhistorische) gebouwen, het groene karakter en het contrast tussen open en gesloten gebieden vormen de landschappelijke kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld. Het hoogwaardig landschappelijk raamwerk wordt gevormd door het Natuurnetwerk (nu nog: goudgroene natuurzone) en de groenblauwe mantel (nu nog: zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone), met beekdalen, hellingen, droogdalen en stad- en landzones. In deze gebieden ligt een belangrijk deel van de wateropgave. De beekdalen worden klimaatrobuust ingericht en worden verruwd door een andere wijze van grondbewerking, bosontwikkeling en aanleg van grotere landschappelijke elementen om zo langer het water vast te houden. Op de hellingen en op de randen van de plateaus maken bosontwikkeling en grote landschapselementen het landschap meer besloten, waarmee ook het water beter wordt vastgehouden. Het landschappelijk raamwerk vormt ook een belevingsroute van cultuurhistorie, waarbij de routestructuren voor met name het langzaam verkeer worden versterkt

Conclusie

Het Groevepark zet in op een bijzondere natuurontwikkeling en -beleving, inspelend op het karakteristieke van het groevegebied. Er worden ook zonnevelden gerealiseerd, aan de hand van een onderzoek is er een schema gekomen waarin de zonnevelden over het glooiende maaiveld gedrapeerd liggen. Hierdoor zal de zonneweide zich niet onnodig opdringen aan het omliggende landschap. Ruimte tussen de velden maakt het versterken van de biodiversiteit mogelijk.

De functionele en esthetische kenmerken van de plekken in het Groevepark hangen sterk samen met het reliëf ter plaatse. Dit geeft een contrastrijk landschap met aan de ene kant introverte sferen zoals bijvoorbeeld holle wegen, afgewisseld door weidse panoramische uitzichten boven op het plateau en over het beekdal van de Geleenbeek. In samenhang hiermee is er ook een breed aanbod om biotopen te realiseren, dit sluit aan op de intrinsieke waarden van het plangebied en de omliggende natuur.

Het groevegebied is erg goed te bereiken. Dit komt door het dichtstbijzijnde hoofdwegennet, hoogwaardig openbaar vervoer en een aansluiting op het fietsnetwerk.

Al deze punten zorgen ervoor dat het Groevepark goed binnen de plannen van de omgevingsvisie Limburg past.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening.

De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:

  • Instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • Regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Op dit moment geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Met de komst van de Omgevingswet zal deze verordening worden vervangen door een nieuwe Omgevingsverordening. De nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) heeft tussen 7 juni en 19 juli 2021 ter inzage gelegen. Deze is nog niet vastgesteld.

Het hoofdstuk Ruimte in de omgevingsverordening is bedoeld voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid in toepasbare regels en is van toepassing op dit project. Het bevat regels gericht aan gemeentebesturen die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. Belangrijke punten die betrekking hebben op het project zijn:

Goudgroene natuurzone

De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland en bestaat uit:

  • De bestaande bos- en natuurgebieden (waaronder de Habitat-, Vogelrichtlijn gebieden en Natuurbeschermingswet 1998 gebieden);
  • Areaaluitbreidingen natuur (waar omzetting van landbouw naar natuur is voorzien);
  • Gebieden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (alleen binnen Natura2000); en
  • Overige functies, die geen natuur zijn of worden, zoals wegen die door het gebied lopen en verspreide bebouwing, vaak agrarische bedrijven (de zgn. bouwblokken) of kloosters.

Binnen de goudgroene natuurzone streeft de Provincie naar behoud en beheer van de al aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten binnen de goudgroene natuurzone die mogelijk de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten zijn (in beginsel) niet toegestaan.

Zilvergroene natuurzone 

Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur centraal. Deze natuurzone grenst aan en vormt de verbinding tussen goudgroene natuurzones en N2000-gebieden en bestaat voornamelijk uit landbouwgebieden, wateren en bestaande bos- en landschapselementen. Naast een verbindende functie kan de zilvergroene natuurzone ook een functie vervullen als waarde voor de natuurdoeltypen van de naastgelegen goudgroene natuurzone. Dit speelt voor de zilvergroene natuurzones die aan drie zijden worden omsloten door goudgroene natuur. In totaal is in Limburg ca. 10.000 ha aan zilvergroene natuur aangewezen.

Bronsgroene landschapszone

De bronsgroene landschapszone, omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. Het beleid binnen de bronsgroene landschapszone is erop gericht om de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Deze zone bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden. Binnen deze zone komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor zoals infrastructuur, woningen en toeristische voorzieningen e.d.

Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg

Het beleid binnen het Nationaal Landschap is erop gericht om de stad-land relaties te versterken en binnen het zogenoemde beschermingsgebied de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Het Nationaal Landschap is gelegen binnen de (Euregionale) metropool Luik-Eupen-Aken-Parkstad-Sittard-Genk-Hasselt-Maastricht als onderdeel van het grensoverschrijdende Drielandenpark. Het is een uitloopgebied van de steden waarvan de “quality of life” belangrijk is voor het Zuid-Limburgse leef- en vestigingsklimaat. Het gebied kent een hoge dichtheid aan cultuurhistorisch erfgoed waaronder veel monumenten. Het unieke landschap draagt in belangrijke mate bij aan het vestigingsklimaat en de woon- en leefkwaliteit van de regio.

De verordening bepaalt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone en/of het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg de aanwezige kernkwaliteiten beschrijft, evenals de wijze waarop deze kwaliteiten worden beschermd en versterkt. Aangetoond dient te worden dat de aanwezige kernkwaliteiten niet in het geding zijn. Wanneer aantasting van de kernkwaliteiten niet uitgesloten kunnen worden, dienen deze te worden gecompenseerd. Een beschrijving en analyse van de kernkwaliteiten is gegeven in Bijlage 3 Analyse landschappelijke kernkwaliteiten.

Nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten binnen de goudgroene natuurzone die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten, zijn volgens de verordening verboden. Wanneer, na een zorgvuldige afweging van alternatieven, aantasting vanuit algemeen belang onvermijdelijk is, dient op een andere wijze een bijdrage aan de kwaliteitswinst voor de goudgroene natuurzone te worden geleverd.

Conclusie

Bij het ontwerpen en uitwerken van het Groevepark is rekening gehouden met de verschillende groenzones en natuurgebieden. Er wordt om de natuur heen gebouwd. Er worden dus geen ingrepen gedaan in de goudgroene natuurzone. Ook zal er een verbinding worden gevormd tussen het project en de natuur. Zo wordt de natuur ook een karakteristieke waarde voor de verschillende ontwikkelingen. Het groevegebied ligt in het noorden van het Plateau van Schimmert. Deze bestaat uit een grillig gevormde helling van droogdalen, groeves, bos en kleine landschapselementen. Deze elementen hangen sterk samen met het reliëf ter plaatse.

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt binnen de bronsgroene landschapzone. De aanwezige cultuurhistorische waarden en landschappelijke kwaliteiten worden hier gerespecteerd.

3.2.3 Missiegedreven economisch beleidskader

Toerisme en recreatie zijn belangrijk voor de Limburgse economie en het leef- en vestigingsklimaat. Men ziet toerisme als één van de dragers voor leefbaarheid in Limburg. De provincie stelt dat goede werknemers en goed vakmanschap in gastvrijheid cruciaal zijn voor de sector. Het is dan ook belangrijk dat werknemers zich hun hele werkzame leven blijven ontwikkelen. Daarnaast is strategisch ondernemerschap, gericht op vernieuwing en innovatie, nodig om aantrekkelijk te blijven.

Dit vraagt nogal wat van ondernemers die gerichte ondersteuning kunnen gebruiken om te komen tot een bruisend ecosysteem en dus tot nieuwe kansen. Een ecosysteem waarin ondernemers, overheden en kennisinstellingen samen streven naar een goede fysieke infrastructuur, het delen van data en kennis, het vormen van sterke netwerken en een gezamenlijke marketingstrategie gericht op de juiste doelgroepen. Samengevat kan worden gesteld dat de provincie stuurt op kwaliteit én kwantiteit. Men wil vooral het bestaande aanbod verbeteren en bij overaanbod zelfs uit de markt halen. Afstemming over nieuwe initiatieven dient vooral in de regio’s zelf plaats te vinden.

3.2.4 Bestemming 2030 Visie vrijetijdseconomie van de regio Zuid-Limbrurg

3.2.4.1 Beleidskader

Zuid Limburg moet vraag en aanbod aan verblijfsrecreatie beter in balans zien te brengen. Zuid-Limburg heeft ruim 57.000 slaapplaatsen voor verblijfstoeristen, in veel verschillende typen accommodaties, vrij goed verspreid over de regio. Men constateert echter drie zwaktes. Ten eerste groeit het aanbod van verblijfsaccommodaties en hotels harder dan de vraag. Ten tweede blijft de kwaliteit van een deel van de verblijfsaccommodaties en hotels achter. Ten derde is er een onbalans in vraag en aanbod, bekeken vanuit de recreatieve leefstijlen. Er wordt verder geen advies of ontwikkelingsrichting aangegeven met

betrekking tot de campermarkt. Strategische inzet wordt vooral verwacht inzake duurzaamheid, samenwerking, koppeling met landschap en cultureel erfgoed en ondernemerschap en innovatie.

Binnen de pijler ‘verleiden’ wordt aangegeven: het verleiden van gasten en recreanten (inwoners) om onontdekte parels te ontdekken.Dit kan gedaan worden door o.a.:

  • Onontdekte parels toegankelijk en (daarna) bekend te maken. Bijvoorbeeld door het herbestemmen van monumenten het aanleggen van recreatieve paden. Ook een wandelnetwerk (knopen lopen) draagt hieraan bij. Bij de ontwikkeling van verhaallijnen en nieuwe of versterkte toeristische producten zorgen we ervoor dat aanbod in alle delen van Zuid-Limburg aan bod komt.
  • Routes in te zetten om bezoekers te zoneren (bijv. in relatie tot natuurwaarden) en ook te verleiden andere gebieden te bezoeken. Dit kan bijvoorbeeld door knopenlopen (wandelknooppuntennetwerk) te introduceren, wat eveneens een impuls is voor het recreatief wandelen. Daarbij hoort ook het aanleggen van nieuwe routes en paden in Parkstad en Westelijke Mijnstreek. Dit alles moet van hoge kwaliteit zijn.
  • Stad-landzones in te richten voor recreatie en verbinden van stad met het ommeland zodat inwoners meer mogelijkheden hebben om in de eigen (directe) omgeving te recreëren.

Binnen de pijler ‘Beleving van Zuid-Limburgse grote verhalen’, wordt ook als voorbeeld aangedragen:

  • Het internationale Zuid-Limburg – De bron van Europa.
  • Het ondergrondse Zuid-Limburg – Van de vuursteen tot de Romeinen, het krijt, de mijnen en groeves en, gerelateerd daaraan, de transitie die de mijnstreek heeft doorgemaakt van opening tot sluiting van de mijnen.
  • Het grensland Zuid-Limburg – Kastelen, grensverhalen en de Liberation Route
  • Het uitdagende en vruchtbare landschap van Zuid-Limburg – De basis voor goed eten en een vitaal (sportief) leven met de streekproducten, wandelen en fietsen als iconen.

Conclusie

Het concept van het Groevepark past in zowel de provinciale als regionale opgave om vraag

en aanbod beter in balans te brengen. Er wordt duidelijk kwaliteit aan het bestaande aanbod toegevoegd. Het product is kleinschalig en onderscheidend en richt zich heel specifiek op de doelgroep inzichtzoekers, aangevuld met de stijlzoekers en de avontuurzoekers. Ze hebben veel te besteden, wat ten goede zal komen aan de gehele regio. Silt kan een belangrijke toevoeging worden op de mogelijkheden voor natuurbeleving voor met name de inwoners van de stedelijke gebieden. Zeker wanneer er bijvoorbeeld een aansluiting gerealiseerd kan worden op de Beekdaelenroute of andere routestructuren. Het park kan een, nu nog onontdekte, nieuwe parel vormen in het Zuid-Limburgse landschap.

3.2.4.2 Advies regionale uitwerking POL Zuid-Limburg Themagroep vrijetijdseconomie (VTE)

Het plan voegt verblijfsrecreatieve voorzieningen toe aan het bestaande aanbod, waardoor op grond van de omgevingsverordening Limburg regionale afstemming is vereist. Hiertoe heeft de adviescommissie vrijetijdseconomie van de provincie Limburg het initiatief beoordeeld en op 8 december 2021 een advies opgesteld vanuit het perspectief van een goed functionerende recreatief-toeristische sector en de daarbij behorende randvoorwaarden. Dit advies heeft géén betrekking op de ruimtelijke afweging c.q. de landschappelijke aanvaardbaarheid van het initiatief.

De commissie beoordeelt het initiatief als volgt:

  • de ontwikkeling van verblijfsrecreatie is zeer onderscheidend vanwege de unieke locatie op de bodem van een groeve, de verwevenheid met het landschap en de vormgeving.
  • er is op dit moment geen vergelijkbaar initiatief aanwezig in Zuid-Limburg, waarmee deze ontwikkeling een nieuwe toeristische markt aanboort. Daarvoor is van belang dat het totaalconcept ook daadwerkelijk als zodanig wordt gerealiseerd. Dit is geborgd in de anterieure overeenkomst die is gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente.
  • het concept biedt een impuls voor het toerisme in de gehele subregio en draagt daarmee bij aan spreiding van het toerisme in Zuid-Limburg, zoals opgenomen in de visie Vrijetijdseconomie 2030.

Dit advies heeft een geldigheidsduur van een jaar. Indien op dat moment nog geen ontwerp van een ruimtelijk plan is vastgesteld, dient zo nodig een nieuw advies te worden aangevraagd.

Conclusie

Het project Groevepark Silt kan rekenen op een positief advies van de Regionale uitwerking POL Zuid-Limburg. Het advies vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.2.4.3 Haalbaarheidsonderzoek

Ten behoeve van het initiatief heeft adviesbureau Leisure Brains in mei 2021 een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waarin aanbevelingen en adviezen zijn opgenomen voor de mogelijkheden om de groeve toeristisch-recreatief te ontwikkelen en exploiteren.

Deze adviezen zijn opgenomen in het rapport in Bijlage 20 Haalbaarheidsonderzoek .

Uit het haalbaarheidsonderzoek volgt dat het verblijfsrecreatieve concept van Groevepark Silt kansrijk is als het unieke karakter van het initiatief behouden blijft. Daarnaast is de kleinschaligheid van het concept, te richten op het hogere, duurdere segment, een belangrijke succesfactor.

Conclusie

Uit het haalbaarheidsonderzoek komt naar voren dat de kansen van het plan als positief, maar niet risicoloos worden beoordeeld.

Het aantal van 60 unieke verblijfseenheden in de groeve, de 4 accommodaties in de boogloods, 4 appartementen in het hoofdgebouw en het ombouwen van de bestaande woning tot groepsaccommodatie, vormen een divers aanbod aan verblijfsrecreatie dat samen met een sterk, deels extern gericht, horecaconcept, een duidelijke aanvulling is ten opzichte van het bestaande aanbod in de regio. Een gefaseerde aanpak en ‘gaan voor het hoogst haalbare’ is hierbij essentieel.

Een sterke profilering in de markt, een sterke sturing op maximale budgetten (kostenbeheersing) tijdens de aanleg, het kunnen waarmaken van de beleving en het behoud van het unieke, natuurlijke karakter van de groeve, zijn essentiële elementen om het plan tot een succes te maken.

3.2.5 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg

Omdat er in de plannen van de initiatiefnemers sprake is van een kleinschalige outdoorshop (retail), is gekeken naar de (on)mogelijkheden van dit idee in relatie tot de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg. Hierin is opgenomen dat ‘Winkels in de centra van kleinschalige kernen, zonder concentratie- en balansgebieden, worden vrijgesteld van salderen wanneer de oppervlakte in WVO kleiner is dan 100 m². Vestiging van een kleine winkel tot dit oppervlak heeft geen neveneffecten op de winkelstructuur als geheel en draagt in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid van deze kernen’.

Omdat de beoogde outdoorshop kleinschalig blijft, zich echt op een nichemarkt richt en als doelgroep de gebruikers van de groeve heeft, zal er geen sprake zijn van verdringing van andere winkels.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie Beekdaelen

In de strategische visie gaat de aandacht naar de kwaliteitsimpuls en nieuwe ambities, vanuit het motto “Leven en werken in het landschap”. Aan de hand van de grote veranderingen in de samenleving zullen er nieuwe opgaven ontstaan. Dit biedt een kans om te gaan profileren op het motto “Leven en werken in het landschap”, het gaat hierbij over de volgende veranderingen:

  • Verduurzaming van de energievoorziening en verandering van het klimaat;
  • Verandering van de fysieke leefomgeving. De landbouw verandert, net als het omgaan met de natuur;
  • Veranderingen in het sociaal domein. Met de 3 D's ziet de gemeente zich gesteld voor nieuwe inhoudelijke opgaven en de manier waarop de samenleving hierbij een rol krijgt;
  • Bevolkingsafname en vergrijzing. De bevolkingsafname in Limburg speelt al vele jaren en heeft op diverse terreinen (wonen, onderwijs, zorg, economie, verenigingsleven etc.) invloed op de vitaliteit van de steden en kleinere kernen;
  • Veranderende identiteit in een globaliserende wereld. De wereld en de nabije omgeving van mensen veranderen snel.

Uit de verschillende bijeenkomsten die er het afgelopen jaar zijn geweest zijn er vier strategische ontwikkelperspectieven getekend. Aan de hand van deze perspectieven zal de nieuwe gemeente zich krachtig profileren. Ook vormen deze perspectieve de investeringslijnen waarbinnen projectvoorstellen geformuleerd worden. Het gaat hierbij om de volgende perspectieven:

  • 1. Excellent wonen en vitale kernen;
  • 2. Landschappelijke ontwikkelingen als kans voor lokale en regionale opgaven;
      • Ontwikkeling van een duurzame groene as van de Geleenbeek naar de Roode Beek van Schimmert, Schinnen en Schinveld tot grensoverschrijdend naar Selfkant en Gangelt;
      • Nieuwe allianties voor beheer en onderhoud van het landschap;
      • Ontwikkelen van verdienvermogen door natuur en groen te koppelen aan de kansen voor bijvoorbeeld zorg, toerisme, of duurzame landbouw.
  • 3. Duurzame economische ontwikkelingen;
      • Bevorderen van een attractief lokaal ondernemingsklimaat en vergroten van de arbeidsparticipatie;
      • Een wezenlijke bijdrage aan de energietransitie door energieopwekking in de bebouwde omgeving, langs infrastructuur en waar passend in de groene ruimte. Bijvoorbeeld zonnepanelen aan de noordzijde van de A76 of zonnige daken in de kernen.
  • 4. Een nieuwe relatie tussen gemeente en gemeenschap.

Van deze punten zijn de punten twee en drie het belangrijkste voor het desbetreffende project.

Conclusie

Het project Groevepark Silt past goed binnen de Strategische visie beekdalen. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van het omliggende groen en landschap en hier wordt in het ontwerp goed op ingespeeld. Binnen het concept zijn er ook verschillende verdienmodellen gekoppeld aan de natuur en het groen. Zo is er verblijfsrecreatie die inspeelt op de natuur en biodiversiteit. Door de zonnevelden die op de voormalige vuilstort worden gerealiseerd, draagt het plan ook bij aan de energietransitie

3.3.2 Ons Beekdaelen maken we samen

In het document ''Ons Beekdaelen maken we samen” worden er verschillende ambities opgesteld naar aanleiding van de fusie van de gemeenten. De dorps- en themabijeenkomsten hebben veel informatie opgeleverd over de behoeften, ambities en zorgen die inwoners, ondernemers en organisaties hebben. De gemeenteraden van Onderbanken, Nuth en Schinnen identificeren de volgende strategische opgaven die in de komende jaren opgepakt moeten gaan worden:

  • 1. Omslag van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving

Het proces dat de gemeenteraden met inwoners, ondernemers, professionals en verenigingen hebben doorlopen heeft geleerd dat er ook in Beekdaelen veel kracht aanwezig is in de samenleving. Mensen zijn bereid om verantwoordelijkheid te nemen voor hun dorp, ook als het om klassieke gemeentelijke taken gaat. Dit proces heeft de gemeente en de gemeenschap de kans geboden om te oefenen met een nieuwe manier van met elkaar omgaan.

  • 2. De kracht van de kleinschaligheid benutten in een grotere gemeente

De sociale cohesie in de relatief kleine dorpen en buurten wordt gezien als grote kracht van Beekdaelen. Het versterken van die verbindingen en het ontwikkelen van nieuwe coöperatieve verbanden kan oplossingen bieden voor vraagstukken in bijvoorbeeld het sociaal domein (van transitie naar transformatie)

  • 3. De focus op het landschap vraagt scherpe keuzes

Beekdaelen gaat van start onder het motto 'leven en werken in het landschap'. De landschappelijke kwaliteit en het kleinschalige karakter van dat landschap en de dorpen is de sterkste verbindende factor tussen de gemeenten Onderbanken, Nuth en Schinnen. De gemeente zal selectief moeten zijn in wáár grootschalige economische ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

  • 4. De rol in de regio: concurreren of complementeren?

Beekdaelen wordt een landelijke gemeente, ingeklemd tussen verstedelijkte gebieden. De keuze die daarbij voorligt is of Beekdaelen op zoek gaat naar eigen profilering op die aspecten, of naar keuzes op regionale schaal. Met andere woorden, gaat Beekdaelen concurreren met de buren of de regio aanvullen?

  • 5. De complexe klimaat- en duurzaamheidsopgaven hanteerbaar maken

Duurzaamheid en klimaatadaptatie zijn onderwerpen die bij velen (ook tijdens de bijeenkomsten) onder de aandacht staan. De opgaven zijn echter uiterst complex en worden momenteel nog lang niet door iedereen in hun volle omvang erkend en herkend. Op dit moment lijken er meer vragen dan antwoorden te zijn, terwijl het energievraagstuk slechts één van de opgaven is. Ontwikkelen van een circulaire economie en de gevolgen van klimaatverandering voor het landschap en het leven in de dorpen zijn daarnaast ook opgaven die urgent zijn. De ambitie van Beekdaelen om deze opgaven proactief op te pakken betekent dat er in beeld gebracht moet worden waar binnen de gemeente en op regionale schaal mogelijkheden liggen om tot oplossingen te komen.

  • 6. Tekorten woningvoorraad aanpakken met oog voor de lange termijn

De keuze waar de gemeente voor staat is hoe deze korte en langere termijn opgaven met elkaar te verbinden. Welke nieuwe manieren van bouwen kunnen uitkomst bieden? Zijn er tijdelijke oplossingen denkbaar?

  • 7. Voorzieningenbeleid op maat toesnijden voor elke kern

De gemeente en de bewoners zullen permanent met elkaar in gesprek moeten zijn over wat dat basisniveau is en over welke voorziening waar nodig is. Want niet overal is alles nodig of mogelijk en de behoeften veranderen; een goed voorzieningenniveau op de schaal van Beekdaelen, dat recht doet aan het basisniveau voor de dorpen, vraagt om keuzes. Bovendien zal er een keuze gemaakt moeten worden over hoeveel ruimte bewoners zelf krijgen om voorzieningen te realiseren.

  • 8. Gemeentelijke dienstverlening aanpassen aan veranderende wensen en behoeften

De gemeente zal in haar keuzes over dienstverlening moeten bepalen hoe zij inspeelt op die veranderende behoeften en verwachtingen.

Conclusie

Veel ambities van het document “Ons Beekdaelen maken we samen” zijn niet relevant voor het project Groevepark. De ambities zijn vooral gericht op verschillende vraagstukken tussen de verschillende gemeentes. Het project kan wel voor verschillende punten een positieve bijdrage leveren zoals: de focus op het landschap en de complexe klimaat- en duurzaamheidsopgaven.

3.3.3 'Van geuldal tot Geleenbeek'

Met als thema "leven en werken in het landschap" kiest de nieuwe plattelandsgemeente Beekdaelen voor een voortrekkersrol voor een gezonde en duurzame leefomgeving. In dit duidelijk, degelijk en duurzaam ontwikkelingsperspectief staat het landschap op één.

Een uitdagende landschappelijke verbinding tussen het Geuldal en Geleenbeekdal vormt het raamwerk waarin de gemeente Beekdaelen de verbinding opzoekt tussen gezonde bodems, een robuust groenblauw raamwerk, een waardevol recreatief netwerk, duurzaam ondernemerschap, een autoluw, beleefbaar plateaulandschap en natuur-inclusieve, streekgebonden landbouw.

Vier ondernemersinitiatieven bieden nu een kans om werk te maken van deze verbinding en als katalysator op te treden voor een integrale gebiedsontwikkeling met meerdere initiatieven.

Binnen de gebiedsontwikkeling 'Van Geul tot Geleenbeek' in Gemeente Beekdaelen zoeken de initiatiefnemers van Silt actief de samenwerking met andere pro-actieve ondernemers in het gebied. Samen streven zij naar samenhang en kwaliteit in het gebied en zien zij meerwaarde in het gezamenlijk optrekken in deze gebiedsontwikkeling. Naast Groevepark Silt zijn de volgende initiatieven op dit moment leidend binnen de gebiedsontwikkeling 'Van Geuldal tot Geleenbeek':

  • Reus van Schimmert
  • Groevepark Silt
  • Hersteltuin
  • ALFA brouwerij
  • USAG Schinnen

De ontwikkeling van Silt nodigt uit tot nog meer samenwerking met natuur- en milieuverenigingen als Milieugroep Schinnen-Spaubeek en IVN in het kader van natuurinformatie en -educatie.

3.3.4 Beekdaelen B(l)oeit!

Beekdaelen is een groene gemeente tussen de stedelijke zones van Parkstad Limburg en Sittard-Geleen. Het landschap vormt de belangrijkste kernwaarde van de gemeente. Kenmerkend zijn meerdere beken, het zacht glooiende reliëf, de weidse vergezichten over open plateaus, rust en ruimte, maar ook kleinschaligheid, streekgebondenheid en in het groen ingebedde dorpskernen. De beekdalen, die aangename groenblauwe verbindingen door het landschap vormen, zijn door de inwoners van de gemeente aangewezen als de grootste landschappelijke kwaliteit van de gemeente. Niet voor niets verwijst de naam van de gemeente hier dan ook naar.

Als groen gebied tussen twee verstedelijkte gebieden is de gemeente een zeer belangrijke schakel in

de ecologische verbinding tussen het Heuvelland en Nationaal Park De Meinweg. Haaks hierop staat

de doorsnijding van deze verbinding door de autosnelweg, de spoorlijn en de aan deze infrastructuur

gelieerde bedrijvigheid. Ook elders heeft menselijk handelen ertoe geleid dat de ruimtelijke kwaliteit van het (bebouwde) landschap alsook de biodiversiteit en de bodemvitaliteit, onder druk staan.

Gezien de waardering voor de groene waarden van Beekdaelen is het belangrijk dat ieder individu, iedere

organisatie zijn verantwoordelijkheid neemt om een bijdrage te leveren aan het beheer en herstel van een harmonieus, klimaatrobuust en biodivers landschap voor de huidige basisschoolgeneratie en de generaties na hen.

Gemeente Beekdaelen vindt het dus belangrijk dat iedere inwoner, organisatie of ondernemer zich bewust is van de unieke, groene omgeving en gestimuleerd wordt hieraan bij te dragen.

De gemeente Beekdaelen richt zich daarom op activatie van en participatie door inwoners, ondernemers en verenigingen om de collectievewaarden te verwezenlijken, te beheren en te behouden. Activatie steunt daarbij op zeven pijlers. Elke pijler staat representatief voor een collectief van actoren dat op eigen wijze bijdraagt aan het behalen van de doelstelling van Beekdaelen B(l)oeit. De volgende pijlers zijn hierbij onderscheiden:

  • 1. Individu, burgercollectief
  • 2. Basisscholen, leerlingen
  • 3. Gemeente, burgers en ondernemers
  • 4. Gemeente en ondernemers
  • 5. Waterbeheerders
  • 6. Agrarische ondernemers
  • 7. Gemeente en terreinbeherende organisaties
3.3.5 Landschapskader Beekdaelen

Op 14 juni 2022 is het Landschapskader Beekdaelen vastgesteld; een nieuw en veelzijdig landschapskader dat het beleid ten aanzien van het landschap integraal verdiept en ruimtelijk vertaalt. Hierbij wordt het gebied dat wordt gevormd door de voormalige gemeenten Onderbanken, Nuth en Schinnen als een nieuwe landschappelijke eenheid gezien – de grootste landelijke gemeente van Zuid-Limburg - en aangegeven een integraal en duidelijk beleid te voeren.

In voorbereiding op de omgevingsvisie heeft de gemeente Beekdaelen de waarden, kenmerken en potenties van het landschap in beeld gebracht en geduid waar verdere ontwikkeling nodig is. Hiermee heeft het landschap een stevige positie gekregen: het is duidelijk wat het behouden waard is, waar nog ruimte voor verbetering zit, en hoe het landschap kan bijdragen aan nieuwe ontwikkelingen die nu spelen. Dit heeft geleid tot een inspirerend landschapskader. Doel is om het landschap als uitgangspunt te benutten om oplossingen te vinden voor de opgaves waar de gemeente voor staat.

Specifiek voor Beekdaelen kunnen we hierbij denken aan het aanpakken van lokale wateroverlast, het behoud en herstel van kleine landschapselementen of het voorkomen van ruimtelijke versnippering rondom de kernen. Tegelijkertijd zijn er opgaves die voortkomen uit de ruimtevraag van specifieke sectoren, zoals de landbouw of recreatie of woningbouw.

Naast deze lokale opgaves dienen zich grote maatschappelijke vraagstukken aan, die deels voortkomen uit landelijk of provinciaal beleid. Voorbeelden zijn de energietransitie, het aanjagen van circulaire landbouw, of het creëren van een gezonde woon- en werkomgeving. Door deze opgaves samen met actoren in het landschap op te pakken wordt de “vermaatschappelijking” van het landschap vormgegeven. Anderzijds zijn er ook opgaves die voortkomen uit de toestand van het landschap zelf. Hierbij valt te denken aan het tegengaan van verrommeling, verdroging op de plateaus of versnippering van natuurgebieden.

Daarom is “Leven en werken met het landschap” als leidend motief omarmd. Door met het landschap te werken, kan de relatie tussen de landschappelijke kwaliteit en gebruik worden versterkt en – waar nodig – hersteld. Door tijdens het proces zorgvuldig te werken aan een breed draagvlak, wordt de kans op succes vergroot.

Voor een duurzame vermaatschappelijking is het noodzakelijk dat ontwikkelingen breed gedragen worden. Door stakeholders een (pro)actieve rol te laten spelen in hoe het landschap zich ontwikkelt ontstaat betrokkenheid en gedeeld eigenaarschap. Het inspiratiekader is dus een springplank voor interactie, het benutten van landschappelijke waarden, en de basis voor een brede en duurzame landschapsontwikkeling die gezamenlijk wordt ingezet.

Het resulterende landschapskader is geen rigide handleiding die alleen wordt geraadpleegd als er problemen worden gesignaleerd. Integendeel, het is een ontwikkelingsinstrument die kaders biedt waarmee toekomstige transities en ontwikkelingen kunnen worden vormgegeven, met als vertrekpunt de potenties van de landschappelijke kenmerken, maar tegelijkertijd met ruimte voor maatwerk door diverse actoren in het landschap – niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Zo wordt het landschapskader een instrument dat zijn waarde blijft bewijzen voor alle partijen die aan het landschap van de toekomst bijdragen.

In een uitgebreide analyse zijn de kernkwaliteiten van het Beekdaelense landschap in kaart gebracht. Hiermee is de omgevingskwaliteit van het landschap in de gemeente geduid en zijn specifieke (ruimtelijke) kenmerken verbeeld.

Op basis van de landschapskenmerken is een toekomstig landschappelijk raamwerk opgesteld dat de belangrijkste ontwikkelingspunten weergeeft, maar dat vooral richting geeft om de landschappelijke basis te versterken.

Voor de thema's natuur, landbouw, water, toerisme en sociaal domein zijn deeluitwerkingen opgenomen die op visieniveau weergeven waar en hoe het landschappelijk raamwerk middels gezamenlijke actie en heldere doelen ontwikkeld en versterkt kan worden.

Het landschapskader definieert de toekomstige koers op hoofdlijnen zonder te verzanden in details. Door op structuurniveau over het landschap na te denken, en ontwikkelingen, stakeholders en mogelijkheden te koppelen, ontstaan uitnodigende routekaarten naar de toekomst. De visie die aan deze kaarten ten grondslag ligt inspireert, informeert en daagt uit tot samenwerking en interactie. Hierdoor heeft de gemeente Beekdaelen de middelen in handen om het landschap te vermaatschappelijken voor de toekomst.

3.3.6 Regionale Energie Strategie

Gemeente Beekdaelen heeft in regionaal verband een Regionale Energie Strategie (RES) opgesteld ne op 1 juli 2021 ingediend bij het Rijk. Het doel van de RES is om, door middel van regionale samenwerking, plekken aan te wijzen die potentie hebben voor (grootschalige) energieopwekking. Hierbij wordt uitgegaan van bewezen energietechnieken: zonnepanelen en windenergie. De REs is een levend document dat iedere twee jaar wordt herzien.

Binnen de gemeente Beekdaelen zijn een aantal locaties aangewezen die potentie hebben voor energieopwekking. Aan de hand van nader onderzoek, onder andere een landschappelijke verdieping, en een participatietraject voor een nadere verkenning met omwonenden en belanghebbenden, wordt dit nader vorm gegeven. De gemeenteraad heeft aangegeven daarbij eerst in te zetten op (grootschalig) zon op daken en bijvoorbeeld parkeerterreinen In samenwerking met andere gemeenten in Parkstad wordt gewerkt aan een uitvoeringsprogramma om dit handen en voeten te geven.

Specifiek is de voormalige vuilstort naast groeve Schinnen binnen de RES aangewezen als zoekgebied voor 'zon op onbenutte terreinen', waaronder gronden met een andere functie dan landbouw of natuur, zoals een (voormalige) stortplaats, vallen. De locatie komt daarmee in aanmerking voor aanleg van zonneweiden ten behoeve van grootschalige opwekking van zonne-energie.

3.3.7 Duurzaamheidsvisie Beekdaelen

In 2020 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsvisie Beekdaelen vastgesteld. Hierin zijn de duurzame doelstellingen van de gemeente Beekdaelen opgenomen voor de komende jaren. Daarin zijn drie ambities benoemd:

  • 1. We reduceren ons energiegebruik en gaan lokaal meer duurzame energie produceren;
  • 2. We bewaken ons groene karakter, verhogen onze weerbaarheid en beperken klimaatrisico's;
  • 3. We werken aan het sluiten van kringlopen naar een circulair Beekdaelen.

Ten aanzien van de eerste ambitie streeft de gemeente ernaar om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet worden bereikt door enerzijds in te zetten op energiebesparing en anderzijds, voor het resterende deel van de energievraag na besparing, op eigen grondgebied op te wekken, voor zover dat haalbaar is. het landschappelijke karakter van de gemeente maakt dat er beperkt ruimte is voor grote zonnevelden en windturbines. De potentiële locaties voor grootschalige opwekking en het daarbij te hanteren afwegingskader is opgenomen in de Regionale Energie Strategie.

Conclusie

De voormalige en afgedichte vuilstort bij groeve Schinnen is in de RES aangewezen als in potentie geschikte locatie voor grootschalige energieopwekking met zon. In dit plan bestemmingsplan is voor de zonnenweiden zodanig invulling gegeven dat deze op een passende wijze in het landschap worden ingepast en daarbij zo worden geplaatst dat onder en tussen de panelen natuurwaarden kunnen ontwikkelen. Tenslotte wordt het gebied ook geschikt en toegankelijk gemaakt voor recreatief (mede)gebruik door het realiseren van een moutainbikeroute. De ontwikkeling van zonneweides op het vuilstort, binnen het concept van Silt draagt daarmee op een verantwoorde wijze bij aan de ambitie van de gemeente Beekdaelen om in 20240 energieneutraal te zijn.

Ten aanzien van de nieuw te bouwen recreatie-eenheden en voorzieningen geldt tenslotte sinds 2018 de wettelijke verplichting om deze aardgasvrij te bouwen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Ten behoeve van het plan is het Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek opgesteld, zie Bijlage 1 Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt. Onderstaande omschrijving van het plan is gebaseerd op de beschrijving in het Masterplan.

Het totale groevegebied dat is beschouwd beslaat in totaal bijna 70 ha, waarvan 28 ha bestaat uit de voormalige vuilstort Schinnen, 15 ha de groeve Schinnen en 26 ha de groeve Spaubeek. Het is gelegen tussen de kernen Spaubeek en Nuth, in de gemeente Beekdaelen. De afwerking van groeve Spaubeek is bijna voltooid. Het ingerichte gebied zal worden opengesteld voor recreatief medegebruik. Voorliggende toelichting heeft betrekking op een plangebied dat enkel de groeve Schinnen en de afgewerkte vuilstort behelst en beslaat ca. 45 ha. Het plangebied is inmiddels omgedoopt tot Groevepark Silt.

De groeve Schinnen wordt overgenomen door spontane vegetatie, waar bepaalde pionierssoorten al zichtbaar zijn. De voormalige vuilstorten zijn voorzien van een definitieve afdeklaag, waardoor het landschap min of meer in de oude staat van voor de zandwinning is teruggebracht. Het groevegebied ligt in het noorden van het Plateau van Schimmert. Dit bestaat uit een grillig gevormde helling van droogdalen, groeves, bos en kleine landschapselementen die het gebied een divers en kleinschalig karakter geven.

Met de ontwikkeling wordt er ingezet op bijzondere natuurontwikkeling en beleving, inspelend op het karakteristieke van het groevegebied. Het menselijk handelen in het gebied heeft geresulteerd in de mogelijkheid water een plek te geven, waardoor een nieuwe laag aan de natuur wordt toegevoegd. Dit biedt weer mogelijkheden voor nieuwe biotopen.

Deze natuurontwikkeling biedt mogelijkheden voor bijzondere verblijfsrecreatieve concepten. Waar groeve Spaubeek groevenatuur, rust en stilte biedt, ligt het accent in groeve Schinnen meer op een combinatie van dag-, verblijf- en extensieve waterrecreatie. Ook de voormalige vuilstorten zijn integraal onderdeel van het Groevepark en transformeren tot een eigentijds energielandschap van zonneweides, verspreid over het glooiende landschap. De beoogde transformatie is weergegeven in figuur 4-1. Ook is in bijlage 2 Integraal ontwerp een integraal ontwerp opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0005.png"

Figuur 4-1: Inrichting plangebied (Bron: Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt d.d. 20210409. Heusschen Copier)

Natuurontwikkeling

Met de beoogde ontwikkeling wordt er een breed aanbod van biotopen gerealiseerd die aansluiten op de intrinsieke waarden van zowel het plangebied als de omliggende (natuur)gebieden. De juiste samenhang, plaatsing en afwisseling van deze structuren is erg waardevol om gebruik van mens, dier en plant harmonieus samen te laten gaan. Hierdoor worden namelijk kansen gecreëerd voor reeds voorkomende én nieuwe of verdwenen planten- en diersoorten. Zodoende wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de ecologische structuur tussen (Geleen)beekdal en plateau.

Entreegebied

Hettekensweg

Het gebied is te bereiken via de Hettekensweg. De bestaande weg wordt meer gericht op de voetganger en de fietser. Dit kan worden bereikt door middel van verschillende mitigrerende maatregelen, waaronder de maximale snelheid verlagen naar bijvoorbeeld 30 of 5 km/u. Ter hoogte van de bestaande weegbrug opent de ruimte zich. Deze plek vormt in potentie de herkenbare poort tot Groevepark Silt. De beheerderswoning zal tevens bij de entree een plek krijgen.

Het bestaande pand ten noorden van de Hettekensweg zal in gebruik worden genomen om verblijfsgasten te ontvangen, waarna zij vervolgens naar een andere locatie worden geleid.

Informatie-/educatiepunt met outdoorshop en koffiecorner, boogloodsen en recreatiewoning

Voorbij het entreegebied ligt een ensemble van gebouwen rondom een voorplein. Het bestaande loodsgebouw wordt getransformeerd tot een eigentijds, duurzaam gebouw; de 'Outdoor shop'. De 'Outdoor shop' vormt de entree van het 'bike-park' op de voormalige vuilstort en mogelijk knooppunt in een groter recreatief routenetwerk. De Outdoor shop combineert een informatie- en educatiepunt met een koffiecorner. Naast dit gebouw staan een tweetal boogloodsen inpandig ingericht als recreatieve verblijven (4 st.). Parkeren is aan de overzijde van de weg georganiseerd. Het achterliggende bestaande woonhuis wordt getransformeerd naar een gebouw voor groepsaccomodatie voor maximaal 16 personen. De verblijfsrecreatie heeft een eigen parkeervoorziening, gekoppeld aan de Hettekensweg. Vanaf het entreegebied leidt de Hettekensweg verder het Groevepark Silt in, in de richting van de grote parkeerplaats op het vuilstort nabij het hoofdgebouw.

Hoofdgebouw

Het hoofdgebouw ligt in de noordoostelijke hoek van de groeve. Het hoofdgebouw heeft een programma dat bestaat uit horeca (restaurant en terras), lobby, wellness faciliteit, uitkijkpunt, experience (natuureducatie) en maximaal 4 vakantieappartementen. De wellness faciliteit inclusief zwembad zijn uitsluitend voor verblijfsgasten geopend. De horeca en experience faciliteiten zijn ook open voor andere bezoekers. In totaal bestaat het gebouw uit maximaal 5 verschillende lagen. Echter zijn 2 van deze lagen (opslag en wellness) verdiept in de groeve aangebracht. Ten aanzien het huidige maaiveldniveau van de Hettekensweg zijn er maar 3 lagen gebouw volume. Het totaal verhard oppervlakte bedraagt 1250 m2.

Gasten en bezoekers kunnen het hoofdgebouw bereiken door gebruik te maken van het de twee voorziene bruggen. De twee bruggen verbinden het hoofdgebouw voor voetgangers met de parkeerplaats op het zonneveld. Vrije doorrijhoogte ten aanzien van de weg, circa/minstens 4,6 m. De maximale hoogte is afhankelijk van een nauwkeurige inmeting ter plaatse maar zal niet boven de huidige taluds uitkomen. De breedte van de bruggen bedragen minimaal 2,4 meter en maximaal 4,2 meter.

De twee bruggen zijn weergegeven in de onderstaande afbeeldingen (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0006.png"

Figuur 4-2: locatie twee bruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0008.png"

Figuur 4-3: Sfeerbeelden bruggen.

Verblijfsmogelijkheden

Over het park verspreid liggen verschillende clusters die aansluiten op de verblijfsdomeinen van de diersoorten die in dit Groevepark Silt respectievelijk de omgeving leven (Buizerd, Das en Bever). De verblijfseenheden in het gebied sluiten aan bij deze domeinen. In totaal zijn 60 verblijfseenheden voorzien, uiteenlopend van grootte tussen de 35 m2 en 150 m2.

Domein van de Das

Het domein van de das omvat maximaal 28 verblijfseenheden die als het ware zijn ingegraven in een glooiend landschap met fruitbomen verspreid over het domein. Hierdoor ontstaat een sterk gevoel van privacy en een landschappelijke beleving passend bij het kleinschalige cultuurlandschap van hagen, graften en fruitbomen; het foerageergebied van de das. De verblijfseenheden zijn ca. tussen de 40 en 75 m2 groot en bieden ruimte aan 4 tot 6 personen per eenheid. Om dit domein te realiseren vindt reliëfvolgende maaiveldverlaging plaats voor de inpassing van de verblijfseenheden. De vakantie-eenheden zijn maximaal 1-laags.

Als mitigerende maatregel voor de das wordt op het talud een graft met inheemse bomen en struiken aangeplant. Ten opzichte van de bestaande kavel wordt richting het hoofdgebouw het hoogteverschil opgevangen door het aanleggen van een aantal terrassen waarop de units Das staan. De buitenste rand units Das komen lager te liggen dan het bestaande agrarische perceel. Dit hoogteverschil wordt opgevangen door de nieuwe graft. Deze graft zorgt voor geleiding van het dier de das en biedt, naast een goede landschappelijke inbedding van de units Das, ook voor een zekere mate van rust voor het agrarische perceel. Dit perceel wordt aangeplant met fruitbomen in een grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0009.png"

Figuur 4-4 Sfeerimpressie van de vakantie-eenheden domein van de Das. (Bron: Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt d.d. 20210409. Heusschen Copier)

Domein van de Buizerd

Het domein van de buizerd omvat maximaal 26 verblijfseenheden die zijn opgetild en zich als 'nesten' tussen de boomtoppen begeven. Van daaruit kijken zij door de boomtoppen uit over de groeve. Vanaf het hoofdgebouw leidt een opgetild pad naar dit domein. De verblijfseenheden takken hier groepsgewijs aan op deze structuur en bieden door hun oriëntatie privacy en maximale landschappelijke beleving. De eenheden zijn ca. 35-80 m2 groot en bieden elk plek voor 2, 4 of 6 personen. De verblijfseenheden en loopbruggen zijn van hout waarmee nadrukkelijk aansluiting wordt gezocht bij het bos. De units zijn echter verticaal opgebouwd en bestaan uit twee basis types. De vakantie-eenheden zijn drie laags. De hoogte bedraagt ongeveer 8 meter (gemeten vanaf het terrasniveau). De basis types hebben respectievelijk een footprint (terras niveau van 68 m2 en 74 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0010.png"

Figuur 4-5 Sfeerimpressie van de vakantie-eenheden domein van de Buizerd. (Bron: Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt d.d. 20210409. Heusschen Copier)

Domein van de Bever

Het domein van de bever ontleent zijn identiteit aan de ligging aan het water. Als een soort 'burchten' bieden deze verblijfseenheden beschutting, intimiteit en maximale contact met het water in de groeve. De eenheden zijn zo gepositioneerd dat de privacy gewaarborgd wordt. Allen zijn ontsloten via één centrale ingegraven 'toegang'. De verblijfseenheden liggen als het ware verscholen onder een met riet en gras begroeide deken. Lichtkoepels zorgen voor voldoende daglichttoetreding. Elke eenheid is ca. 90 m2 groot en biedt plek voor 4 tot 6 personen. In totaal worden er maximaal 15 vakantie-eenheden voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0011.png"

Figuur 4-6 Sfeerimpressie van de vakantie-eenheden domein van de Buizerd. (Bron: Masterplan Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt d.d. 20210409. Heusschen Copier)

Het is wenselijk om flexibiliteit in het plan te houden ten aanzien van de vakantie-eenheden per domein. Om deze reden is er middels de planregels en aanduidingen op de bestemmingsplankaart een maximale hoeveelheid per domein aangegeven, maar ook een cumulatief maximum voor de drie domeinen en het hoofdgebouw van 60 verblijfseenheden.

Voor de natuurontwikkeling en -beleving is het van groot belang dat de verblijfsrecreatieve activiteiten deze niet overstemmen. Daarom is ingezet op een beperkt aantal recreatieve eenheden. Het aantal van 60 unieke verblijfseenheden in de groeve, de 4 accommodaties in de boogloods en het ombouwen van de bestaande woning tot groepsaccommodatie, vormen een divers aanbod aan verblijfsrecreatie dat samen met een sterk, deels extern gericht, horecaconcept, een duidelijke aanvulling is ten opzichte van het bestaande aanbod in de regio. Een gefaseerde aanpak en ‘gaan voor het hoogst haalbare’ is hierbij essentieel.

Een sterke profilering in de markt, een sterke sturing op maximale budgetten (kostenbeheersing) tijdens de aanleg, het kunnen waarmaken van de beleving en het behoud van het unieke, natuurlijke karakter van de groeve, zijn essentiële elementen om het plan tot een succes te maken.

Waternatuur en -beleving

In het zuidwestelijke deel van het plangebied is een 'waterbiotoop' voorzien. Om de waterbiotoop te realiseren wordt ca 450.000 m3 weggegraven waardoor er een plas ontstaat die helemaal bestaat uit grondwater. Om deze waterbiotoop heen wordt een lange natuurvriendelijke oever gerealiseerd in combinatie met een 'beleefpad' waar de bezoekers over en langs het water kunnen lopen. Hierdoor zijn er uiteenlopende sferen en belevingen in het gebied. Het beleefpad staat in verbinding met een gestilleerd, cirkelvormig element. Zwemmen is alleen binnen dit element toegestaan en daarmee veilig. Binnen deze cirkel is tevens een kleinschalig zandstrand gelegen.

Zonneweide met Bike-Park

Met de beoogde ontwikkeling wordt ter plaatse van vuilstort 1 en vuilstort 2 meerdere geclusterde zonneweides in combinatie met een bike-park gerealiseerd. De zonnevelden worden op een zorgvuldige manier ingepast zodat deze zich niet onnodig opdringt aan het omliggende landschap. In het ontwerp van de zonneweide is ruimte tussen de velden gehouden waardoor er een positief effect kan optreden op de biodiversiteit. De 'bike-route' slingert als het ware door deze zonnevelden door en biedt naast een uitdagend parcours, tevens fraaie vergezichten op het omliggend landschap. Het ontwerp van de zonneweide is opgenomen als bijlage bij deze toelichting (zie figuur 4-7).

De zonnepanelen worden op stellages geplaatst en hebben een minimale hoogte van 0,8 meter en maximaal 1,7 meter hoog. Het bijbehorende transformatorstation bedraagt 8,6 m2 (3,3 meter breed en 2,6 meter lang). Tussen de rijen panelen zal een open ruimte aanwezig zijn waardoor het hemelwater te allen tijden de bodem kan bereiken. De zonnepanelen worden zoals gezegd op de vuilstort geplaatst. De vuilstort blijft onaangetast. De waterdrainages en bassins rondom het park zullen worden gehandhaafd. Hier wordt dieper op ingegaan in paragraaf 5.9 en Bijlage 12 Watertoets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0012.png"

Figuur 4-7: ontwerp zonnepark.

Toegang zuidzijde Groevepark Silt

Voor extensieve wandelaars komt er een toegang aan de zuidzijde van het Groevepark Silt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0013.png"

Figuur 4-8 Sfeerimpressie toegang zuidzijde Groevepark Silt voor extensieve wandelaars.

Fasering

De ontwikkeling wordt gerealiseerd in drie fasen:

  • Fase 1 bestaat uit realisatie entreegebied, zonnevelden in combinatie met mountainbike parcours, hoofdgebouw, verblijfsrecreatie domein van de das en het ontgraven ten behoeve van natuurontwikkeling en het creëren van water als belevingswaarde voor de verblijfsgasten. Deze eerste fase zal aanvangen nadat het bestemmingsplan vigerend is en neemt ongeveer 5 jaar in beslag.
  • Fase 2 bestaat uit een uitbreiding van de verblijfseenheden door het realiseren van het domein van de bever. Deze tweede fase zal bij succes opeenvolgend zijn op fase 1 en zal een periode van 2 jaar in beslag nemen voor planvorming en bouwrealisatie.
  • Fase 3 bestaat uit de laatste uitbreiding van de verblijfseenheden door het realiseren van het domein van de buizerd. Tevens zal uitbreiding van de wellnessvoorzieningen en upgrading van de horeca plaatsvinden en wordt de overige wandelinfra aangelegd. Deze derde fase zal bij succes opeenvolgend zijn op fase 2 en zal een periode van 2 jaar in beslag nemen voor de planvorming en bouwrealisatie. Indien het resultaat en de markt zich in dusdanige positieve lijn ontwikkelen is het denkbaar dat fase 2 en 3 gecombineerd worden.

In tegenstelling tot de afgesloten terreinen van de Groeve Schinnen en vuilstorten wordt het Groevepark Silt een openbaar toegankelijk gebied waarin verblijfsrecreatie, recreatief medegebruik en natuurbeleving/-educatie naast de opwekking van duurzame energie de belangrijkste speerpunten zijn. Het toegankelijk maken van delen van het Groevepark Silt zorgt ervoor dat de intrinsieke waarden van het gebied door bezoekers kunnen worden beleefd en tevens wordt de “witte vlek” in het recreatieve routenetwerk weggehaald waardoor allerlei routes verbeterd kunnen worden. Het toevoegen van unieke verblijfsrecreatie mogelijkheden zorgen voor (in)directe werkgelegenheid en inkomsten waardoor de beoogde (natuur)kwaliteit van groevepark Silt duurzaam in stand kan worden gehouden.

Beeldkwaliteitsplan

Er is een beeldkwaliteit & inrichtingsschets 'Groevepark Schinnen-Spaubeek Silt' uitgewerkt (Bijlage 4 Beoordeling MER-plicht). Het beeldkwaliteitsplan is richtinggevend voor de beoordeling van de omgevingsvergunning ten behoeve van realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.

Resultaten

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft advocatenbureau BoelsZanders een analyse uitgevoerd of de ontwikkeling in het kader van de ontgrondingen m-e-r.-(beoordelings)plichtig is of dat er anderszins sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Beoordeling MER-plicht. Hieronder volgt kort de conclusie van deze analyse.

  • Het ontgrondingsproject ligt beneden de drempelwaarde van onderdeel D 16.1 van de bijlage bij het Besluit-m.e.r. Conform artikel 2, lid 5 van het Besluit-m.e.r. is het bevoegd gezag verplicht om in een vormvrije m.e.r.- beoordeling, aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r., na te gaan of er (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden door de voorgenomen activiteit(en). In dit kader dient rekening te worden gehouden met een eventuele cumulatie met andere projecten (lees: ontgrondingen).
  • Indien het project kwalificeert als een "landinrichtingsproject" als bedoeld in de bijlage bij het Besluit-m.e.r. dient ook voor deze activiteit een vormvrije m.e.r.- beoordeling plaats te vinden. Los van de m.e.r.-beoordelingsplicht die voortvloeit uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. is ook sprake van een m.e.r.-plicht indien ten behoeve van het project een zogenaamde "passende beoordeling" moet worden verricht op grond van artikel 2.8 Wnb. Met de inwerkingtreding van artikel 3 Besluit m.e.r. kunnen zich echter uitzonderingsgevallen voordoen, waarvoor géén plan-m.e.r., maar enkel een plan-m.e.r.-beoordeling hoeft te worden verricht. Een en ander geldt voor plannen die zien op kleine gebieden waarvoor een passende beoordeling moet worden verricht, die niet zijn opgenomen in kolom 4 van de lijst met m.e.r.-plichtige besluiten en waarvan het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat die niet gepaard gaan met aanzienlijke milieueffecten. Niet geheel duidelijk is vooralsnog wanneer sprake is van een "klein gebied" in de zin van artikel 3 lid 2 Besluit-m.e.r, hetgeen leidt tot onzekerheid. Het verdient dan ook aanbeveling om in dit kader allereerst een voortoets te verrichten. Op deze wijze kan mogelijk worden voorkomen dat een passende beoordeling met een daaraan gekoppelde plan-m.e.r.(-beoordeling) moet worden verricht.

In navolging van de bovenstaande conclusie is een m.e.r. beoordeling opgesteld. Dit rapport is in te zien in Bijlage 5 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling. Hieronder volgt kort de conclusie ten aanzien van deze beoordeling.

Conclusie

Gebleken is dat het planvoornemen, zijnde de herziening van het bestemmingsplan en het uitvoeren van de ontgrondingsactiviteiten, geen negatieve effecten heeft op bodem, externe veiligheid, lucht geluid, natuur en grondwater. Nadelige gevolgen van verkeer en water kunnen voorkomen of gemitigeerd worden.

De gevolgen zijn allen lokaal en er zijn ter plaatse geen andere ontwikkelingen waarmee de effecten tot grote gevolgen zouden kunnen cumuleren. De conclusie is daarom dat, mits de voorgestelde maatregelen in acht worden genomen, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarom is de conclusie gerechtvaardigd dat er geen volledige milieueffectrapportage doorlopen hoeft te worden en dat er geen milieueffectrapport nodig is.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden er geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, maar wordt wel een nieuwe bedrijfswoning bestemd. De ontwikkeling richt zich voornamelijk op het mogelijk maken van de bestemming natuur en recreatie. Onder de bestemming recreatie worden op de locaties bij de entreelocatie, domein van de- Das, Bever en de Buizerd vakantiewoningen gerealiseerd. Deze vakantiewoningen hoeven niet te worden beoordeeld als zijnde woningen en hoeven daarom niet beschermd te worden voor de hinder aspecten geur, geluid, stof of gevaar. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel raadzaam om te beoordelen of de effecten op de vakantiewoningen en andersom acceptabel zijn. Om deze reden worden de vakantiewoningen beoordeeld als zijnde een burgerwoning.

In de omgeving van de vakantiewoningen zijn bedrijven aanwezig. Zo ligt bij de vuilstort een bio-energiecentrale met minder dan 50 MWe vermogen. Deze heeft een richtafstand tot een rustige woonwijk van 100 meter (waarbij geluid maatgevend is). Het is een centrale met naar verwachting een beperkte geluiduitstraling. In dit geval betreffen het recreatieverblijven, en geen woningen. Dus formeel zijn deze woningen niet geluidgevoelig. Desondanks is in het kader van goede ruimtelijke ordening getoetst aan de richtafstanden. De vakantiewoningen liggen op voldoende afstand van de centrale (meer dan 100 meter). Hierbij is gemeten vanaf de installatie.

Daarnaast ligt het bedrijventerrein De Horsel op meer dan 500 meter afstand van het plangebied. Op deze locatie zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 4.2. De bijpassende richtafstand bedraagt 300 meter. Daarmee vormt dit bedrijventerrein geen belemmering ten aanzien van de realisatie van de recreatiewoningen. Voor alle andere bedrijventerreinen en losse bedrijven geldt dat andere woningen dichterbij gelegen zijn. Daarmee zijn de beoogde vakantiewoningen niet maatgevend ten aanzien van de richtafstanden van de omgeving.

De bedrijfswoning dient wel beschermd te worden voor hinder aspecten geur, geluid, stof en gevaar. Het bedrijventerrein De Horsel ligt op circa 800 meter afstand. De richtafstand is 300 meter, dus dit bedrijventerrein vormt geen belemmering voor de bedrijfswoning. Ten noordoosten van de bedrijfswoning is een hovenier aanwezig op circa 400 meter afstand. De richtafstand van een hoveniersbedrijf betreft 50 meter. De bedrijfwoning ligt dus op ruim voldoende afstand van dit bedrijf.

Het bestemmingsplan maakt op het vuilstort de oprichting van zonneweiden en bijbehorende voorzieningen, waaronder transformatoren, mogelijk. Transformatoren genereren geluid naar de omgeving. De in dit plan toe te passen type transformatoren en bijbehorend vermogen leidt tot een richtafstand van minimaal 50 meter tot geluidgevoelige bestemmingen. Deze afstand wordt ruim gehaald ten opzichte van bestaande woningen in de omgeving en de bedrijfswoning. Voor de recreatieverblijven geldt geen norm, maar is het verstandig hierop aan te sluiten om een prettig verblijfsklimaat te garanderen.

Naast de oprichting van de recreatiewoningen wordt met de ontwikkeling ondergeschikte horeca mogelijk gemaakt. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning (niet behorende tot het plan) tot de locatie waar horeca mogelijk wordt gemaakt (het entreegebied) bedraagt circa 500 meter. Conform de VNG-milieuzoneringen methodiek komt deze functie het meest overeen met de categorie Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.. In een worst-case benadering kan de ontwikkeling worden geschaard onder de categorie Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken). In de onderstaande tabel zijn de richtafstanden ten aanzien van deze categorieën weergegeven.

SBI-1993   SBI-2008     OMSCHRIJVING   AFSTANDEN IN METERS    
        GEUR   STOF   GELUID   GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   Categorie  
552   553, 552     Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)   30   0   50   30   50   3.1  
553   561     Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10   0   10   10   10   1  

Tabel 5.2 richtafstanden conform de vng-milieuzoneringen methodiek

Op basis van de bovenstaande gegevens bedraagt de grootste hinder richtafstand 50 meter. De dichtstbijzijnde woning bedraagt zoals gezegd 500 meter. Daarmee wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling op basis van de VNG-milieuzoneringen methodiek niet tot ontoelaatbare situaties leidt.

Conclusie

Het aspect VNG-milieuzoneringen vormt geen belemmering ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

5.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkeer en parkeeronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in zijn geheel in te zien in Bijlage 6 Verkeersonderzoek. Hieronder volgt kort de conclusie van dit onderzoek.

Bij het hanteren van de (gemiddelde) CROW-normen zijn er in totaal 185 autoparkeerplaatsen nodig.

Vooral vanwege het karakter van het plan (met duidelijke seizoenspieken) wordt geadviseerd om een marge aan te houden van 25% boven op de reeds berekende aantallen parkeerplaatsen. Dit resulteert in een totaal van 231 parkeerplaatsen. Het plan voorziet over een totaal van 232 parkeerplaatsen en voldoet dan ook aan de parkeernormen.

Gezien de toename van elektrische auto´s, is het zeker wenselijk om een aantal laadplekken voor

elektrische auto´s te realiseren. In verband met de verblijfsfunctie, het duurzame karakter van het plan en de toekomstige groei van elektrische auto’s adviseren we om ongeveer 20 plaatsen te reserveren voor het openbaar laden van elektrische auto's.

Naast autoparkeren dient er ook aandacht te zijn voor het fietsparkeren. Dit geldt zowel voor het

entreegebouw, de boogloods/outdoorshop als bij de huisjes. Zoals ook omschreven in de Beleidsregels Parkeernormen Fiets dient er, gezien de diversiteit van de functies, maatwerk geleverd te worden. Een

norm op basis van landelijke fietsparkeernormen doet geen recht aan de situatie.

Het plan levert een totale verkeerproductie van circa 350-400 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betreft

ritten van en naar de groeve. De nieuwe turborotonde bij Nuth is voor vrijwel alle herkomsten en bestemmingen het meest geschikt als ontsluiting en heeft daarbij voldoende capaciteit.

Op de route van en naar de groeve is één kruispunt dat aandacht vergt, de kruising (Nieuwe) Nutherweg-

Hettekensweg.

Gezien de doelgroep en de mogelijke herkomsten en bestemmingen, wordt verwacht dat een overgrote meerderheid van de ritten van en naar Silt (voor gemotoriseerd verkeer) naar de nabij gelegen aansluiting A76 (Nuth) zal gaan (en vervolgens richting Maastricht, Valkenburg, Heerlen, Aken, Sittard-Geleen, Eindhoven etc.)  En dus slechts een klein gedeelte richting Hegge/Spaubeek/Nagelbeek etc. of richting Schinnen of Puth. Daarbij zal de intensiteit op de Heggerweg, met een huidige intensiteit van circa 2000 motorvoertuigen, met maximaal enkele tientallen motorvoertuigen per etmaal stijgen en daarmee dus niet substantieel toenemen. Daarom is ervoor gekozen om in de rapportage alleen substantiële toenames te omschrijven.

Momenteel is de Hettekensweg een doodlopende weg, welke wordt gebruikt voor verkeer van en naar de groeve en groeve-woning, de Hersteltuin, twee agrariërs/loonwerkersbedrijven alsmede voor de achterontsluiting van enkele woningen aan de Nutherweg. Indien deze weg in de toekomst drukker wordt, is het aan te bevelen de nu al onduidelijke verkeerssituatie op de kruising aan te passen.

Met name de fietsoversteek (in twee richtingen) in combinatie met de vier aansluitende wegen maakt deze situatie erg onoverzichtelijk. Daarbij verwachten we (bij meer verkeer) vooral voor voetgangers en fietsers een verdere verslechtering van de reeds onduidelijke verkeerssituatie. Advies is dan ook om de gehele kruising aan te passen waarbij een rotonde de meest ideale vorm zou zijn, maar waarbij ook andere kruispuntvormen nog mogelijk zijn. Gesprekken over een verbetering van de huidige verkeersveiligheid zijn onder verantwoordelijkheid van de gemeente en provincie gaande. De Nutherweg heeft een intensiteit van tussen de 4.000 en 5.000 motorvoertuigen per etmaal (schatting op basis van verkeersmodel door gemeente Beekdaelen). Ten aanzien van de verkeersdoorstroming voorzien we dan ook geen problemen (maar dus wel ten aanzien van verkeersveiligheid).

De rijbaan van en naar de nieuwe ontwikkeling (Hettekensweg) is breed genoeg voor de nieuwe functie.

Wel adviseren wij om langs de Hettekensweg verlichting te plaatsen, omdat het door begroeiing een

onoverzichtelijke weg is en zeker bij duisternis minder veilig. Zeker indien (incidenteel) wandelaars van deze weg gebruik gaan maken kan dit zeker in de avond- en nachtelijke uren tot gevaarlijke situaties leiden. Gezien de lage intensiteiten is een fietspad (langs deze weg) niet noodzakelijk, maar zou een looppad naast de rijbaan, passend bij de uitstraling van het groeve-plan, zeker een toegevoegde waarde hebben. Gezien de ligging en het gebruik van de weg adviseren wij een snelheid van maximaal 60 km/h.

Gedurende de tijdelijke situatie (2023 t/m 2027) zullen voor de ontgronding maximaal 60-70 vrachtbewegingen per dag plaatsvinden. Voor deze tijdelijke situatie hoeven geen maatregelen aan de Hettekensweg of aan de kruising Hettekensweg-Nutherweg gedaan te worden, gezien de lage

aantallen verkeersbewegingen.

Het ontgrondingsplan is na uitvoering van het verkeersonderzoek bijgesteld. In plaats van in 4 jaar vinden de ontgrondingen in 5 jaar tijd plaats, waardoor het aantal vrachtwagenbewegingen per dag lager zal zijn (maximaal 50 vrachtbewegingen per dag) dan in het verkeersonderzoek als uitgangspunt is gehanteerd. In het later uitgevoerde (aanvullende) geluidsonderzoek is het gewijzigde ontgrondingsplan als uitgangpsunt gehanteerd en is uitgegaan van maximaal 50 vrachtbewegingen per dag.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het onderhavige plan omvat de ontwikkeling van een recreatiepark. Een dergelijke ontwikkeling is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom kan hier niet worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Een nadere motivering is daarom vereist.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM-rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. In het kader van deze ontwikkeling is een berekening uitgevoerd en een memo opgesteld. Deze memo is in zijn geheel in te zien in Bijlage 7 Luchtkwaliteit. Uit de gedane berekening, waarbij ook ten aanzien van het aantrekken van extra verkeer uit is gegaan van een worstcasescenario, blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Zie Bijlage 7 Luchtkwaliteit voor de uitkomst NIBM-berekening. Hieronder volgt kort de conclusie van de memo.

Conclusie

Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties in en rond het plangebied ruim onder de grenswaarden uit de Wm liggen en dat de concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.

De bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied is bepaald op basis van worst case uitgangspunten. Er is een aanzienlijke ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm. De berekende worst case toenames van de concentraties als gevolg van de herontwikkeling van de groeves van Schinnen en Spaubeek zullen niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden. Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art 5.16, lid 1 sub a voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een geluidonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in zijn geheel in te zien in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek. Hieronder volgt een samenvatting van het onderzoek.

  • 1. Geluidsbelasting van de recreatiewoningen vanwege omliggende industriële geluidsbronnen

De publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft voor zandwinning een richtcontour voor geluid van 200 m. Waarschijnlijk gaat deze richtcontour beperkt over het domein van de Das heen. Omdat de zandwinning zich over een groter gebied uitstrekt, zal het geluid vanwege de zandwinning bij de Das niet gedurende alle werkzaamheden van de ontgronding waarneembaar zijn. Daarnaast geldt dat er ook niet altijd sprake is van gelijktijdigheid: De ontgrondingswerkzaamheden vinden met name plaats op werkdagen in de dagperiode, de verblijfsrecreatie met name in het weekend en gedurende vakanties.

  • 2. Geluidsbelasting van de recreatiewoningen vanwege wegverkeer

Vanwege het Groevepark worden maximaal 373 verkeersbewegingen per etmaal verwacht. Deze hebben betrekking op verblijfsrecreatie, dagrecreatie en horeca. De meeste verkeersbewegingen betreffen personenauto's, die rijden in de dagperiode, deze rijden op de Hettekensweg. Vanwege dit relatief geringe aantal zal op de gevels van de recreatiewoningen een geluidsbelasting optreden beneden de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB).

  • 3. Geluidsbelasting van omliggende woningen vanwege de verkeersaantrekkende werking van het plan

De genoemde 373 verkeersbewegingen per etmaal (verkeersaantrekkende werking) zullen worden afgewikkeld via de Hettekensweg (ten noordoosten). Het vertrekkende verkeer bereikt via de Hettekensweg de kruising Nutherweg / Nieuwe Nutherweg. Daarna rijdt het verkeer richting het zuiden, waar het de A76 op kan rijden (richting het noorden of het zuiden), zie onderstaande figuur.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0014.png"

Figuur 5-1: Route verkeersaantrekkende werking

De 373 verkeersbewegingen per etmaal kunnen worden beschouwd als beperkt, deze zullen ter plaatse van woningen niet leiden tot een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de aanwezige woningen in de omgeving (in blauw).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0015.png"

Figuur 5-2: Ligging woningen (in blauw)

De (toekomstige) verkeersbewegingen vanwege personenauto's komen in plaats van de huidige verkeersbewegingen vanwege de groeven middels vrachtwagens. De verwachting is dat de toekomstige geluidsbelasting lager is dan de huidige geluidsbelasting.

Als het verkeer op de Nieuwe Nutherweg rijdt, is het in het heersende verkeersbeeld opgenomen, en is de toename van de geluidsbelasting vanwege het verkeer van/naar het Groevepark verwaarloosbaar. De 373 verkeersbewegingen vallen in het niet bij het autonome verkeer op de Nutherweg: 4.000 à 5.000 motorvoertuigen per etmaal.

  • 4. Geluidsbelasting van omliggende woningen vanwege de verkeersaantrekkende werking in de bouwfase

Voor de 'waterbiotoop' in het zuidwestelijke deel van het plangebied wordt ca 450.000 m3 grond weggegraven. Deze ontgronding duurt 5 jaar, waarvan 200 dagen vrachtwagens rijden. Het gaat om maximaal 60 vrachtwagens per dag (30 heen en 30 terug). Vanwege mogelijke overlast voor de omgeving mogen deze alleen in de dagperiode rijden (tussen 7 en 19 uur).

Berekend is wat de optredende geluidsniveaus zijn die hierbij optreden ter plaatse van de maatgevende woningen. Hierbij is een maximale snelheid van 50 km/u gehanteerd.

Onderstaande figuur geeft de equivalente geluidsniveaus in de dagperiode vanwege de verkeersaantrekkende werking in de bouwfase.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0016.png"

Figuur 5-3 equivalente geluidsniveaus in de dagperiode vanwege de verkeersaantrekkende werking in de bouwfase.

Uit bovenstaande figuur blijkt dat bij de woningen nergens een geluidsbelasting optreedt hoger dan 50 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Circulaire Indirecte Hinder.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het realiseren van het Groevepark niet leidt tot relevante geluidsbelastingen, noch op de gevels van de nieuwe recreatiewoningen, noch op de gevels van de bestaande woningen in de omgeving. Dit geldt zowel voor de realisatiefase als voor de gebruiksfase.

5.6 Geurhinder

Wettelijk kader

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).

Voor geurhinder door veehouderijen is het wettelijk kader opgenomen in de Wet Geurhinder en Veehouderij. Daarin wordt onderscheidt gemaakt tussen veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor (hiervoor dient de geurbelasting te worden berekend) en dieren zonder geuremissiefactor (hiervoor gelden vaste afstanden). Ten aanzien van vaste afstanden (bij bijvoorbeeld paardenhouderijen en melkvee) geldt een afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom. Voor pelsdieren is de afstand afhankelijk van het aantal dieren, maar kan oplopen tot 200 meter tot een geurgevoelig object dat is gelegen buiten de bebouwde kom. Voor bijvoorbeeld varkenshouderijen dient de geurbelasting te worden berekend en geldt vanuit de methode 'Bedrijven en milieuzonering' een indicatieve afstand van 200 meter.

Resultaten

Het onderhavige plan maakt de oprichting van vakantiewoningen mogelijk. Vakantiewoningen zijn geurgevoelige objecten. Er is geen veehouderij aanwezig binnen een straal van in ieder geval 1 kilometer van het plangebied. Er zijn ook geen andere geurhinderbronnen aanwezig die van invloed zijn op de beoogde vakantiewoningen. Andersom kunnen functies ook geurhinder veroorzaken op bestaande of beoogde woningen. In het plangebied wordt naast vakantiewoningen ook horeca beoogd. De horecavoorzieningen moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit. Daarmee vormt het aspect geurhinder geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Inrichtingen:

* Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

* Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

* Activiteitenbesluit

* Besluit LPG-tankstations milieubeheer 2013

* Vuurwerkbesluit

* SVIR / Barro / Rarro (munitiecomplexen)

* Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

* Wet explosieven voor civiel gebruik

* Wet luchtvaart (externe veiligheid op burgerluchthavens)

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Transport

* Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

* Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is in zijn geheel in te zien in Bijlage 9 Onderzoek externe veiligheid incl. advies veiligheidsregio. Hieronder zijn de resultaten van het onderzoek beschreven.

Het zandwinningsbedrijf 'Zand- en Grindhandel Bruls B.V.' is voornemens om Groeve Schinnen en de afgewerkte vuilstort te transformeren naar een plek waar de natuur en het (recreatieve) gebruik van de mens hand-in-hand samen komen. In het kader voor de planologische procedure is dit externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd.

Externe veiligheid is een milieudiscipline en dient in het kader van een bestemmingsplan te worden beschouwd. Het onderzoek dient als onderbouwing in de toelichting van het bestemmingsplan. Externe veiligheid gaat over de risico's voor de omgeving ten gevolge van het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen. De wet- en regelgeving bestaat uit verschillende besluiten waaraan dient te worden getoetst.

In het kader van externe veiligheid zijn de woningen kwetsbare objecten (artikel 1 Bevi). Daarom zijn de risicobronnen in de omgeving van het planvoornemen beschouwd en is getoetst of er wordt voldaan aan de normen voor externe veiligheid.

Beoordeling risicobronnen

De risicobronnen in de omgeving van het plangebied zijn beoordeeld voor externe veiligheid. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zijn de volgende risicobronnen relevant: hogedruk aardgastransportleidingen A-645, A-534, A-578 en A-521, de spoorlijn Route 380 en de Rijksweg: A76 wegvak L39.

  • Hogedruk aardgastransportleiding A-520 (Gasunie)
    • 1. Leiding ligt op ongeveer 100 meter ten westen van het plangebied.
    • 2. Leiding heeft een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Er worden geen (beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen deze contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
    • 3. Het groepsrisico van leiding A-520 wijzigt is in huidige- en toekomstige situatie zeer laag en verandert door het planvoornemen in het geheel niet.

  • Hogedruk aardgastransportleiding A-578 (Gasunie);
    • 1. Leiding ligt op ongeveer 100 meter ten westen van het plangebied.
    • 2. Leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
    • 3. Het groepsrisico van leiding A-520 wijzigt is in huidige- en toekomstige situatie zeer laag en verandert door het planvoornemen in het geheel niet.

  • Hogedruk aardgastransportleiding A-534 (Gasunie);
    • 1. Leiding ligt op ongeveer 100 meter ten westen van het plangebied.
    • 2. Leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
    • 3. Het groepsrisico van leiding A-520 wijzigt is in huidige- en toekomstige situatie zeer laag en verandert door het planvoornemen in het geheel niet.

  • Hogedruk aardgastransportleiding A-645 (Gasunie);
    • 1. Leiding ligt op ongeveer 100 meter ten westen van het plangebied.
    • 2. Leiding heeft een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Er worden geen (beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen deze contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
    • 3. Het groepsrisico van leiding A-520 wijzigt is in huidige- en toekomstige situatie zeer laag en verandert door het planvoornemen in het geheel niet.

Elementen verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico van de buisleidingen (Bevb), de autosnelweg A76 en de spoorlijn Sittard-Herzogenrath (Bevt) dient beperkt te worden verantwoord. Er dient invulling te worden gegeven aan voorzieningen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Een breuk van een hogedruk aardgasleiding kan een fakkelbrand veroorzaken. Ten gevolge van een ongeval op de spoorlijn en/of de autosnelweg kan een toxische wolk ontstaan die over het planvoornemen kan komen.

Omgevingswet

Onder de Omgevingswet valt het planvoornemen grotendeels binnen het brandaandachtsgebied van de aardgastransportleidingen. De Omgevingswet is nog geen formeel wettelijk kader. In het kader van de verantwoording groepsrisico is het aan te bevelen dit wel mee te nemen in de afweging.

Onder de Omgevingswet dient te worden afgewogen of er al dan niet voorschriftengebieden vastgesteld worden. Het advies in dit rapport is om geen voorschriftengebied op te nemen.

Aanvraag advies door bevoegd gezag

De Veiligheidsregio Zuid-Limburg dient conform het Bevb en Bevi in de gelegenheid gesteld te worden om een formeel advies uit te brengen in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico. Een verzoek tot dit advies dient ingediend te worden door de gemeente Beekdaelen als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure.

Preadvies verantwoordingsplicht groepsrisico

In het kader van de beoogde ontwikkeling is de veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.

De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes en artikel 10 en 25 van de Wet veiligheidsregio's op 8 juni 2022 advies uitgebracht. De adviesbrief geeft invulling aan de bestrijdbaarheid van incidenten en het verhogen van zelfredzaamheid van aanwezigen in het plangebied. Specifieke onderwerpen in het advies zijn risicobronnen en scenario's zoals hittestraling en toxisch, de bestrijdbaarheid waaronder bereikbaarheid en bluswatervoorziening, en restrisico's. Dit advies is in zijn geheel in te zien in de bijlagen van Bijlage 9 Onderzoek externe veiligheid incl. advies veiligheidsregio en waar aan de orde verwerkt in het externe veiligheidsonderzoek.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat het plan kan voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit wetgeving aangaande externe veiligheid.

5.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem volgens NEN5725 uitgevoerd. Dit onderzoek is in zijn geheel in te zien in Bijlage 10 Vooronderzoek bodem. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies van dit onderzoek. In aanvulling op dit onderzoek is, op basis van het advies in de vooroverlegreactie van de Omgevingsdienst Zuid-Limburg (van 14 september 2022), een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Groeve Bruls. Dit verkennend bodem- en asbestonderzoek is toegevoegd aan Bijlage 11 Verkennend bodem- en asbestonderzoek bij deze toelichting.

Resultaten

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie ten behoeve van het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure in voldoende mate bekend is, zowel op grond van verwachtingen als op grond van vastgestelde kwaliteit.

Enerzijds via de gegevens uit de bodemkwaliteitskaarten, anderzijds uit bodemonderzoeken en -plannen die ter plaatse van de stortplaats en directe omgeving zijn uitgevoerd respectievelijk zijn opgesteld. Zeer waarschijnlijk bestaan er nog meer onderzoeksresultaten van eerdere onderzoeken en/of monitoringsronden die vermoedelijk geen ander bodemkwaliteitsbeeld zullen opleveren dan dat nu bekend is.

Ook de bekende historie binnen de locatie ondersteunt het beeld dat de bodemkwaliteit voor nu voldoende bekend is.

Uit het verkennend bodem- en asbestonderzoek blijkt het volgende:

Deellocatie 1 (toekomstige boogloods)

  • De lemige bovengrond is niet verontreinigd.
  • De lemige ondergrond is licht verontreinigd met cadmium.
  • Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit is de kwaliteit van indicatief "achtergrondwaarde".
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese "onverdacht" te worden verworpen. Dit heeft geen consequenties voor de gevolgde onderzoeksstrategie.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest op maaiveld of in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Deellocatie 1 (bestaande boogloods)

  • De lemige bovengrond en ondergrond is niet verontreinigd.
  • Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit is de kwaliteit van indicatief "achtergrondwaarde".
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese "onverdacht" te worden aanvaard.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest op maaiveld of in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Deellocatie 5 (bouwvak bedrijfswoning)

  • De zandige met sporen baksteen en baksteenhoudend materiaal bijgemengde bovengrond (boring 003 en 004) is licht verontreinigd met lood, zink, PCB en minerale olie en sterk verontreinigd met PAK. Na uitsplitsing blijkt de bovengrond ter plaatse van boring 004 sterk verontreinigd met PAK en de bovengrond van boring 003 licht verontreinigd met PAK. Opgemerkt wordt dat op basis van het chromatogram de lichte verontreiniging met minerale olie voornamelijk door PAK-achtige componenten zal worden veroorzaakt.
  • De lemige ondergrond van boring 003 is licht verontreinigd met cadmium.
  • Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit is de kwaliteit van indicatief "achtergrondwaarde".
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese "onverdacht" te worden verworpen.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest op maaiveld of in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Deellocatie 6 (Das), 7 (Buizerd) en 9 (hoofdgebouw)

  • De lemige bovengrond is niet tot licht verontreinigd met cadmium en of PAK en minerale olie. Opgemerkt wordt dat de lichte verontreiniging vermoedelijk wordt veroorzaakt door een bijmenging van asfalthoudend en of slakken.
  • De lemige ondergrond is niet verontreinigd. In de met sporen kolen bijgemengde lemige grond (boringen 304, 316, 322 en 327, diepte van 0,0 tot 1,5 m-mv) is een lichte verontreiniging met kobalt en nikkel aangetoond.
  • Indien de resultaten indicatief worden getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit varieert de kwaliteit van indicatief "achtergrondwaarde" tot "Industrie" .
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese "onverdacht" te worden verworpen. Dit heeft geen consequenties voor de gevolgde onderzoeksstrategie.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest op maaiveld en of in bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van de resultaten van verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor de deellocatie 1, 6, 7 en 9 voor het huidige en geplande gebruik van de locatie. Voor deellocatie 5 (bouwvak bedrijfswoning) geldt dat ter plaatse van boring 004 in de bovengrond (westzijde van het huidige pand) een sterke verontreiniging met PAK is aangetoond. Aanbevolen wordt om de sterke verontreiniging met PAK (boring 004, bovengrond) horizontaal en verticaal af te perken.

5.9 Water

Wettelijk kader / inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. De waterparagraaf is ‘een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding’. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

De gemeente Beekdaelen volgt het stand-still-beleid van waterschap Limburg dat bij nieuwe ontwikkelingen waterneutraal gebouwd moet worden. Dit betekent dat voor deze locatie extra aangelegd verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in een waterberging/infiltratievoorziening ter grootte van 80 mm per m2 extra verhard oppervlak.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een watertoets opgesteld. De watertoets is toegevoegd aan Bijlage 12 Watertoets. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

Resultaten

Waterhuishouding

Het plangebied betreft een groeve. Hierdoor is het plangebied een kuil en loopt het maaiveld af naar één punt in de groeve. Op deze locatie is in de toekomst een plas voorzien. Hierdoor watert een groot deel van het hemelwater af richting de plas en niet op het watersysteem van het waterschap of gemeente. Bij de hoofdentree aan de Oostzijde loopt het maaiveld af richting het Oosten, weg van de groeve. De huidige grondwaterstand bevindt zich op zeker 2 meter beneden maaiveld. Er is dus genoeg ruimte in de diepte om een berging aan te leggen. In de huidige situatie is er geen riolering aanwezig in de groeve.

Vanwege de kwaliteit van het water en het feit dat de plas een recreatieve bestemming krijgt, wordt geadviseerd om het hemelwater dat niet direct kan infiltreren niet direct op de plas te lozen. Het is verstandiger om bergingen of wadi's te realiseren op de hellingen en het water daar te laten infiltreren.

Benodigde compensatie waterberging

Programmaonderdelen 1 (entree, beheerderswoning) en 2 (informatiepunt, outdoorshop) wateren af richting het Oosten en hiervoor moet gecompenseerd worden voor het toegenomen verhard oppervlak. Dit betreft 440 m2, waardoor een berging van 35 m3 gerealiseerd moet worden. Dit kan in een wadi in de groen gelegen delen naast de verharding.

Programmaonderdelen 3 tot en met 7 (hoofdgebouw, domeinen van de Das, Bever en Buizerd en de waterplas) wateren niet af op het watersysteem van het waterschap, maar richting de plas. In de plas is meer dan genoeg ruimte om het hemelwater van de omgeving op te vangen. Het is wel aan te raden om een bergingsvoorziening aan te leggen. Ten eerste om de bebouwing op locatie droog te houden en ten tweede voor de kwaliteit van het water van de plas. Door het water te laten infiltreren op de hellingen en niet direct te lozen op de plas, zal de kwaliteit van het grondwater toenemen.

Voor programmaonderdeel 3 (hoofdgebouw) betekent dit een berging van 101 m3. Bij de andere programmaonderdelen is het niet nodig om een extra voorziening aan te leggen omdat deze groene daken bevatten, op palen staan of direct aan de waterplas grenzen.

Voor programmaonderdeel 8 (zonneweiden) hoeft ook geen extra voorziening worden aangelegd omdat deze in de huidige situatie al aanwezig zijn. Het plaatsen van een zonneweide en parkeerplaats leiden niet tot een verandering in de mogelijkheid tot infiltreren op deze locatie.

Vuilwaterafvoer

Omdat er vakantiewoningen in de groeve worden gerealiseerd, moet er ook rekening worden gehouden met de afvoer van het vuil water. De vakantiewoningen liggen in de groeve en daarmee lager dan de omgeving. Het vuilwater zal daarom met een gemaal en persleiding de groeve moeten worden uitgepompt. Vervolgens kan het worden aangesloten op het rioolstelsel van de bebouwde kom aan de Noordoostelijke grens van het projectgebied.

Conclusie

Het plan kan voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de wet- regelgeving voor het aspect water. De verhardingstoename vanwege het plan wordt voldoende gecompenseerd in het opgestelde watercompensatieplan. Het plan is besproken met en akkoord bevonden door het Waterschap Limburg.

5.10 Ecologie

Wettelijk Kader

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het wettelijk kader voor de bescherming van flora en fauna (soortenbescherming), leefgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van houtopstanden. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving of tot negatieve effecten leiden in onder de Wet natuurbescherming aangewezen gebieden, zijnde de Natura 2000-gebieden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het onderdeel Gebiedsbescherming van de Wnb regelt de bescherming van de Nederlandse Natura 2000-gebieden. Voor elk van de aangewezen gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, nader uitgewerkt in een beheerplan, die gelden als toetsingskader. Uitgaande van de instandhoudingsdoelstellingen dient nagegaan te worden of sprake is van conflicten met het behalen hiervan. En zo ja, of de wezenlijke kenmerken en waarden van een Natura 2000-gebied in het geding zijn. Hierbij is ook de externe werking van belang. Dat betekent dat ook beschouwd moet worden in hoeverre maatregelen buiten Natura 2000-gebieden, zoals nieuwe ontwikkelingen, negatieve effecten kunnen hebben op voor deze gebieden geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen.

Natuurnetwerk Nederland Natuurnetwerk

Nederland biedt planologische bescherming aan gebieden die in dit netwerk zijn opgenomen. Het provinciaal beleid van Limburg met betrekking tot dit onderwerp is in de Omgevingsvisie Limburg (POVI) opgenomen en uitgewerkt als ‘Natuurnetwerk Limburg’, maar wordt in de huidige Provinciale Omgevingsverordening nog benoemd als ‘Goudgroene natuurzone’. Hierbij wordt een ‘nee, tenzij’ principe gehanteerd. Dit betekent dat activiteiten alleen mogelijk zijn wanneer deze niet leiden tot negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk, tenzij voor deze activiteiten een dwingende reden van openbaar belang geldt.

Soortenbescherming

Het onderdeel Soortenbescherming van de Wnb regelt de bescherming van flora en fauna. Er is sprake van een drietal beschermingsregimes: een voor soorten van de Habitatrichtlijn, een voor soorten van de Vogelrichtlijn en een voor nationaal beschermde soorten. In de Wnb zijn ten aanzien van deze soorten verbodsbepalingen opgenomen als ook gronden waarop ontheffing kan worden verleend. Voor alle planten en dieren geldt verder een algemene zorgplicht conform artikel 1.11 Wnb. Dit houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent de zorgplicht dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten, dieren en hun omgeving zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Ook dient bij de inrichting aandacht te worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier.

Houtopstanden

Dit onderdeel regelt de bescherming van bossen en bomen. Wanneer een boom dan wel meerdere bomen uit meer dan 10 are aaneengesloten opgaande begroeiing of een bomenrij van ten minste 20 bomen moet verdwijnen, dient hiervan melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag (Provincie Limburg). De verloren gegane bomen dienen binnen drie jaar, op bosbouwkundige wijze te worden teruggebracht (herplantplicht).

De Wet natuurbescherming stelt regels voor het vellen van houtopstanden buiten de door de gemeente vastgestelde ‘bebouwde kom’. Binnen deze bebouwde kom is de gemeente bevoegd regels te stellen via een verordening. Vaak zijn deze opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening.

Onderzoeken

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming en een AERIUS-berekening uitgevoerd. In aanvulling op de quickscan is een soortenonderzoek uitgevoerd. Tot slot is in het kader van de tijdelijke ontgronding een onderzoek uitgevoerd wat de impact weergeeft van de tijdelijke ontgronding op het gebied van grondwaterdaling. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd in de bijlagen Bijlage 13 Quickscan ecologie (Quickscan Wet natuurbescherming), Bijlage 14 AERIUS-berekening (AERIUS-berekening), Bijlage 15 Soorteninventarisatie (Inventarisatie soorten) en Bijlage 16 Voortoets tijdelijke grondwaterdaling Silt (Voortoets tijdelijke grondwaterdaling). Hieronder worden de resultaten van de onderzoeken kort beschreven.

Quickscan Wet natuurbescherming Groevepark Schinnen 2020’ (12 mei 2021)

Conclusies gebiedsbescherming

  • Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij zijnde Natura 2000-gebied is Geleenbeekdal op een afstand van circa 860 meter (dichtstbijzijnde deelgebied).

Ten aanzien van Natura 2000-gebieden dient zekerheid geboden te worden omtrent het niet optreden van significante gevolgen door een plan of project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten. Als gevolg van de werkzaamheden in het plangebied kunnen storingsfactoren optreden als geluid en optische verstoring. Met het oog op de huidige voorziene ontwikkelingen (in hoofdlijnen) vindt geen uitstraling van storingseffecten tot in het Natura 2000-gebied plaats, met uitzondering van mogelijk stikstofdepositie. Eventuele project-gerelateerde emissie in de aanlegfase door de inzet van mobiele werktuigen en (vracht)verkeer dient in kaart gebracht te worden. Hiervoor is een AERIUS-berekening nodig. Ook eventuele stikstofemissies in de gebruiksfase dienen in kaart gebracht te worden. Hierbij kan gedacht worden aan emissies door verkeer (het project heeft een verkeersaantrekkende werking) of het gebruik van de recreatiewoningen. Op grond van de resultaten van een dergelijke berekening kunnen vervolgstappen, zoals het uitvoeren van een voortoets, passende beoordeling en/of het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming nodig zijn. De resultaten van de uitgevoerde AERIUS-berekening zijn hiernavolgend opgenomen.

  • Omgevingsverordening Limburg

Binnen de Goudgroene natuurzone vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Mocht in de uitwerking van de plannen toch blijken dat ontwikkelingen in deze zone gaan plaatsvinden dan kan ervan uitgegaan worden dat bestaande waarden aangetast worden. Aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden in de Goudgroene natuurzone is niet toegestaan (behoudens enkele uitzonderingen) als niet in compensatie wordt voorzien. Bij ingrepen in de Goudgroene natuurzone dient overleg plaats te vinden met de provincie Limburg en dient een compensatieplan te worden opgesteld op grond van de Beleidsregel natuurcompensatie.

Voor ontwikkelingen in de Zilvergroene natuurzone (bouw recreatiewoningen) is een benodigde vervolgstap het maken van een beschrijving en toelichting zoals in de Omgevingsverordening bedoeld. Indien sprake is van negatieve effecten dan dienen deze te worden gecompenseerd op grond van de Beleidsregel natuurcompensatie.

Benodigde vervolgstap voor de voorgenomen ontwikkeling (natuur en inrichting ten behoeve van recreatief gebruik) in de Bronsgroene landschapszone is het maken van een toelichting zoals in de Omgevingsverordening bedoeld. Indien sprake is van negatieve effecten dan dienen deze te worden

gecompenseerd op grond van de Beleidsregel natuurcompensatie.

Conclusies soortbescherming

  • Het plangebied is leefgebied van enkele beschermde soorten. Voor veel van de voorkomende soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In het algemeen geldt: als dieren worden aangetroffen in het plangebied geldt te allen tijde de zorgplicht. Bij het onverhoopt toch aantreffen van beschermde planten- of diersoorten waarvoor geen vrijstelling geldt en die niet in de tabel zijn opgenomen, dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd en dient contact opgenomen te worden met een ecoloog om benodigde vervolgstappen te bespreken.
  • Voor een aantal soorten is nader aandacht nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze soorten zijn opgenomen in onderstaande tabel 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0019.png"

Houtopstanden, hout en houtproducten

Ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan en het uitvoeren van de quickscan is de kap voor bomen nog niet voorzien. Afhankelijk van de te vellen opstanden dient nader te worden bepaald welke procedure(s) dienen te worden doorlopen.

Resultaten AERIUS berekening

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek betreft de resultaten van een AERIUS-berekening die is in te zien in Bijlage 14 AERIUS-berekening. In het daaraan gekoppelde memo zijn de gehanteerde kentallen opgenomen die gebruikt zijn voor het bepalen van de referentiesituatie. De uitgangspunten van de berekening worden hieronder toegelicht.

Conform de Wet natuurbescherming dienen activiteiten getoetst te worden om na te gaan of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. Het stikstofdepositie-onderzoek is uitgevoerd door de mogelijke effecten van het nieuwe bestemmingsplan te vergelijken met het oude bestemmingsplan. Ten behoeve van het oude bestemmingsplan geldt dat sprake is van een bestemming 'Natuur' (zie paragraaf 1.3). Echter, die bestemming heeft betrekking op de verwezenlijking van natuur op het moment dat de groeves hun functie hebben vervuld (pagina 17, toelichting van bestemmingsplan Buitengebied Schinnen). Tot dan blijven de milieurechtelijke- en ontgrondingsvergunning(en) via het overgangsrecht van het oude bestemmingsplan het actuele kader voor de feitelijke en planologisch legale situatie en daarvan is derhalve momenteel nog steeds sprake. De stikstofeffecten die op basis hiervan momenteel mogelijk zijn vanuit het betreffende gebied, zullen afnemen als gevolg van de ontgronding en exploitatie die mogelijk zullen zijn op grond van het nieuwe bestemmingsplan. Om die reden zijn significante negatieve stikstofeffecten uitgesloten en is hiervoor geen passende beoordeling nodig. Het toepassen van de interne saldering met de geldende planologische mogelijkheden en vergunningen is afgestemd en overeengekomen met het bevoegd gezag, de provincie Limburg.

Inventarisatie beschermde soorten en effectbeoordeling Silt - Schinnen 2021

In 2020 is door Bureau Meervelt een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het plangebied groeve Schinnen (de definitieve rapportage ‘Quickscan Wet natuurbescherming Groevepark Schinnen 2020’ dateert 12 mei 2021). De ontwikkeling van het groevegebied heeft inmiddels verder vorm gekregen onder de naam ‘Silt’. Landschap- en natuurontwikkeling, recreatie en duurzaamheid zijn belangrijke pijlers in het concept.

Op de aangrenzende voormalige vuilstort wordt mogelijk een zonnepark aangelegd. Econsultancy heeft in dat plangebied in het voorjaar van 2021 een quickscan uitgevoerd in opdracht van Attero (Quickscan Wet natuurbescherming Hettekensweg 6 te Schinnen, Econsultancy, 25 mei 2021). Het betreffende onderzoeksgebied overlapte gedeeltelijk het onderzoeksgebied uit de quickscan van Bureau Meervelt (de overlap betrof het zuidelijk deel van de voormalige vuilstort).

Uit beide quickscans blijkt dat in en rond de groeve en de voormalige vuilstort natuurwaarden tot ontwikkeling zijn gekomen. Er zijn habitats ontstaan waar beschermde diersoorten zich gevestigd hebben. Zo zijn onder meer vaste rust- en verblijfplaatsen in het gebied bekend van Dassen. Dassen en hun verblijfplaatsen zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming. Uit de quickscans bleek ook dat enkele andere beschermde soorten aanwezig konden zijn in de groeve en de voormalige vuilstort. Behalve dat het rekening houden met natuurwaarden besloten ligt in het concept van Silt, spelen beschermde natuurwaarden ook een rol in de ruimtelijke procedure om te komen tot een bestemmingsplan.

Om een goed beeld te krijgen van het gebruik van het plangebied en de directe omgeving door Dassen en van eventueel andere aanwezige beschermde soorten, was nader onderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd in 2021. De te onderzoeken soorten betroffen met name Das, Rugstreeppad, Alpenwatersalamander, Vroedmeesterpad, Veldparelmoervlinder, Grote leeuwenklauw en Ruw parelzaad. Ook alle andere waarnemingen van beschermde of bijzondere soorten zijn in het onderzoek meegenomen.

De inventarisatierondes in juni en juli 2020 leiden tot de volgende conclusies:

Ten aanzien van de volledigheid van het onderzoek:

  • Voor planten is het onderzoek voldoende. De hoofdbloei van Ruw parelzaad en Grote leeuwenklauw vindt onder meer in de maand juni plaats. De voormalige groeiplaats van Grote leeuwenklauw uit 2018 op de afgedekte vuilstort werd niet meer teruggevonden. Waarschijnlijk zijn de omstandigheden door de voortgaande successie niet meer geschikt voor deze soort. Nader onderzoek is niet nodig.
  • Voor zoogdieren is het onderzoek grondig uitgevoerd. Ondanks de aanwezige begroeiing kon een goed beeld verkregen worden van vaste verblijfplaatsen. Als verplaatsing van de burcht wordt overwogen of er sprake is van kans op wezenlijke verstoring, is het raadzaam met wildcamera’s te onderzoeken door hoeveel Dassen de burcht wordt gebruikt zodat bij het uitvoeren van mitigatie of compensatie daarmee rekening gehouden kan worden. Voor overige soorten zoogdieren is nader onderzoek is niet nodig.
  • Voor jaarrond beschermde nesten is het onderzoek voldoende. Hoewel de rondes pas laat in het broedseizoen gemaakt werden was de situatie in de groeve en op de voormalige vuilstort overzichtelijk genoeg om het voorkomen van jaarrond beschermde nesten te registreren. Onderzoek naar voorkomen van overige broedvogels wordt niet nodig geacht omdat op veel locaties potentiële vestigingslocaties aanwezig zijn (elke struik, struweel of boom in het plangebied is potentieel geschikt om te broeden). Om die reden zijn verstorende werkzaamheden niet toegestaan in het broedseizoen óf dienen buiten het broedseizoen maatregelen genomen te worden om te voorkomen dat vestiging van broedgevallen niet mogelijk is op de locaties waar gewerkt gaat worden. Nader onderzoek is niet nodig.
  • In de huidige situatie is het onderzoek naar amfibieën en reptielen voldoende omdat er geen jaarrond open water aanwezig is met uitzondering van de (beschaduwde) poel. Als deze situatie op termijn verandert ten gevolge van meer regenval en/of diepere graafwerkzaamheden waardoor geschikte voortplantingswateren ontstaan kan aanvullend onderzoek nodig zijn.
  • Voor overige beschermde soorten is het uitgevoerde onderzoek voldoende. Voor Veldparelmoervlinder (die in de nabijheid van het plangebied een populatie heeft) geldt dat de inventarisatie werd uitgevoerd op het einde van de vliegperiode. Tijdens de veldbezoeken werd echter geconstateerd dat geschikt leefgebied voor deze soort binnen het plangebied vooralsnog ontbreekt. Nader onderzoek is niet nodig.

Ten aanzien van de voorkomende soorten in het plangebied:

  • Het voorkomen van beschermde soorten planten werd uitgesloten.
  • Het plangebied (de groeve) herbergt één hoofdburcht en meerdere losse (vlucht)pijpen. Verder werden sporen van Vos, Wild zwijn en Ree gevonden. Naar verwachting komen enkele andere algemeen voorkomende soorten voor waarvoor, net als voor Vos, een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Spotvogel met territoriaal gedrag werd waargenomen op de vuilstort. In de groeve werd een in gebruik zijnd nest gevonden van Sperwer (met jong).
  • Bruine kikker en Gewone padden werden waargenomen in het plangebied. Verder werd geconstateerd dat het plangebied in de huidige situatie geen leefgebied vormt voor strikt beschermde soorten als Rugstreeppad en Vroedmeesterpad (geschikt voortplantingswater ontbreekt).
  • Overige beschermde soorten werden niet waargenomen, geschikt leefgebied voor overig beschermde soorten is in de huidige situatie niet aanwezig.

Ten aanzien van de effecten:

  • Bij uitvoering van de huidige plannen treden waarschijnlijk dusdanige storingsfactoren op tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase, dat de bewoonde dassenburcht verlaten gaat worden en is kans aanwezig op schade dan wel vernietiging van de burcht in de aanlegfase. Overige (vlucht)pijpen kunnen behouden blijven en gebruikt worden door Dassen tijdens aanlegfase en in de gebruiksfase. De groeve heeft een marginale functie als foerageergebied door het voedselarme karakter van de ondergrond (zand) en het ontbreken van een dikke humuslaag. Door vestiging van recreatiewoningen in een klein deel van het agrarisch gebied en door plaatsing van zonnepanelen op de voormalige vuilstort, verdwijnt een klein deel van het aanwezige foerageergebied. Gezien de aanwezigheid van de omringende agrarische gronden die ook in de huidige situatie al deel uitmaken van het foerageergebied kan ervan uitgegaan worden dat het oppervlakte aan foerageergebied dat verdwijnt door de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de groeve verwaarloosbaar is en dat er voldoende foerageergebied van voldoende kwaliteit aanwezig om de aanwezige Dassenfamilies te voorzien van voedsel. Geadviseerd wordt dit wel nader te onderbouwen in het activiteitenplan ten behoeve van een eventuele juridische procedure. Los daarvan kan bij de inrichting aandacht besteed worden aan het opwaarderen van delen van het plangebied waardoor het verlies aan foerageergebied gemitigeerd wordt.
  • Nestlocaties van Spotvogel en Sperwer kunnen door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen verdwijnen of dusdanig verstoord worden dat deze soorten uitwijken. Binnen het plangebied én binnen de ruimere omgeving van het plangebied zijn tal van mogelijkheden tot vestiging aanwezig. De huidige territoria kunnen daardoor in het gebied behouden blijven. Het (deels) verwijderen van broedhabitat dient buiten het broedseizoen te gebeuren.

Ten aanzien van de vervolgstappen:

  • Geadviseerd wordt om te bezien of aanpassing van de ruimtelijke ontwikkeling in de nabijheid van de dassenburcht mogelijk is, waardoor de kans op behoud en voortgezet gebruik mogelijk is.
  • Als behoud van (de functionaliteit van) de burcht onzeker is (richtlijn: bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een straal van 50 meter) wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen en nader onderzoek uit te voeren naar Das in het voorjaar van 2022, met monitoringsrondes en cameraonderzoek.
  • Voor de overige soorten zijn, met uitzondering van de genoemde mitigerende maatregelen en maatregelen op grond van de zorgplicht, geen vervolgstappen nodig.

Vervolgonderzoek Das en Rugstreeppad

Voor de Das en de Rugstreeppad is een Activiteitenplan opgesteld (Bureau Meervelt, d.d. 25 mei 2022). Afgaande op de bewoningssporen was in 2021 al vastgesteld dat het om een vaste verblijfplaats van de das gaat. Op 12 april 2022 zijn twee camera’s geplaatst gericht op wissels nabij de holen. Er zijn op dat moment diverse grote en vers uitgegraven en belopen holen aanwezig. Bij controle van de camera’s op 14 en 17 april blijken beide wissels gebruikt te worden door een exemplaar (in totaal drie individuen zijn vastgelegd in vijf dagen tijd). Op basis van het intensieve gebruik van de burcht in de kraamperiode en de camerabeelden wordt ervan uitgegaan dat het om een voortplantingslocatie gaat.

In juni 2022 is een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming – soorten ingediend voor Rugstreeppad en Das.

Voortoets Wet natuurbescherming Tijdelijke grondwaterdaling zandwinning groeve Schinnen

2022

Om inzicht te krijgen in de effecten van de ontgraving, is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (Geohydrologie Groevepark Silt, definitief concept/02. Royal HaskoningDHV d.d. 4 maart 2022). Uit dit onderzoek is gebleken dat als gevolg van de ontgraving en de onttrekking van grondwater (met retourbemaling) een tijdelijke verlaging optreedt van de grondwaterstand in de omgeving van de groeve waaronder in enkele grenszones van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal. Ten aanzien van Natura 2000-gebieden dient zekerheid geboden te worden omtrent het niet optreden van significante gevolgen door een plan of project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten. Onderhavige voortoets wordt uitgevoerd om te bepalen of een kans aanwezig is dat de tijdelijke grondwaterdaling significante gevolgen kan hebben in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn opgesteld voor de Europees beschermde natuurwaarden waarvoor Geleenbeekdal is aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor achtergronden en uitgebreide resultaten van het geohydrologisch onderzoek wordt verwezen naar het hydrologische rapport dat als bijlage 17 Geohydrologie is toegevoegd. Hier wordt enkel ingegaan op de conclusies uit dit onderzoek.

De geplande zandwinning met retourbemaling in de periode 2023-2027 in groeve Schinnen heeft in deze periode een geleidelijke daling van de grondwaterstand tot gevolg. In de eindfase strekt deze grondwaterdaling zich uit tot de randen van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal waar een maximale daling van 1 centimeter optreedt. Deze berekende daling treedt op in de randzone van Opgebroek en langs de Platsbeek bij Nierhoven en Helle. Op deze locaties is het zeer verdrogingsgevoelige habitattype Alluviaal bos aanwezig. In Opgebroek en bij Helle komt een populatie van Zeggekorfslak voor. Ten westen van Nierhoven komt Nauwe korfslak voor. De leefgebieden van beide slakkensoorten zijn eveneens zeer verdrogingsgevoelig. Ook Vliegend hert komt voor in het dal van de Platsbeek, deze soort is echter niet verdrogingsgevoelig. Overige natuurwaarden waarvoor Geleenbeek is aangewezen als Natura 2000-gebied komen niet voor in en in de omgeving het effectgebied.

De voortoets is uitgevoerd om te bepalen of een kans aanwezig is op significante gevolgen gezien in het licht van de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied. Op basis van het geohydrologisch rapport, de analyse van de beschikbare grondwatermeetpunten, de bekende verspreiding van habitattypen en -soorten in de NDFF en het Natura 2000-beheerplan Geleenbeekdal en de ecologische randvoorwaarden voor het habitattype en de voorkomende habitatsoorten, kan geconcludeerd worden dat geen significante gevolgen optreden gezien in het licht van de instandhoudingsdoelen. Op de locaties waar kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van soorten aanwezig zijn, zijn de biotische en abiotische omstandigheden van dien aard dat de tijdelijke grondwaterstandverlaging geen gevolgen heeft en/of de overlap met kwalificerende habitattypen en/of leefgebied ontbreekt of is zo beperkt dat negatieve effecten op de instandhouding kunnen worden uitgesloten.

Dit rapport is tezamen met het geohydrologisch onderzoek besproken met het bevoegd gezag, de Provincie Limburg. Met het (geo)hydrologisch modelonderzoek is het tijdelijk effect van de ontgronding en het permanente effect van de plas in beeld gebracht. Het geohydrologisch onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 17 Geohydrologie. Er zijn geen effecten op belangen in de omgeving. De resultaten van de (geo)hydrologische berekeningen zijn voor het effect op de natuur verwerkt in de voortoets.

Conclusie ecologie

Vanuit soortbescherming is alleen voor de Das een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk en aangevraagd. Voor de overige soorten zijn, met uitzondering van de genoemde mitigerende maatregelen en maatregelen op grond van de zorgplicht, geen vervolgstappen nodig.

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn geen significant negatieve effecten aan de orde voor stikstofgevoelige natuur. De stikstofdepositie van de nieuwe ontwikkeling is lager dan de stikstofdepositie waar in de huidige planologische situatie sprake van is.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Op de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Schinnen is een groot deel van het plangebied aangeduid als een verstoord gebied. Binnen deze zones is geen kans op het aantreffen van archeologische waarden, aangezien de bodem ter plaatse is verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0020.png"

Figuur 5.4: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Schinnen

Binnen het plangebied liggen wel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en Waarde - Archeologie 2', maar deze bestemmingen zijn gelegen buiten het gebied waar grondroerende activiteiten worden uitgevoerd. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze dubbelbestemmingen overgenomen. Er is verder geen archeologisch onderzoek nodig.

Cultuurhistorie

De Erfgoedkaart Limburg laat zien dat er geen gemeentelijke- of rijksmonumenten aanwezig zijn in het plangebied. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht of historische buitenplaatsen. Daarnaast zijn er geen karakteristieke panden aanwezig in het plangebied.

Conclusie

De locaties waar grondroerende activiteiten plaatsvinden zijn gelegen buiten de locaties waar archeologische waarden gelegen zijn. De regioarcheoloog heeft dit op 4 december 2021 bevestigd. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012) alsmede de Omgevingsverordening Limburg en de geldende bestemmingsregelingen als beschreven in paragraaf 1.3 Vigerende plannen.

6.1 Opbouw en samenhang

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

De regels van dit bestemmingsplan bestaan conform de SVBP2012 uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en Slotregels aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.

6.2 Inleidende regels

6.2.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten aangegeven hoe de hoogte- en andere maten gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van bouwwerken ten behoeve van het in de bestemming genoemde gebruik is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het onderdeel ‘bouwen’ heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Deze zien er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

Dit bestemmingsplan kent zes enkelbestemmingen en een vijftal dubbelbestemmingen, welke hiernavolgend kort worden toegelicht.

6.3.1 Enkelbestemmingen

Agrarisch met waarden

De gronden aangewezen voor 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor agrarisch gebruik en voor instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologisch waarden en de instandhouding en/of inrichting van ecologische verbindings- en ontwikkelzones. Denk hierbij aan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg, de aanwezige goudgroene en zilvergroene natuurzones, de bronsgroene landschapszone (zie paragraaf 3.2 Provinciaal en regionaal beleid) en de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden (zie paragraaf 5.11 Archeologie en cultuurhistorie). Daarnaast is de bestemming ook gericht op de instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosie beperkende landschapswaarden.

Op deze gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gebouwd. Uitzonderingen hierop zijn draadafscheidingen, voederruiven/drinkbakken en kleinschalige recreatieve voorzieningen (bijvoorbeeld informatieborden, routewijzers, picknickbankjes etc.).

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) kan een vergunning verlenen voor het mogen afwijken van de regels ten aanzien van bouwen voor het oprichten van schuilgelegenheden, hagelnetten, beeldentuinen, kunstwerken, gedenkstenen, wegkruisen en kapellen, mits wordt voldaan aan de daarvoor in de regels opgenomen voorwaarden.

Het gebruik van gronden anders dan zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving of het bouwen van bouwwerken anders dan waarin in de bouwregels wordt voorzien is strijdig met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking zijn onder strijdig gebruik diverse gebruiken en bouwwerken opgesomd die sowieso zijn verboden binnen de als 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden.

In verband met de mogelijke aantasting van de aanwezige waarden en mogelijkheden voor ecologische verbindingszones is het uitvoeren van diverse werkzaamheden alleen toegestaan wanneer daarvoor een vergunning is verleend. Het betreft hierbij werkzaamheden zoals het aanbrengen of verwijderen van verhardingen, het verwijderen van natuur- en landschapselementen of veranderingen aan het maaiveld. De vergunning kan alleen worden verleend als er geen onevenredige aantasting van de eerder genoemde waarden en/of functies plaatsvindt.

Omdat de voor agrarisch gebruik bestemde gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie Waarde - Ecologie' gericht zijn op (toekomstige) natuurontwikkeling, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming in dat geval te wijzigen naar 'Natuur'.

Natuur

De gronden aangewezen voor 'Natuur' zijn bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en water, maar ook voor voorzieningen als wandel-, voet- en fietspaden, natuureducatie en de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Tevens zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en recreatief medegebruik (wandelen, fietsen etc.) toegestaan.

Ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van natuur - graft' zijn de regels gericht op de instandhouding van de binnen deze gronden aanwezige graft.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zonneweide' zijn zonnepanelen en daarbij behorende voorzieningen t.b.v. energieopwekking toegestaan, zoals transformatorhuisjes. Voor de zonnepanelen en transformatorhuisjes zijn de maten vastgelegd in de bouwregels, waarbij bepaald is dat de hoogte tussen de onderzijde van het zonnepaneel en het maaiveld minimaal 0,8 meter bedraagt in verband met natuurontwikkeling en toegankelijkheid van de gronden voor dieren, zoals das en vos.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - inkoopstation' is een inkoopstation/tranformator toegestaan voor de aansluiting van de zonneweide op het elektriciteitsnet.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

De gronden aangewezen voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' zijn bestemd voor verblijfs- en (dag)recreatie, natuur, water, strand en de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. Verblijfsrecreatie is daarbij voorzien ter plaatse van de bestaande boogloodsen (2 verblijfseenheden per boogloods), de voormalige woning (aanduiding 'groepsaccommodatie'), in het hoofdgebouw (aanduiding 'wellness') en in de domeinen van de das, buizerd en bever. Ten behoeve van de verblijfs- en dagrecreatieve functies is horeca categorie 1 en 2 (verstrekken van kleine etenswaren zoals een koffiecorner of nuttigen van maaltijden zoals een restaurant) toegestaan, evenals dienstverlening en kantoren (administratie), ondergeschikte detailhandel (campingwinkel) en een wellness toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Daar waar de parkeervoorzieningen samen vallen met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zonneweide' zijn overkappingen met zonnepanelen toegestaan ten behoeve van energieopwekking.

De gebouwen voor bovengenoemde functies kunnen alleen worden gebouwd ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduidingen:

  • de bedrijfswoning, deze kan binnen het gebied aangeduid als 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • de recreatiewoningen voor het domein van de das, deze kunnen worden gebouwd binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - domein van de das'
  • de recreatiewoningen voor het domein van de bever, deze kunnen worden gebouwd binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - domein van de bever'
  • de recreatiewoningen voor het domein van de buizerd, deze kunnen worden gebouwd binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - domein van de buizerd'
  • de boogloodsen, deze kunnen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boogloods'
  • de outdoorshop/het informatiepunt, kan gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - outdoorshop'
  • het hoofdgebouw (wellness, horeca, verblijfseenheden etc.), deze kan binnen het gebied aangeduid als 'wellness' worden gebouwd.

In de bouwregels is aangegeven welke maatvoering voor de bouwwerken geldt. Aangezien in het groevegebied een landschap met veel reliëf is voorzien, is een bouwhoogte vanaf een bepaald peil lastig te definiëren. Het maaiveld (peil) kan namelijk per bouwlaag van het gebouw verschillen. Alleen voor de groepsaccommodatie, de bedrijfswoning en het gebouw aan het strand zijn de bouwhoogten ten opzichte van het peil (aansluitend maaiveld) aangegeven, aangezien het maaiveld hier een redelijk vlakke afwerking kent. Voor de overige gebouwen is per soort gebouw een eigen bouwregeling opgenomen.

Das

De verblijfseenheden in het Domein van de Das worden in het glooiende landschap opgenomen, als het ware ingegraven in de helling van de groeve. Het maaiveld kan daardoor zelfs het dak vormen van het recreatieverblijf. In het Domein van de Das hebben de verblijfseenheden slechts één bouwlaag. Derhalve is de bouwhoogte van maximaal 4,00 m gedefinieerd ten opzichte van de dorpel (de bovenkant van de drempel aan de ingang/bovenkant begane grondvloer). In onderstaande schets is de wijze van meten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0021.png"

Figuur 6.1 Wijze van meten: bouwhoogte van de verblijfseenheden in het Domein van de Das

Bever

De verblijfseenheden in het Domein van de Bever worden aan de waterplas gerealiseerd. De verblijfseenheden bestaan uit maximaal 2 bouwlagen. Mogelijk dat de oevers in dit deel van de groeve een steile helling kennen, waardoor de toegang tot het recreatieverblijf zich mogelijk op de tweede bouwlaag zou kunnen bevinden. Eenzelfde meetwijze als bij het Domein van de Das is hier derhalve niet wenselijk. Aangezien de recreatieverblijven zoveel mogelijk "op" het water worden gesitueerd, is de bouwhoogte t.o.v. het waterpeil gedefinieerd. Daarbij is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) maatgevend. In onderstaande schets is de wijze van meten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0022.png"

Figuur 6.2 Wijze van meten: bouwhoogte van de verblijfseenheden in het Domein van de Bever

Buizerd

De verblijfseenheden in het Domein van de Buizerd worden op de helling van de groeve tussen de bomen gerealiseerd. Daarbij "zweven" de recreatieverblijven tussen de bomen, aangezien deze op palen worden gesitueerd. De verblijven bestaan uit 3 bouwlagen, waarbij via de planregels voor deze verblijfseenheden specifiek is vastgelegd dat een bouwlaag niet hoger mag zijn dan 3,00 meter. De hoogte van het gebouw vanaf de bovenkant van de palen bedraagt derhalve niet meer dan 9,00 meter. Daarbij is van belang dat de verblijven niet boven de bomen in de groeve uitsteken. Derhalve is als maximale hoogte het peil van 115,20 m+NAP vastgelegd. In onderstaande schets is de wijze van meten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0023.png"

Figuur 6.3 Wijze van meten: bouwhoogte van de verblijfseenheden in het Domijn van de Buizerd

Wellness

Het hoofdgebouw ("wellness) wordt eveneens op de helling van de groeve geplaatst. Het gebouw is vanaf verschillende niveaus in de groeve te betreden, waardoor ook hier het peil in de vorm van een aansluitend maaiveld lastig te definiëren is. Het gebouw bestaat uit maximaal 6 bouwlagen. Daarbij is de bouwhoogte van 14,00 meter bepaald ten opzichte van de toegangsweg, welke op 98,20 m+NAP wordt gesitueerd. Twee bouwlagen zouden zich in dat geval onder het peil bevinden, derhalve is bepaald dat de bouwdiepte maximaal 7,00 m mag bedragen ten opzichte van de toegangsweg (98,20 m+NAP).

In onderstaande schets is de wijze van meten schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGroeveparkSilt-ON01_0024.png"

Figuur 6.4 Wijze van meten: bouwhoogte van het hoofdgebouw

 

In het groevegebied worden maximaal 60 verblijfseenheden toegevoegd, hiermee worden zowel de verblijfseenheden in het hoofdgebouw als de recreatiewoningen in de domeinen bedoeld. De bouwregels voorzien in een toevoeging van in totaal 73 verblijfseenheden in het groevegebied (zie tabel). De uiteindelijke positionering van de verschillende bebouwing en eenheden binnen de daarvoor opgenomen aanduidingen dient bij een omgevingsvergunningaanvraag met een verkavelingsopzet inzichtelijk te worden gemaakt. Gemeente kan hieraan nadere eisen stellen als onderdeel van het stedenbouwkundige beeld.

Locatie   Maximaal aantal verblijfseenheden  
Hoofdgebouw (aanduiding 'wellness')   4  
Domein van de das   28  
Domein van de buizerd   26  
Domein van de bever   15  
Totaal   73  

Het aantal van 60 verblijfseenheden is middels de gebruiksregels geborgd, waardoor het toevoegen van extra recreatiewoningen in het ene domein automatisch betekent dat in een ander domein minder recreatiewoningen gebouwd mogen worden.

Middels de specifieke gebruiksregels is bepaald dat het gebruik van deze gronden als kampeerterrein is verboden. Met deze ontwikkeling is een kwalitatieve toevoeging aan het luxe segment van verblijfsrecreatie beoogd. Gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie in kampeermiddelen is niet beoogd en niet wenselijk. Bewoning van recreatiewoningen is vanuit het provinciaal beleid verboden. Permanente bewoning, anders dan bewoning van de bedrijfswoning, is daarom als strijdig gebruik in strijd met de bestemming aangemerkt. Ook horeca en/of detailhandel anders dan ten dienste van de verblijfs- of dagrecreatie is niet toegestaan.

Verkeer

De gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, geluidwerende voorzieningen (zoals geluidschermen), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen,

paden, wegen en straten en voorzieningen ten behoeve van fauna (bijvoorbeeld wildpassages).

Op de gronden mogen uitsluitend nutsgebouwtjes worden gebouwd en bouwwerken die behoren bij een goede en veilige afwikkeling van het verkeer, zoals verkeersborden, lantaarns en kunstwerken als bruggen of tunnels. Ook bouwwerken behorende tot het straatmeubilair (prullenbakken, bankjes etc.), speelvoorzieningen, bouwwerken ten behoeve van afvalinzameling of ten behoeve van het openbaar groen mogen op deze gronden worden gebouwd. Uiteraard zonder dat deze bouwwerken de doorstroming van het verkeer belemmeren.

Masten voor telecommunicatie en alarmering die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening niet vergunningsvrij gebouwd mogen worden, kunnen middels een omgevingsvergunning op deze gronden worden gebouwd. Daarnaast kan middels een omgevingsvergunning medewerking worden verleend aan het organiseren van maximaal 12 evenementen in een jaar op deze gronden.

Water

De gronden aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, overkluizingen, aanlegsteigers, kademuren, oeverbeschoeiingen, waterkeringen en behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten behoeve van voorgenoemde doeleinden.

Het dempen van oppervlaktewater, vergraven van oevers of verleggen van watergangen is uitsluitend toegestaan na verlening van toestemming middels een omgevingsvergunning.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt de instandhouding en aanleg van gastransport leidingen en bijbehorende voorzieningen geborgd. Het bouwen van bouwwerken ten behoeve van onderliggende bestemmingen is binnen deze dubbelbestemming uitsluitend toegestaan als het doelmatig functioneren van de leiding niet wordt aangetast wat moet blijken uit het advies van de leidingbeheerder. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die mogelijk tot aantasting van de leiding kunnen leiden, bijvoorbeeld het aanbrengen van diepwortelende beplanting of graafwerkzaamheden, is uitsluitend toegestaan nadat hiervoor advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder en een omgevingsvergunning is verleend.

Waarde - Archeologie 1

Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd. Voor deze gronden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor bouwwerkzaamheden of andere grondroerende werkzaamheden die dieper reiken dan 0,3 m-maaiveld en een totale oppervlakte omvatten van meer dan 500 m2 geldt een vergunningsplicht. De vergunning wordt alleen verleend wanneer uit archeologisch onderzoek blijkt dat:

  • er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of
  • de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad, of
  • de aanwezige archeologische waarden die kunnen worden aangetast in voldoende mate zijn vastgelegd of bewaard of gedocumenteerd kunnen worden.

Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden gesteld over het treffen van technische maatregelen, het doen van opgravingen of de verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg.

Waarde - Archeologie 2

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voorziet in dezelfde doelstellingen en bepalingen als de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Echter, voor de gronden binnen deze dubbelbestemming geldt een vergunningplicht wanneer de bouwwerkzaamheden of andere grondroerende werkzaamheden dieper reiken dan 0,4 m-maaiveld en een totale oppervlakte omvatten van meer dan 1.000 m2.

Waarde - Ecologie

Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' wordt de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden binnen deze gronden beschermd. Zo mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd en zijn uitsluitend bouwwerken van geringe omvang toegestaan. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag ook andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, toestaan, mits de aanwezige waarden niet worden aangetast en het bouwwerk op grond van de onderliggende enkelbestemming mag worden gebouwd.

Waterstaat - Waterlopen

Middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen' wordt de bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het waterschap geborgd. Deze bestemming omvat de beschermingszones van de primaire watergangen uit de Keur van het Waterschap Limburg. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn uitsluitend bouwwerken van geringe omvang toegestaan die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van primaire wateren. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag ook andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, toestaan, mits het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast en het bouwwerk op grond van de onderliggende enkelbestemming mag worden gebouwd.

6.4 Algemene regels

De algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

In de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Hiervoor is de wettelijk verplichte tekst uit artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening voor overgenomen.

In de algemene bouwregels zijn regels vervat voor het ondergronds bouwen. Ondergrondse bouwwerken zijn alleen toegestaan onder een hoofdgebouw, zijnde een bestaand hoofdgebouw of een hoofdgebouw dat wordt gebouwd. De maximale bouwdiepte bedraagt 4 meter onder peil.

In de algemene gebruiksregels zijn verbodsbepalingen opgenomen voor het gebruik of laten gebruiken van gronden en of bouwwerken in strijd met de bestemming. Daarnaast wordt als strijdig gebruik in ieder geval aangemerkt ten behoeve van een:

  • seksinrichting of daarmee vergelijkbaar bedrijf,
  • coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf
  • straat- en raamprostitutie
  • en het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens.

In de algemene aanduidingsregels zijn aanvullende bepalingen opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden die het hamsterbeschermingsgebied zouden kunnen aantasten. Dit beschermingsgebied is ten zuidwesten van het plangebied gelegen, maar valt op sommige plaatsen net binnen de grenzen van het plangebied.

In de algemene afwijkingsregels zijn diverse mogelijkheden opgenomen waarbij burgemeesters en wethouders middels een omgevingsvergunning mogen afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan. Het betreft hier het afwijken van voorgeschreven maten en afmetingen indien sprake is van een meetverschil of onnauwkeurigheid van maximaal 3 meter ten opzichte van de bestaande situatie of het afwijken tot maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoering indien dit vanuit bouwkundig opzicht noodzakelijk is. Ook kan worden afgeweken voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut (nutsvoorzieningen), mits deze voorzieningen niet groter zijn dan 15 m2 en de goothoogte niet meer bedraagt dan 3.5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter. Alleen op gronden bestemd als 'Natuur' kan geen gebruik worden gemaakt van deze afwijkbevoegdheid.

Daarnaast kan voor het houden van een evenement worden afgeweken van de bestemmingsvoorschriften, waarbij het evenement niet mag plaatsvinden op gronden bestemd als 'Natuur' en er aan diverse voorwaarden ten aanzien van het voorkomen van hinder naar de omgeving dient te worden voldaan. Deze voorwaarden worden bij de vergunningaanvraag getoetst.

In de overige regels is bepaald dat eventuele wettelijke regelingen waarnaar vanuit de planregels wordt verwezen, gelezen moeten worden zoals deze wettelijke regelingen golden ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

In de voorrangsregels is bepaald dat wanneer de bepalingen tussen een bestemming en een dubbelbestemming tegenstrijdig zijn aan elkaar, het bepaalde in de dubbelbestemming als doorslaggevend geldt. Wanneer er een tegenstrijdigheid bestaat tussen verschillende dubbelbestemmingen gaat het bepaalde in 'Waarde - Archeologie 1' voor op het bepaalde in 'Waarde - Archeologie 2' en gaat dat weer voor op het bepaalde in 'Leiding - Gas' welke weer voor gaat op het bepaalde in 'Waterstaat - Waterlopen'.

6.5 Overgangs- en slotbepalingen

6.5.1 Overgangsregels

In het Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande bouwwerken en gebruiken die niet in overeenstemming zijn met de nieuwe regeling in dit bestemmingsplan. Wanneer deze bouwwerken legaal zijn opgericht en/of het gebruik op grond van eerdere bepalingen was toegestaan, blijven deze rechten met de vaststelling van deze nieuwe regeling bestaan. Deze bepalingen behoren tot de standaardregels in bestemmingsplannen zoals verwoord en verplicht gesteld in paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

6.5.2 Slotregel

De slotregel stelt hoe de regels van het bestemmingsplan aangehaald dienen te worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

De gemeente Beekdaelen heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemers van het project. De initiatiefnemers dragen alle kosten voor de procedures en de uitvoering van de realisatie. Voor de gemeente is hiermede de financiële uitvoerbaarheid voldoende verzekerd. De conclusie is dan ook dat het plan financieel uitvoerbaar kan worden geacht.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Er zijn op verschillende momenten bijeenkomsten geweest met de omgeving. In Bijlage 19 Participatieverslag is een verslag opgenomen van de wijze waarop de omgeving is betrokken bij de planvorming.

Overleg met andere overheden

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van de ontwikkeling is daarnaast afstemming geweest met de provincie Limburg over de ontgronding en de daarvoor benodigde ontgrondingsvergunning. Tevens is in het kader van ecologie afstemming geweest met de provincie Limburg op het aspect stikstof, ten behoeve van beoordeling en instemming voor het intern salderen van stikstofdepositie op basis van geldende vergunningen in de bestaande situatie.

De vooroverlegreacties hebben op onderdelen geleid tot aanpassing en aanvulling van het bestemmingsplan. De vooroverlegreacties hebben geen aanleiding gegeven tot fundamentele aanpassingen aan het plan. Het advies van de omgevingsdienst Zuid-Limburg is als Bijlage 21 Vooroverleg bij het bestemmingsplan gevoegd.

Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

PM - zienswijzennota