direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Gijselaar 80 Amstenrade
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de westzijde van Amstenrade zijn allerlei voorzieningen geclusterd die belangrijk zijn voor de vitaliteit en leefbaarheid van het dorp en omgeving. Vanwege verschillende ontwikkelingen is het gewenst om het gebied met de voorzieningen te gaan herontwikkelen. De herontwikkeling is noodzakelijk om de voorzieningen (en het voorzieningenniveau) toekomstbestendig te maken.

De ontwikkeling bestaat in grote lijnen uit realisatie van een kindcentrum, huisvesting voor verenigingen, woningbouw en het herinrichten van de openbare ruimte.

De beoogde ontwikkelingen passen niet binnen de mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied vast te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Amstenrade, globaal tussen de wegen De Gijselaar en de Limietweg. Het plangebied wordt begrenst door een (woon)zorgcentrum aan de zuidzijde en door het buitengebied en een woonperceel aan De Gijselaar aan de noordzijde. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging en begrenzing op luchtfoto's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0001.png"  

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: StreetSmart)

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0002.png"  

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: StreetSmart)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Kernen Schinnen', (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2013) en 'Buitengebied Schinnen' (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2013) inclusief '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen' (vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2017). In figuur 1.3 zijn uitsneden van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0003.png"  

Figuur 1.3 Uitsneden geldende bestemmingsplannen

'Kernen Schinnen'

Ter plaatse zijn de gronden bestemd tot 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Verkeer'. De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van sportactiviteiten met daaraan ondergeschikt: horeca in de vorm van een kantine; evenementen gelieerd aan de sportactiviteiten; wegen en paden; groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

De gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor: bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, sociaal-culturele doeleinden, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, welzijnsinstellingen, zorginstellingen en het uitoefenen van sport- en spelactiviteiten.

De gronden met de bestemming Wonen zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen.

De gronden met de bestemming Verkeer zijn bestemd voor: verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, wegen en straten.

Naast deze enkelbestemmingen geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2'.

'Buitengebied Schinnen' inclusief '2e wijziging bp Buitengebied Schinnen'

Ter plaatse zijn de gronden bestemd tot 'Sport'. De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van sportactiviteiten met daaraan ondergeschikt:

  • horeca in de vorm van een kantine;
  • evenementen gelieerd aan de sportactiviteiten;
  • wegen en paden;
  • groenvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

Naast deze enkelbestemming gelden voor het gehele plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2' en de 'milieuzone - rijksbufferzone'.

Toets

Het beoogde plan is niet mogelijk op basis van de vigerende regeling vanwege gebruiks- en bouwmogelijkheden. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het stedenbouwkundigplan om te zetten in een juridisch-planologisch kader.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling de Gijselaar fase 2' bestaat uit drie delen:

  • een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
  • regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
  • een toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt nader zijn gemotiveerd en verantwoord. In de toelichting is ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.


De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige situatie van het plangebied beschreven. In dat hoofdstuk wordt ingegaan op de historische ontwikkeling en huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst aan het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. Hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de inhoud van de bestemmingsregeling. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

De gemeente Beekdaelen ligt in de provincie Limburg tussen de stedelijke gebieden Sittard-Geleen en Heerlen en maakt onderdeel uit van de regio's Westelijke Mijnstreek en Parkstad. De planlocatie is gelegen in de voormalige gemeente Schinnen en is per 1 januari 2019 onderdeel gaan uitmaken van de gemeente Beekdaelen samen met de gemeenten Onderbanken en Nuth.

Net ten oosten van de kern Schinnen, liggen de kernen Oirsbeek en Amstenrade die in de loop der jaren aan elkaar gegroeid zijn. In het zuiden grenst Amstenrade aan Hoensbroek (gemeente Heerlen) dat ook onderdeel is van Parkstad. Dit zuidelijke deel van de voormalige gemeente Schinnen vormt (als het ware) de overgang van de landelijke Westelijke mijnstreek naar het stedelijke Parkstad. Belangrijk ruimtelijk element, tussen de gemeente Beekdaelen en Heerlen, is de Parkstadring. Dit is een nieuwe rondweg die het noorden, oosten en zuiden van Parkstad ontsluit en net ten zuiden van Amstenrade langs loopt.

Amstenrade zelf betreft een kerkdorp dat ontstaan is als lint (hoofdstraat). In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw zijn er kleine wijkjes ontstaan die ervoor hebben gezorgd dat Amstenrade zijn huidige vorm heeft gekregen en is vastgegroeid aan Oirsbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0004.png"  

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: StreetSmart)

Het plangebied ligt aan de westzijde van het dorp aan de gelijknamige straat De Gijselaar. Aan deze zijde zijn verschillende voorzieningen geclusterd. Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan het buitengebied bestaande uit een recreatief uitloopgebied, agrarische gronden en groenstructuren in de vorm van bomenrijen. Aan de zuidzijde is een (woon)zorgcomplex aanwezig. De oostgrens wordt gevormd door de straat De Gijselaar, waar aan de overzijde van deze straat voornamelijk woningen zijn gevestigd, een gymzaal en het gemeenschapshuis.

In het plangebied zijn basisschool RKBS De Verrekijker en het complex van VV Amstenrade aanwezig. In figuur 2.2 zijn foto's opgenomen van de huidige voorzieningen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0005.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0006.png"  

Figuur 2.2 Foto's plangebied (bron: StreetSmart)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het gebied ‘De Gijselaar’ zijn allerlei voorzieningen aanwezig die belangrijk zijn voor de vitaliteit en leefbaarheid van Amstenrade. Herontwikkeling van het gebied is benodigd om de voorzieningen (en het voorzieningenniveau) toekomstbestendig te maken. De aanleiding voor herontwikkeling van het gebied is meervoudig. Hierna wordt ingegaan op de verschillende onderdelen van het plan.

Kindcentrum

Ten eerste is het gebouw van de basisschool toe aan vervanging. Daarbij is het gewenst om het om te vormen tot een kindcentrum. Het huidige schoolgebouw wordt gesloopt. In de nieuwbouw krijgen de basisschool, de buitenschoolse opvang, de kinderdagopvang en de peuterspeelzaal een plek. Dit plan biedt ruimte aan een gebouw van circa 1.600 m2 en omliggend schoolplein.

Multifunctionele accommodatie

Amstenrade kent een bloeiend verenigingsleven. De verenigingen maken gebruik van verschillende locaties in het dorp. Vanuit de behoeften van de verenigingen, toekomstperspectieven, duurzaamheidsdoelstellingen en de exploitatie is het idee voor een multifunctionele accommodatie (hierna MFA) ontstaan: een nieuw gebouw dat onderdak biedt aan (alle) verenigingen van Amstenrade.

Om verenigingen meer te kunnen laten samenwerken, is (op den duur) een gezamenlijke huisvesting voorzien, waarbij o.a. kleedkamers gedeeld worden door Voetbalvereniging en toekomstige MFA (1.600 m²). Vooruitlopend op de komst van het nieuwe MFA heeft VVA een behoefte van circa 330 m² vloeroppervlak. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de bundeling van deze voorzieningen en verenigingen, waaronder bibliotheek, sportzalen en dergelijke.

Woningbouw

Realiseren van woningbouw om tegemoet te komen aan de huidige woonbehoefte in Amstenrade. Het plan voorziet in de realisatie van in totaal 18 grondgebonden woningen die allemaal onderdeel zijn van de regionale woningbouwprogrammering.

Het gaat om levensloopbestendige woningen. In het stedenbouwkundig plan zijn aaneengebouwde woningen opgenomen. Dit bestemmingsplan voorziet in enige mate van flexibiliteit, waardoor de exacte uitwerking van de woningen in een later stadium nader te bepalen is.

Er zijn uitsluitend levensloopbestendige woningen toegestaan. Hieronder wordt het volgende verstaan: een woning welke geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning in alle levensfasen, dus welke ook rolstoeltoegankelijk is voor mensen met een lichamelijke beperking, waarbij alle primaire leefruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer met toilet) zich op de begane grond moeten bevinden en waarbij deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk zijn.

Stedenbouwkundig plan

Door Humblé Martens & Willems is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Hierin is het gewenste programma voor het gebied uitgewerkt. Met het opstellen van dit plan zijn bepaalde uitgangspunten gekozen voor de nieuwe invulling van het plangebied. In de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundig plan weergegeven. De exacte invulling kan - binnen de kaders van dit bestemmingsplan - worden gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0007.png"  

Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan (bron: Humblé Martens & Willems)

Het stedenbouwkundig plan kent de volgende uitgangspunten:

  • Het kindcentrum en het MFA worden naast elkaar gesitueerd, direct nabij de sportvelden, om zo de maximale uitwisseling van voorzieningen mogelijk te maken. Bijvoorbeeld als het gaat om gebruik van sportzalen maar ook parkeerplaatsen. Voor deze voorzieningen is een maximale bouwhoogte opgenomen om voldoende hoogte te hebben voor de sportzaal en het MFA in twee lagen gebouwd kan worden.
  • Een nieuwe ontsluitingsweg is gesitueerd in het plangebied. Aan de zuidkant sluit deze nieuwe weg aan op de zijtak van De Gijselaar naast het woonzorgcomplex. Aan de noordzijde sluit de weg aan op de kruising De Gijselaar-Beckstraat. In het plan is nabij het kindcentrum voorzien in een strook voor Kiss&Ride voorzien en een ruime parkeerplaats. Daarmee wordt de doorstroming van verkeer ten behoeve van het kindcentrum geoptimaliseerd.
  • Het nieuwe kunstgrasveld van VVA blijft (logischerwijs) op de bestaande locatie. Het kleinere veld ten noorden van het kunstgrasveld wordt ingericht als een klein voetbalveld of schooltuin behorende bij kindcentrum. Een combinatie van beiden is wellicht ook mogelijk.
  • Op de locatie van het huidige schoolgebouw is woningbouw geprojecteerd. Dit in aansluiting op de woningbouw aan (de overzijde) van De Gijselaar en de woonzorgbebouwing van het naastgelegen woonzorgcomplex.
  • De parkeerplaatsen zijn zoveel mogelijk geclusterd om enerzijds de auto minder aanwezig te laten zijn in het straatbeeld en anderzijds om de parkeerplaatsen zo veel als mogelijk voor dubbelgebruik in aanmerking te laten komen.
  • De nieuwe weg wordt begeleidt door de bomenrij. De openbare groenvoorzieningen aan de noord- en noordoostzijde zorgen voor een groene entree van het gebied, ruimte waterberging door middel van wadi's, meer zicht op groen voor de bestaande als de nieuwe woningen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  • Concurrentiekracht;
  • Bereikbaarheid;
  • Leefbaarheid en veiligheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noord-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaronder Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
  • Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
  • Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord- Brabant.

Toetsing plan

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro komen de volgende dertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Toetsing plan

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plan. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling binnen de gestelde kaders van het Barro past.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”).

Sinds 2017 is de 'gewijzigde' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele opeenvolgende treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven.

Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.

Toetsing

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plan ligt binnen bestaande stedelijk gebied en voorziet in een herontwikkeling van een reeds bestaand bebouwd terrein. De behoefte voor de voorzieningen wordt aangetoond doordat het reeds bestaande gebruikers zijn. De bestaande onderkomen worden vernieuwd en geclusterd. De behoefte voor de woningbouw wordt nader onderbouwd in paragraaf 4.3.2.

Kortheidshalve wordt hier geconcludeerd dat daarmee is aangetoond dat voldoende behoefte aanwezig is voor de herstructurering.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld. Het POL2014 geeft een visie op de ontwikkeling van de Limburgse omgeving en de regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg in de komende 10 tot 15 jaar. In het POL zijn ambities, opgaven en een aanpak voor belangrijke thema's geformuleerd. De ambitie van het POL2014 is het realiseren van een voortreffelijk, grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg. Het POL is een omgevingsplan, dat focust op de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat.

Belangrijke uitdagingen voor de provincie Limburg zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op klimaatverandering. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, in het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen, sluiten hierop aan.

Op het gebied van woningbouw, bedrijventerreinen, kantoren en winkels liggen grote kwalitatieve opgaven. De uitdaging is om een omslag te maken van kwantiteit naar kwaliteit. De sleutel daarvoor ligt in dynamisch voorraadbeheer. Per regio zijn visies gemaakt waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijzen worden uitgewerkt. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Als basis hiervoor bevat het POL uitgewerkte regiovisies voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Hierna wordt nader ingegaan op de, voor het planvoornemen, relevante aspecten.

Visie Zuid-Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.

Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.

In de onderstaande afbeelding is de kaart ‘zonering Limburg’ van het POL2014 ter plaatse van het plangebied weergegeven. In de kaart is te zien dat het gehele plangebied is aangeduid als ‘Overig bebouwd gebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0008.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede ‘zonering Limburg’ van het POL2014 ter plaatse van het plangebied (provincie Limburg)

Aanduiding overig bebouwd gebied

Het overig bebouwd gebied wordt in het POL omschreven als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk en deels met een dorps karakter.

De volgende accenten worden geformuleerd:

  • de transformatie van de regionale woningvoorraad;
  • de bereikbaarheid
  • een balans tussen voorzieningen en detailhandel
  • stedelijk groen en water
  • de kwaliteit van de leefomgeving

Transformatie regionale woningvoorraad

De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstroming, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De totale behoefte in Zuid-Limburg daalt vanaf 2017. De opgave ligt dan ook vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is.

Bereikbaarheid

Bereikbaarheid en regionale infrastructuur dragen rechtstreeks bij aan de kwaliteit van het vestigingsklimaat van de provincie en daarmee aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de regionale economie en het leefklimaat. Het is een belangrijke randvoorwaarde voor bedrijven en burgers om zich hier te (blijven) vestigen. De bereikbaarheid van Limburg is in het algemeen redelijk op orde. Het streven is deze gunstige bereikbaarheid in ieder geval te behouden. De fiets kent een snel stijgende populariteit. Daarom wordt de compleetheid en samenhang van het utilitaire fietsnetwerk, dit zijn voornamelijk woon-werkverkeer en schoolroutes, in samenwerking met de gemeenten onderzocht en aangepakt. Verder wordt met de ontwikkeling van snelfietsroutes ingespeeld op de grotere actieradius en de mogelijkheden van de elektrische fiets.

Balans voorzieningen en detailhandel

De demografische ontwikkeling, gekoppeld aan trends als schaalvergroting, individualisering, vergroting van de mobiliteit, de opmars van digitale apparaten en interactieve applicaties heeft consequenties voor het voorzieningenniveau. Terwijl het accommodatiebeleid van veel gemeenten in de afgelopen decennia gericht was op het realiseren van een fijnmazig netwerk van maatschappelijke voorzieningen, moet deze koers nu drastisch verlegd worden. Het uitgangspunt van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’, in iedere wijk of kern dezelfde voorzieningen, is niet langer vol te houden, want het effect hiervan is een versnipperde voorzieningenstructuur met onderlinge concurrentie en met negatieve gevolgen voor de kwaliteit, de functionaliteit en de exploitatie van het maatschappelijk vastgoed.

Dit geldt evenzeer voor commerciële voorzieningen. We zien over de volle breedte van het voorzieningenpalet een gestaag toenemende leegstand, op de locaties waar het draagvlak in de bevolking te gering is. Multifunctionaliteit van voorzieningen blijft van belang. Financiële overwegingen zullen een nog sterkere rol gaan spelen bij het zoeken naar nieuwe combinaties. Opschaling van bepaalde voorzieningen, zoals sporthallen, cultuur- en onderwijsinstellingen, lijkt onontkoombaar om een verantwoorde exploitatie en kwaliteit te handhaven. Toch blijven lokale voorzieningen cruciaal voor de leefbaarheid. De centrale opgave is dan ook een groei in kwaliteit bij een afnemende kwantiteit.

Stedelijk groen en water

Afvoer van water uit bebouwd gebied wordt beperkt door het afkoppelen en vervolgens laten infiltreren van regenwater. Gemeenten dienen bij nieuwbouw en herstructurering 100% af te koppelen en bij bestaande bebouwing ‘maximale afkoppeling binnen grenzen van doelmatigheid’ als beleidslijn te hanteren. Met doelmatigheid bedoelen wij dat het afkoppelen bij bestaande bebouwingen wordt uitgevoerd wanneer het eenvoudig te realiseren (bijvoorbeeld veel achterzijden van woningen met een tuin) of te combineren is met andere werkzaamheden in de stedelijke inrichting, zoals riool- en wegenrenovaties. Onze voorkeursvolgorde is: zoveel mogelijk vasthouden/infiltreren, als dat niet kan dan bergen en pas als laatste optie het afvoeren van het gescheiden regenwater. Gemeentelijke overstorten van het riool op het oppervlaktewater dienen sterk verminderd te worden en op de lange termijn zoveel mogelijk te worden opgeheven om aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen. Dit draagt zowel bij aan een gezonder watersysteem en leefklimaat als ook aan de beperking van wateroverlast.

Kwaliteit leefomgeving

Met name de demografische veranderingen en de sociaal-economische ontwikkeling kunnen de kwaliteit van de woon- en leefomgeving onder druk zetten, zowel in de stedelijke als in de landelijke gebieden. Leegstand van vastgoed, verpaupering, stagnerende economische bedrijvigheid en een negatieve impact op de sociale infrastructuur vragen om maatregelen op korte en langere termijn.

Conclusie

Met dit plan wordt bijgedragen aan het behoud van voorzieningen. De multifunctionaliteit van de voorzieningen is daarbij van groot belang. Dit plan voorziet daarin. Tevens wordt bijgedragen aan het invullen van de woonbehoefte. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan een kwalitatieve woon- en leefomgeving en past binnen de ambities van het POL2014.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn regels opgenomen die een juridische doorvertaling zijn van het omgevingsbeleid zoals opgenomen in het POL2014. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening en is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Het hoofdstuk Ruimte bevat regels die zijn gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014 in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan zijn enkel de regels voor duurzame verstedelijking relevant.

Stedelijke ontwikkeling (artikel 2.2.1.)

Op het gebied van woningbouw, bedrijventerreinen, kantoren en winkels liggen grote kwalitatieve opgaven. De uitdaging is om een omslag te maken van kwantiteit naar kwaliteit. De sleutel daarvoor ligt in dynamisch voorraadbeheer. In de Omgevingsverordening zijn hiervoor geen specifieke regels opgenomen. Wel zijn regels opgenomen ten aanzien van duurzame verstedelijking. Het POL2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de afbakening van ruimtelijke functies binnen het 'bestaand stedelijk gebied', wordt voor de toepassing van POL2014 aangesloten bij de omschrijving in artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.

Het gaat daarbij om een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca en de daarbij behorende openbare en of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Anders gezegd: het gaat dus om bestaand bebouwd gebied (met bijbehorende percelen) van steden en plattelandskernen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.2.2.)

In de POL 2014 is aangegeven dat de door het rijk vastgelegde ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) ingeval van stedelijke ontwikkeling deel uitmaakt van de afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik omdat duurzame verstedelijking ook een provinciaal ruimtelijk belang betreft. Door de Provincie zijn hier twee aanvullende treden bijgevoegd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd aan de hand van drie opeenvolgende stappen:

  • 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Toetsing

Trede 1 is reeds behandeld in paragraaf 4.1.3 van dit plan. Mogelijkheden voor herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende bebouwing zijn er niet aanwezig.

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Ondanks dat het plangebied volledig is aangeduid als bestaand bebouwd gebied, is een deel van het plangebied aangewezen als Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg (zie onderstaande figuur 4.2). In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is onder Artikel 2.8.2 opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat op een dergelijk gebied betrekking heeft een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming, versterking en eventueel compensatie van de kernkwaliteiten is omgegaan. De kernkwaliteiten in het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg zijn reliëf, het open-gesloten karakter en het cultuurhistorisch erfgoed. In onderstaande paragrafen is beschreven of het deel van het plan, voor zover gelegen binnen het aangeduide gebied, effect heeft op de kernkwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede uit de Omgevingsverordening 2014 ter plaatse van het plangebied met in groen gearceerd het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg (provincie Limburg)

De gedeeltelijke herinrichting van het plangebied heeft geen consequenties voor het reliëf. Het nieuwe kunstgrasveld blijft op de bestaande locatie. Het kleinere veld ten noorden van het kunstgrasveld wordt ingericht als een klein voetbalveld of schooltuin behorende bij kindcentrum of een combinatie van die twee. Daarbij wordt het maaiveld niet veranderd.

De twee velden blijven behouden en zorgen voor behoud van het open-besloten karakter zoals dat nu is. Het perceel waar het kindcentrum en het MFA worden gebouwd ligt aansluitend op de bestaande bebouwing en zorgt voor de rafelige dorpsrand die het gebied kenmerkt. Met de ontwikkeling blijft het open-besloten karakter behouden.

Het groene karakter blijft voor het grootste gedeelte behouden rondom de twee velden. Daar gebeurt weinig. Rondom de geplande woningen is sprake van herinrichting en worden de woningen groen ingepast met de groene vlakken in combinatie met de wadi's die als zodanig zijn bestemd. Verder wordt de nieuwe ontsluitingsweg begeleid door een nieuw aan te planten bomenrij wat het groene karakter versterkt.

Van cultuurerfgoed is ter plaatse van het perceel geen sprake.


Conclusie

Voorliggend plan past binnen de regels van de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.2.3 Ontwerp omgevingsvisie en verordening

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in het ontwerp van de Omgevingsvisie Limburg (POVI).

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) lag van 7 juni tot en met 19 juli 2021 voor eenieder ter inzage. Op basis van de ontvangen zienswijzen kan de inhoud van de verordening nog gewijzigd worden. Uiteindelijk zullen Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vaststellen. Dat zal naar verwachting in december 2021 zijn.

Net als in de nog vigerende Omgevingsverordening 2014 is het gehele plangebied aangeduid als verstedelijking, nu gespecificeerd als 'landelijke kernen', verder is het plangebied voor hetzelfde deel aangewezen als Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Daarmee sluit het aankomende beleid aan op het vigerende beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie 2010-2020

De voormalige gemeente Schinnen beschikt over een strategische visie waarin zij voor de periode 2010-2020 heeft uitgewerkt hoe zij sturing wil geven aan ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. De gemeente Beekdaelen hanteert deze visie nog steeds als kader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De strategische visie vormt een integraal en duurzaam afwegingskader dat bestuurlijke en beleidsmatige handvatten biedt voor:

  • het stellen van eigen prioriteiten;
  • het beoordelen van initiatieven van derden;
  • het opstellen van financieel sluitende meerjarenplanningen;
  • het verbeteren van de daadkracht en het proactief en consistent handelen;
  • het versterken van de resultaatgericht lokale en regionale samenwerking.


In de strategische visie wordt een centrale doelstelling en de negen hiervan afgeleide
strategische doelstellingen gegeven. De missie van de strategische visie luidt: 'Samen met haar burgers en andere partners ontwikkelt de gemeente Schinnen duurzame initiatieven om de leefbaarheid in de kernen te behouden en de kwaliteit van natuur en landschap te versterken. De kernen beschikken over een goed woonmilieu en een levensvatbaar voorzieningenniveau op maat. In het buitengebied is ruimte voor de ontwikkeling van natuur en landschap en voor extensieve recreatie. Hierdoor versterkt de gemeente Schinnen haar functie als een groene buffer in een verstedelijkte regio met een samenhang en evenwicht tussen de stedelijke dynamiek en de landelijke kwaliteit.'

Met betrekking tot de negen doelstellingen is tijdens de raadsconferentie op 8 december 2009 de hoogste prioriteit toegekend aan de volgende drie doelstellingen:

  • Duurzame spreiding van voorzieningen op basis van de kansen van kernen, zodat alle kernen zullen blijven beschikken over een levensvatbaar voorzieningenniveau op maat (Welzijn).
  • Op een duurzame wijze behouden en met elkaar verbinden van historisch waardevolle cultuurhistorische objecten, landschappen, natuur en vergezichten in het buitengebied (Ruimte).
  • Samen met de partners investeren in de herontwikkeling van de dorpse milieus en daarnaast in de ontwikkeling van enkele excellente woonmilieus (Wonen).


Wonen

Specifiek voor wonen worden in de strategische visie navolgende doelstellingen benoemd:

  • Het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad.
  • Samen met de partners investeren in de herontwikkeling van de dorpse milieus en daarnaast in de ontwikkeling van enkele excellente woonmilieus.
  • Het integreren van veiligheids- en duurzaamheidprincipes in deze (her) ontwikkelingsprojecten.

Voorzieningen

Specifiek voor voorzieningen worden in de strategische visie navolgende doelstellingen benoemd:

  • Duurzame spreiding van voorzieningen op basis van de kansen van kernen, zodat alle kernen zullen blijven beschikken over een levensvatbaar voorzieningenniveau op maat.
  • Inspelen op nieuwe duurzame concepten en (technologische) vernieuwingen en het stimuleren van de inzet van lokale gemeenschappen (vrijwilligers en mantelzorgers) om op een duurzame wijze de zorg- en welzijnsactiviteiten in de kernen op een hoog peil te houden.


Natuur/groen

Specifiek voor natuur worden in de strategische visie navolgende doelstellingen benoemd:

  • Op een duurzame wijze behouden en met elkaar verbinden van historisch waardevolle cultuurhistorische objecten, landschappen, natuur en vergezichten in het buitengebied.
  • Vergroening van de kernen door het op een duurzame wijze vervlechten van de groenstructuur in het buitengebied en de kernen.

Toetsing

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de strategische visie omdat er in
samenwerking met verschillende partners en de gemeente sprake is van het verbeteren en aanpassen van de bestaand woning- en voorzieningenvoorraad. Daarnaast voorziet het planvoornemen in nieuwe, verbeterde voorzieningen, voor de kern Amstenrade. Het voorzieningenniveau in deze kern binnen de gemeente Beekdaelen blijft daarmee op pijl. Tot slot is er binnen het planvoornemen ook voldoende ruimte voor de ontwikkeling van groen. De bestaande en nieuwe groenstructuren dragen bij aan de vergroening van de kern waarbij er sprake is van een vervlechting van groenstructuren binnen het plangebied met groenstructuren in de directe omgeving van het plangebied. Het aangrenzende buitengebied in het bijzonder. Het planvoornemen sluit goed aan bij de doelstellingen genoemd in de Strategische Visie 2010-2020.

4.3.2 Woonbeleid

4.3.2.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave, hebben de Zuid-Limburgse gemeenten beleidsafspraken gemaakt. Met dit plan wordt voldaan aan de beleidsafspraken en specifiek bijgedragen aan de beleidsafspraken:

  • Zorg te dragen voor een voldoende aanbod betaalbare huurwoningen.
  • Met name in suburbane woonmilieus te verdunnen. Dit moet tevens zorgen voor een kwaliteitsverbetering in suburbane woonmilieus.

4.3.2.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

De beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (d.d. 9 februari 2021) is in werking vanaf het moment het besluit door het college van B&W is gepubliceerd.

Met deze beleidsregel wordt beleidsafspraak VI uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg voor goede plannen losgelaten. De beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel ''Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' en kan niet met terugwerkende kracht worden ingezet.

Op basis van de beleidsregels hoeven goede woningbouwplannen die voldoen aan de criteria niet worden gecompenseerd.

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde. Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar. Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd. Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Van deze 18 woningen waren er reeds 10 opgenomen in de regionale programmering en heeft de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad Limburg de 10 woningen op 30 september 2021 gewijzigd naar 18 woningen op de regionale programmering. Daarmee zijn alle woningen onderdeel van de regionale programmering en daarmee in lijn met de regionale woningbouwafspraken en behoefte.

4.3.2.3 Woningbehoefte onderzoek

Stec Groep heeft in 2020 onderzoek 'Woningbehoefte per kern in Beekdaelen' uitgevoerd. Hiermee is een totaalbeeld op kernniveau binnen de gemeente ontstaan.

Op basis daarvan zijn twee conclusies te trekken, namelijk:

  • Aantal huishoudens tussen 2018-2028 relatief stabiel, tegelijkertijd veel geplande woningen en kwalitatieve mismatch.
  • Huishoudensontwikkeling tussen 2018-2028 loopt op kernniveau uiteen, in 6 kernen sterke kwantitatieve mismatch plancapaciteit. Voor Amstenrade is het aantal woningen in plannen relatief hoog, terwijl de huishoudengroei beperkt is. De vraag naar nultredenwoningen is in alle kernen dominant aanwezig. In vrijwel alle kernen sluit de plancapaciteit beperkt aan bij de vraag naar nultredenwoningen: het merendeel van de plannen valt in de grondgebonden (koop)sector.

De adviezen vanuit het onderzoek luiden:

  • Kernprognoses zijn leidraad maar geen blauwdruk, vorm een visie op toekomst van de kernen
  • Zet in lijn met de SVZWL verder in op het verkleinen van de mismatch tussen plancapaciteit en woningbehoefte (kwantitatief en kwalitatief)
  • Kies de juiste locaties (nabij voorzieningen) voor toevoegen nultredenwoningen
  • Zie uitbreidingsopgave in samenhang met opgave bestaande voorraad.

Behoefte woningtype per prijsklasse binnen de hele gemeente

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0010.png"  

Bron: Stec Groep

Huishoudensontwikkeling Amstenrade

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0011.png"  

Bron: Stec Groep

4.3.2.4 Toetsing woonbeleid

Dit plan voorziet in 18 levensloopbestendige grondgebonden woningen. Uitsluitend levensloopbestendige woningen zijn toegestaan om de kwalitatieve bijdrage aan de behoefte te garanderen.

Dit betekent een kwantitatieve toevoeging van het aanbod in Amstenrade. Op basis van kwalitatieve eigenschappen (levensloopbestendige woningen, dicht bij voorzieningen) zorgt dit voor een bijdrage aan het verkleinen van de mismatch tussen de voorraad en woningbehoefte. Dit plan voorziet daarmee in 'de juiste woning op de goede plek'.

Het plan voldoet aan de criteria van de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. Hierna is een korte toetsing aan de criteria weergegeven:

  • Toetsing criterium 1: In het gebied ‘De Gijselaar’ zijn allerlei voorzieningen aanwezig die belangrijk zijn voor de vitaliteit en leefbaarheid van Amstenrade. Herontwikkeling van het gebied is benodigd om de voorzieningen (en het voorzieningenniveau) toekomstbestendig te maken. De woningbouwplan maakt onderdeel uit van de totale herontwikkeling.
  • Toetsing criterium 2: Het plan voldoet aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte zoals in de paragraaf is beschreven.
  • Toetsing criterium 3: Het plan is subregionaal afgestemd.

Daarmee is geen compensatieplicht aan de orde.

Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan uitvoering van het gemeentelijk (en regionaal) woonbeleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Kader

Voor iedere functie- of bestemmingswijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.

5.1.2 Toetsing

Verkennend bodemonderzoek 2019

Door Titium Advies is een verkennende bodemonderzoek (d.d. 19 juli 2019) uitgevoerd. Hierbij zijn de gronden in het plangebied onderzocht met uitzondering van het voormalig sportveld en het sportveld aan de noordwestkant van het plangebied. Tevens zijn de locaties van het naastgelegen zorgcomplex en buurthuis (beiden buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) onderdeel uit van het onderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

De bodem onder het voormalige kunstgrasveld is destijds niet meegenomen in het onderzoek omdat de grond ter plaatse van het voormalig kunstgrasveld in een later stadium “schoon” wordt opgeleverd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn het voormalige kunstgrasveld en het sportveld aan de noordwestkant van het plangebied in het later stadium wel onderzocht. Hiervoor wordt verwezen naar het tekst onder 'verkennend bodemonderzoek 2021'.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond een lichte verontreiniging is aangetoond met enkele zware metalen, PAK, PCB en minerale olie. Er lijkt geen directe relatie aanwezig tussen de aangetoonde gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. Het grondwater is vanwege de diepte van de grondwaterspiegel (> 5 m-mv) niet onderzocht. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De gehalten zijn echter dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Verkennend bodemonderzoek 2021

Door Antea Group is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (d.d. 27 januari 2021) uitgevoerd. Hierbij zijn de gronden van het voormalig sportveld en het sportveld aan de noordwestkant van het plangebied onderzocht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Het doel van het bodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het bepalen of de bodemkwaliteit mogelijk belemmeringen oplevert voor de voorgenomen bestemming.

Het opgeboorde materiaal bestaat uitsluitend uit grond, er zijn geen (restanten van) een
sporttechnische laag aan getroffen.

Toetsing Wet bodembescherming

In de zintuiglijk schone bovengrond en de bovengrond met sporen/zwak kolen- en/of baksteenhoudende bijmengingen zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan cadmium aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Alle gemeten gehalten zijn kleiner dan de interventiewaarde.

PFAS

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is onderzoek naar PFAS uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de bovengrond plaatselijk (licht) verhoogde gehalten aan PFOS en PFOA zijn aangetoond. De overige individuele stoffen uit de PFAS-groep zijn niet aangetoond boven de detectielimiet. Conform het “Gewijzigd Tijdelijk Handelingskader” van het RIVM voldoet de grond ten aanzien van PFAS aan kwaliteitsklasse “Landbouw / Natuur”.

Asbest

Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde en gegraven grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit de resultaten van het asbestonderzoek blijkt dat in de fijne fractie van de meest verdachte mengmonsters geen asbest is aangetoond. Wij achten deze resultaten representatief voor de gehele locatie. Op basis hiervan is de onderzoekslocatie niet verontreinigd met asbest in de bodem.

Toetsing Besluit bodemkwaliteit

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters inclusief PFAS zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de bovengrond indicatief voldoet aan de kwaliteitsklassen ‘Altijd toepasbaar’. De ondergrond voldoet indicatief tevens aan de kwaliteitsklasse ‘Altijd toepasbaar’.

De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ dient formeel te worden verworpen, echter omdat behoudens één marginaal verhoogd gehalte cadmium in mengmonster 8 geen enkele onderzochte stof de achtergrondwaarde overschrijdt, kan de hypothese voor een onverdachte locatie blijven gehandhaafd. De vooraf opgestelde hypothese ‘PFAS-verdacht’ wordt aanvaard, omdat in de grond plaatselijk verhoogde gehalten aan PFAS zijn aangetoond. De vooraf opgestelde hypothese ‘asbest onverdacht’, wordt aangenomen, omdat zowel zintuigelijk als analytisch geen asbest is aangetoond. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde.

De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de beoogde herontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.2 Akoestiek

5.2.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

Conform de Wet geluidhinder heeft iedere weg een zone. Uitzonderingen daarop zijn wegen die in een 30 km-zone zijn opgenomen en wegen die als woonerf bestemd zijn. Door De Roever Omgevingsadvies is een akoestisch onderzoek wegverkeer (bijlage 3) uitgevoerd.

Geluidbelastingen vanwege de Oppevenerweg/In Den Moel

Het plangebied valt binnen de geluidzone van de Oppevenerweg en de In Den Moel. Deze wegen liggen in elkaars verlengde en hebben een maximumsnelheid van 50 km/u.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting en de hoogst toelaatbare geluidbelasting staan beschreven in artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh). De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB (artikel 82 lid 1 Wgh). Mocht niet aan deze grenswaarde kunnen worden voldaan, dan kan eventueel ontheffing worden verkregen voor een hogere waarde (artikel 83 Wgh).

De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 18 dB ter plaatse van het plangebied. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nergens overschreden. Een hogerewaardeprocedure voor de Oppevenerweg/In Den Moel is, ongeacht de indeling binnen het plangebied, niet aan de orde.

Afweging woon- en leefklimaat

Daarnaast de geluidsgezoneerde wegen, zijn er een aantal relevante wegen gelegen binnen de 30 km/uur zone, namelijk de Gijselaar, Beckstraat, Sint Gertrudisstraat, Vonkstraat en de Limietweg (zuidzijde). Van de Limietweg ten noorden van het huidige voetbalveld is de geluidbelasting niet bepaald omdat deze weg is afgesloten voor vrijwel al het gemotoriseerd verkeer. De aan te leggen weg binnen het plangebied is ook meegenomen in het model.

Met het oog op een acceptabel woon- en verblijfsklimaat (binnenniveau) wordt meestal uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting (geluidgezoneerde wegen inclusief wegen in een 30 km/uur zone).

De cumulatieve geluidniveaus ter plaatse van het plangebied variëren van 39 tot 50 dB. De milieukwaliteit wordt daarom over het algemeen gekwalificeerd als ‘Zeer goed’ tot ‘Goed’ (bron: RIVM: ‘kwaliteitsindicatie geluid’). Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van geluidsgevoelige objecten wordt daarmee als acceptabel aangemerkt.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone industrielawaai. Industrielawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone van een spoorweg. Spoorweglawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect akoestiek geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Kader

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • a. een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • b. ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • c. een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
5.3.2 Toetsing

Gevoelige bestemming

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) beperkt de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Onderzoekszones zijn aan weerszijde 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen. Het bestemmingsplan voorziet in ‘gevoelige bestemmingen’, namelijk het kindcentrum. Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszones. Nader onderzoek is niet benodigd.

Niet in betekende mate

Dit plan voorziet in een kindcentrum, MFA en 18 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen’. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

Achtergrondwaarden 

In het kader van 'goede ruimtelijke ordening' dient de luchtkwaliteit te worden beschouwd. Uit de landelijke Atlas Leefomgeving blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied ruimschoots voldoen aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m3). Verder voldoet de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier ruim aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram/m3.

Van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden is geen sprake. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen knelpunt voor de realisatie van het bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
  • Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.

Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

5.4.2 Toetsing

Op basis van de nieuwe functies in het plan wordt een kindcentrum inclusief voor- en naschoolse opvang en woningen aangemerkt als kwetsbare objecten. Een kantine voor de voetbalclub is doorgaans een beperkt kwetsbaar object. Voor de overige bebouwing (zoals gymzaal, bibliotheek, ouderensport, etc.) wordt , gezien het verblijf van mogelijk kwetsbare groepen mensen, aan te merken als een kwetsbaar object.

Voor een kwetsbaar object geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en voor een beperkt kwetsbare object geldt een richtwaarde. Aangezien het plan (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt wordt onderzocht of er vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevante risicobronnen zijn voor het plan.

Risicovolle inrichtingen

Op basis van de EV Signaleringskaart kan geconstateerd worden dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr dan wel invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen; garage en tankstation (Hommerterweg 292) en het gasdrukregel en meetstations (GOS, Z076). Deze inrichtingen zijn derhalve niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het plangebied.

Alle andere risicovolle inrichtingen zijn op nog grote afstand van het plangebied gelegen en vormen eveneens geen belemmering voor de planlocatie.

Transport gevaarlijke stoffen buisleidingen

De dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding (Z-503-01) is op circa 480 meter afstand van het plangebied gelegen. Op basis van de druk (40 bar) en diameter (16 inch) bedraagt het invloedsgebied (1% letaliteitsafstand) van deze buisleiding 175 meter. Hiermee ligt de planlocatie buiten het invloedsgebied van deze buisleiding en vormt derhalve geen belemmering voor de planlocatie.

Transport gevaarlijke stoffen transportroutes

Buitenring Parkstad Limburg (N300)

Op circa 760 meter van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N300 die deel uit maakt van de Buitenring Parkstad Limburg (BPL). Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet. Aangezien de planlocatie op méér dan 200 meter afstand van deze route is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico (PR10-6-risicocontour = 0 m) van deze weg geen aandachtspunt voor het plangebied. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het tevens niet noodzakelijk om de invloed van het plangebied op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

Uit het 'Deelrapport 11 externe veiligheid behorende bij het inpassingplan buitenring Parkstad Limburg' van 31 januari 2011 met kenmerk B01055.000119.0170, opgesteld door Oranjewoud, blijkt dat over de BPL transporten met LF1, LF2 (brandbare vloeistoffen) en GF3 (brandbare gassen) plaatsvinden. De stof GF3 heeft hierbij de grootste 1% letaliteitsafstand, zijnde 460 meter. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg geen aandachtspunt voor het plangebied vormen.


Transport Spoorlijn Sittard - Herzogenrath

Op een afstand van meer dan 2 kilometer tot de grens van het plangebied is de spoorlijn Sittard aansl. - Herzogenrath (D) gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet (route 380 B). Aangezien het plangebied op méér dan 200 meter afstand van deze spoorlijn is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico (PR10-6-risicocontour = 0 m) van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming. Voor deze route is geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) vastgesteld. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het tevens niet noodzakelijk om de invloed van het plangebied op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

Het invloedsgebied van deze spoorlijn wordt bepaald door het vervoer van brandbare gassen (A) en bedraagt 460 meter. Het plangebied bevindt zich hier buiten. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor geen aandachtspunt voor het plangebied vormen.

Overige transportassen zijn eveneens niet relevant voor het plangebied vanwege de grote afstand tot het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Kader

Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, en om bedrijven voldoende ruimte te bieden om hun bedrijfsvoering uit te oefenen, dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het beoordelen van mogelijke hinder tussen (bedrijfs)activiteiten en woningen kan de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven. Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustige woonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

5.5.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft de herontwikkeling van voorzieningen en woningbouw.

Gelet op de verschillende functies in het plangebied en omgeving, kan het plangebied worden bestempeld als 'gemengd gebied'. Het woongebied in de direct omgeving (buiten het plangebied) kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'.

De functies in het plangebied zijn te onderscheiden in:

functie + VNG omschrijving   milieucat.   richtafstand
'gemengd gebied'  
richtafstand
'rustige woonwijk'  
MFA
'Sportscholen, gymnastiekzalen' + 'Kantines' Bibliotheken e.d.' + 'Buurt- en clubhuizen'  
2   10 m   30 m  
kindcentrum
'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' + 'Kinderopvang'  
2   10 m   30 m  
sportvelden 'Veldsportcomplex met verlichting)'   3.1   30 m   50 m  
woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering  

Het bouwvlak - waarbinnen de nieuwe woningen in het plangebied zijn toegestaan - is buiten de richtafstanden van de overige functies in het plangebied gesitueerd. De overige functies zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd', waarbij wordt opgemerkt dat sportvelden uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding 'sportveld'.

De bestaande woningen in de omgeving (buiten het plangebied) zijn uitgaande van het omgevingstype 'rustige woonwijk' buiten de richtafstanden van de functies gelegen.

Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de milieugevoelige woningen en worden de milieubelastende functies niet onevenredig beperkt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Natuur

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden uitgevoerd indien de werkzaamheden niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop.

5.6.1 Gebiedsbescherming

Binnen het plangebied of grenzend aan het plangebied zijn geen gronden aanwezig die behoren tot een Natura 2000-gebied of tot Natuurnetwerk Netwerk (NNN).

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Geleenbeekdal’ ligt op circa 1,6 kilometer afstand ten westen van het plangebied.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de afstanden tot Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten op voorhand uitgesloten. Indirecte effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie in de daarvoor gevoelige delen in Natura 2000-gebieden, zijn niet op voorhand uit te sluiten.

Antea Group heeft een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4). Om de eventuele stikstofdepositie van voorliggende ontwikkeling op een Natura 2000-gebied te bepalen, is een berekening uitgevoerd voor de realisatiefase (slopen, bouwrijp maken, bouwen met bijbehorende verkeer) als in de gebruiksfase (verkeersgeneratie).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is zowel voor de aanleg- als de realisatiefase een vergelijkingsberekening met de referentiesituatie uitgevoerd. De berekende stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied is ten aanzien van zowel de realisatiefase als de gebruiksfase is 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat er geen significante (negatieve) gevolgen zijn voor de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden.

Goudgroene natuurzone / Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De dichtstbijzijnde gronden die deel uit maken van het Goudgroene natuurzone (Natuurnetwerk Nederland) gebied ligt op ruim 700 meter afstand van het plangebied. Gelet op de afstand en de aard van de ontwikkeling zijn er geen negatieve effecten op Goudgroene natuurzone te verwachten.

5.6.2 Soortenbescherming

Vanwege de beoogde sloop van bestaande bebouwing en herinrichting van het gebied is een onderzoek benodigd om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen geen aanwezige beschermde plant- of diersoorten en groei- of verblijfplaatsen aantasten.

Natuurtoets

Door NatuurInclusief is een Natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd voor een groter gebied dan het plangebied van dit plan. Het plangebied van dit plan heeft betrekking op deelgebied 1 (huidig sportcomplex) en 4 (basisschoolterrein) van het onderzoek. Dat onderzoek is bijgevoegd in 5.

In onderstaande tabellen 1 en 4 wordt het advies per deelgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0012.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0013.png"  

Ecologisch onderzoek

Vervolgens is door NatuurInclusief is een Ecologisch onderzoek uitgevoerd voor de soorten die uit de Quickscan naar voren kwamen. Dat onderzoek is bijgevoegd in 6.

In het plangebied zijn 2 baltsterritoria aangetroffen die allen duiden op een aparte paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis. Iepenpage is alleen ruim buiten het plangebied aangetroffen en wordt ook niet verwacht in het plangebied. Ransuil en sleedoornpage kunnen op basis van het aanvullend onderzoek worden uitgesloten. Tot slot is aanwezigheid van vliegend hert in het plangebied bevestigd door een buurtbewoner.

De geplande werkzaamheden resulteren mogelijk in het vernietigen van 2 paarverblijven van gewone dwergvleermuis. Tevens is het, afhankelijk van de werkzaamheden, mogelijk dat leefgebied verdwijnt van vliegend hert. Naar aanleiding van het ecologisch onderzoek wordt van april tot oktober aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied.

Uit het aanvullend onderzoek moet blijken of het noodzakelijk is om ontheffing aan te vragen bij de Provincie Limburg. In dat geval kan het mogelijk zijn mitigerende maatregelen te treffen voor de verblijfplaatsen.

Aanvullende natuurtoets (tbv te kappen bomen)

Daarnaast is door NatuurInclusief is een aanvullende Natuurtoets uitgevoerd voor de soorten die uit de Quickscan naar voren kwamen. Dat onderzoek is bijgevoegd in 7.

  • Beschermde planten-, jaarrond beschermde vogel-, reptielen-, en vissoorten worden niet verwacht binnen het plangebied.
  • De aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kan niet worden uitgesloten. Essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes kunnen eveneens niet in het plangebied worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk.
  • De aanwezigheid van eekhoorn kan niet in het plangebied worden uitgesloten. In de Provincie Limburg geldt er een vrijstelling voor eekhoorn in de periode maart-april en juli tot en met november. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk, mits de werkzaamheden binnen deze periode worden uitgevoerd.
  • Algemeen voorkomende broedvogels kunnen niet in het plangebied worden uitgesloten. Het is dan ook van belang te allen tijde rekening te houden met het algemene broedseizoen van vogels. Op basis van een gevalideerde waarneming van een omwonende zijn voortplantingsplaatsen van vliegend hert aangetoond in het plangebied. Voor vliegend hert dient dan ook ontheffing te worden aangevraagd.
  • Wanneer de laagte ten noorden van het plangebied gedurende het voortplantingsseizoen van rugstreeppad en alpenwatersalamander (tijdelijk) water bevat, kan bij aanwezigheid van deze soorten het plangebied als essentieel deel van het landhabitat fungeren. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk als deze laagte inderdaad als voortplantingswater voor rugstreeppad en alpenwatersalamander kan fungeren.

Ecologisch werkprotocol

Het ecologisch werkprotocol wordt opgesteld om zorg te dragen voor een goede implementatie van de voorwaarden van een ontheffing en om voldoende zorgplichtig te werken. Het werkprotocol is een document waarin beschreven staat waar en wanneer welke werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden en onder welke voorwaarden. Tevens wordt er aangegeven welke maatregelen uitgevoerd dienen te worden.

Op basis van de uitkomsten van het nu in uitvoering zijnde aanvullend onderzoek wordt duidelijk of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming. Daaruit blijkt ook onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is. De ontwikkeling tast mogelijk het leefgebied van enkele soorten. Voor de betreffende soorten is een aanvraag ontheffing mogelijk en zal bij de provincie worden aangevraagd, waarbij mogelijk nog mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn. De Wnb ontheffing zal worden betrokken in de besluitvorming voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie

Op basis van de onderzoeken komen mogelijk beschermde soorten voor in het plangebied. Nader onderzoek wordt nu uitgevoerd om dit verder in kaart te brengen. Indien op basis van het aanvullend onderzoek ontheffing nodig is vanuit de Wnb dan zal deze worden aangevraagd bij de provincie en waar nodig mitigerende en/of compenserende maatregelen worden getroffen. Daarbij zal tevens een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Deze documenten worden bij vaststelling van het bestemmingsplan betrokken. Op deze manier zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.7 Water

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. In de waterparagraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

5.7.1 Beleid

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Beleid en regelgeving

Algemeen

Het plan dient te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en in binnen het plangebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlak- tewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er een goede zuiverende voorziening wordt toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering.

Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het plangebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater. Dit maakt controle op foutaansluitingen, maar ook het beheer en onderhoud eenvoudiger. Ook hebben bovengrondse voorzieningen een grasmat met een humeuze toplaag die goede zuiverende eigenschappen heeft (bodempassage). Bovengrondse voorzieningen zijn goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het plangebied.

Beleid waterschap Limburg

Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Limburg, een fusie van het voormalig waterschap Peel en Maasvallei en waterschap Roer en Overmaas. De doelen van het waterschap voor de periode van 2016 tot 2021 staan beschreven in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 ‘Water in beweging’. De kerntaken van het waterschap bestaan uit het op orde brengen en houden van het watersysteem, schade als gevolg van wateroverlast voorkomen en zorg dragen voor veiligheid op het gebied van water.

Eén van de belangrijkste uitdagingen voor het waterbeheer in Limburg is de klimaatverandering en de effecten daarvan. Voor het waterschap wordt robuustheid van het watersysteem de belangrijkste opgave. Hierbij wordt de regel ‘ruimte voor water waar het kan, maatregelen waar het moet’ gehanteerd. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden. Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt verwezen naar de Keur van het Waterschap Limburg.

5.7.2 Toetsing initiatief

Hierna wordt getoetst aan de toetspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen van het waterschap:

Watertoets

1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.

Het plan voorziet in voldoende mogelijkheid om in de openbare groenvoorziening waterberging aan te leggen. Daarnaast kunnen de twee ten noordwesten gelegen wadi's gebruikt worden als buffer voor opvang van water. De technische uitwerking hiervan wordt voorafgaand aan de bouw uitgevoerd. Tevens zijn voor de grondgebonden woningen en de andere bebouwing mogelijkheden om op eigen terrein infiltratievoorzieningen te treffen.

2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.

Het hemelwater ter plaatse van de openbare ruimte wordt afgevoerd naar de lager gelegen delen en opgevangen in de wadi's.

3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Indien benodigd voor het uitwerken van de civieltechnische werkzaamheden wordt een bodemen infiltratieonderzoek uitgevoerd.

4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt geadviseerd om bij elk ontwikkelingsscenario gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toe te passen. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hemelwater wordt opgevangen, tijdelijk geborgen, vastgehouden en geïnfiltreerd in de bodem (infiltratie), binnen het plangebied. In de groenstroken in de noordoosthoek worden wadi's aangelegd. Een wadi is een buffer- en infiltratievoorziening, waarin een tijdelijk overschot aan regenwater wordt verzameld en in de bodem kan infiltreren.

6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Er is sprake van bovengronds afkoppelen. Van diepte infiltratie is geen sprake.

7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan worden gedimensioneerd op 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

In de openbare ruimte en op eigen terrein wordt voldoende opvangcapaciteit (en eventueel duurzame leegloop) gerealiseerd.

8. Beheer en onderhoud regelen.

Waterhuishoudkundige voorzieningen worden zodanig gerealiseerd dat deze bereikbaar zijn voor onderhoud en controle.

Conclusie

In het kader van de planprocedure zijn de gevolgen ten aanzien van de waterhuishouding inzichtelijk gemaakt en de daaruit voortkomende waterbergingsbehoefte. Geconcludeerd kan worden dat er met het voorliggend initiatief geen waterschapsbelangen in het geding zijn. Er is derhalve geen directe belemmering aanwezig vanuit het aspect water.

Omdat de exacte planuitwerking niet bekend is, daarmee het totaal verhard oppervlakte ook niet exact kan worden bepaald, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van de bestemming 'Woongebied' en 'Gemengd'.

5.8 Archeologie

5.8.1 Kader

Europees beleid

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en in september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Rijksbeleid

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het betreft daarbij zowel het roerend als het onroerend erfgoed. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 ingaat, maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het onroerend cultureel erfgoed zijn deze wetten van grote betekenis. Het deel van de Monumentenwet 1988 dat direct raakt aan de fysieke leefomgeving, gaat namelijk op in de Omgevingswet. Het resterende deel van de Monumentenwet gaat op in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet voorziet ook in het nodige overgangsrecht, zodat artikelen uit de Monumentenwet tussen 2016 en 2022 niet zo maar komen te vervallen. De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de zorg voor ons bodemarchief en zijn de vertaling van het Verdrag van Malta, dat Nederland in 1992 ondertekende. De essentie van deze wetgeving is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden blijven.

5.8.2 Toetsing

Op basis van de geldende bestemmingsplannen geldt een onderzoeksplicht voor werkzaamheden die dieper reiken dan 40 cm (geldend bestemmingsplan 'Buitengebied') en 50 cm (geldend bestemmingsplan 'Kernen Schinnen') én de bodemingrepen een grotere oppervlakte beslaan dan 1.000 m2.

De bodemingrepen overschrijden de onderzoeksgrenzen, waardoor onderzoek benodigd is. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in bijlage 8. Een deel van het plangebied (sportveld) is niet onderzocht. De overige delen van het plangebied zijn onderzocht en daarvan is de archeologische verwachtingswaarde bijgesteld. Hierbij zijn werkzaamheden tot 50 cm toegestaan én bodemingrepen tot 2.500 m2. Vanwege de omvang van het werk is voor de uitvoervoering verder archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit zal de haalbaarheid van het plan echter niet in de weg staan.

Conclusie

De verwachte archeologische waarden zijn beschermd door de archeologische dubbelbestemmingen in dit plan. Voordat uitvoering kan plaatsvinden is verder archeologisch onderzoek benodigd. Dit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Kader

Onder de noemer 'Modernisering Monumentenzorg' (MoMo) is de laatste jaren op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

5.9.2 Toetsing

In het plangebied zijn geen rijksmonumentale of beschermde stads- of dorpgezichten aanwezig. Op basis van de Atlas Limburg zijn in het plangebied geen overige cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Er is derhalve geen belemmering aanwezig vanuit het aspect cultuurhistorie.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Verkeer

Om de toekomstige verkeersgeneratie te kunnen bepalen wordt gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.

In dit geval is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad ‘weinig stedelijk’ en de stedelijke zone is 'rest bebouwde kom'. Echter heeft het CROW voor sportaccommodaties en basisscholen geen normen afgegeven. Deze zijn ingeschat op basis van ervaringscijfers.

Huidige situatie

  • Sportkantine = 50 verkeersbewegingen (inschatting)
  • Basisschool (incl. kinderdagverblijf) 1498 m2 = 75 verkeersbewegingen (inschatting)


Nieuwe situatie

  • 1900 m2 multifunctionele accommodatie (sport/maatschappelijk) = 100 verkeersbewegingen (inschatting)
  • 1600 m2 kindcentrum (basisschool +kinderdagverblijf+ bso) = 100 verkeersbewegingen (inschatting)
  • 18 rijwoningen = 7,8 * 18 = 140,4 (CROW, rest bebouwde kom, niet stedelijk, maximale norm


Op basis van bovenstaande bedraagt de toename van de verkeersgeneratie circa (340-125=) 215 verkeersbewegingen per etmaal. De omliggende wegen zijn van voldoende capaciteit om deze beperkte toename op te vangen. Enige toename van de verkeersbewegingen op de bestaande wegen wordt aanvaardbaar geacht omdat de nieuwe ontsluitingsweg (in het plangebied) zorgt voor een betere doorstroom van het verkeer op de bestaande wegen, het bestaande deel van De Gijselaar in het bijzonder. Tevens voorziet het plan in een - ten opzichte van de huidige situatie - meer overzichtelijke parkeersituatie (waaronder de kiss&ride strook bij het kindcentrum) bij de voorzieningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.10.2 Parkeren

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen maakt de gemeente in beginsel gebruik van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Voor het plangebied wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' in de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'.

Hierna is de parkeerbehoefte weergegeven op basis van de gemiddelde parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPGijselaar80-OW01_0014.png"  

In het stedenbouwkundig plan is voorzien in:

  • een parkeervoorziening van 52 parkeerplaatsen nabij de MFA en kindcentrum;
  • een kiss&ride strook van 10 parkeerplaatsen naast het kindcentrum;
  • een parkeervoorziening van 21 parkeerplaatsen bij de woningen.

Opgemerkt wordt dat de parkeerbehoefte van het kindcentrum doordeweeks overdag aanwezig is. Het zwaartepunt van de parkeerbehoefte van het MFA is 's avonds en in het weekend. Daarmee zijn veel van de benodigde parkeerplaatsen dubbel te gebruiken.

Daarmee ontstaat in totaal voldoende parkeergelegenheid. In de exacte uitwerking van het plan zal aangetoond moeten worden dat voldaan wordt aan voldoende parkeergelegenheid. Dit is in de regels van dit plan geborgd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.11 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling in het voorliggend bestemmingsplan.

5.12 Besluit milieueffectrapportage

5.12.1 Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.

5.12.2 Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 18 woningen, een MFA en kindcentrum. Het plangebied heeft een omvang van circa 3,8 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de hiervoor genoemde drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

5.12.3 Toetsing initiatief

Kenmerken van het project

Het plan voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing. De locatie wordt herontwikkeld. Het project voorziet in totaal maximaal 18 woningen, een MFA, kindcentrum en herinrichting van de openbare ruimte. Er is verder geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er wordt bijvoorbeeld geen grondwater onttrokken of grondstoffen in de omgeving gedolven. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier (huishoudelijk) afval.

Plaats van het project

Het plan wordt gerealiseerd op een reeds bebouwde locatie in de kern van Amstenrade. Het plangebied beslaat circa 3,8 hectare. De plangrenzen worden omgeven door bebouwd gebied en buitengebied. Gevoelige gebieden, waaronder het Natura 2000 gebied, zijn op circa 1,6 kilometer afstand gelegen.

Kenmerken van het potentiële effect

De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten buiten de plangrenzen worden voornamelijk veroorzaakt door verkeer op de wegen rond het plangebied. De effecten zijn niet significant en de realisatie van het plan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.

Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Plansystematiek

De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.

6.2 Beschrijving van de bestemmingen

Bestemming 'Woongebied'

De gronden met de bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor wonen in woningen met de daarbij behorende erven en terreinen, wegen en paden, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen. Maximaal 18 levensloopbestendige woningen zijn toegestaan.

De bestemming ‘Woongebied’ is een globale bestemming, die ontwikkeling van deze locatie mogelijk maakt, maar nog wel enige flexibiliteit biedt voor de indeling van de gronden.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan in het bouwvlak. In regels zijn bouwregels uitgesplitst voor woningen, bijgebouwen, nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

Bestemming 'Gemengd'

De gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bestemd voor:

  • het uitoefenen van sport- en spelactiviteiten met daaraan ondergeschikt horeca in de vorm van een kantine;
  • sportvelden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
  • maatschappelijke voorzieningen
  • groenvoorzieningen;
  • speelvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

De bestemming 'Gemengd' is een globale bestemming, die ontwikkeling van deze locatie mogelijk maakt, maar nog wel enige flexibiliteit biedt voor de indeling van de gronden.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan in het bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 10 meter. In regels zijn bouwregels uitgesplitst voor gebouwen, nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

Bestemming 'Groen'

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, doeleinden van openbaar nut, extensief recreatief medegebruik en waterhuishoudkundige voorzieningen. In deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden (waarbij een hoge verwachtingswaarde van toepassing is) .

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden (waarbij een middelhoge verwachtingswaarde van toepassing is of lage verwachting met kans op een bijzondere dataset) .

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

7.1 Financieel

Voor de gebiedsontwikkeling de Gijselaar is een grondexploitatie opgesteld welke de financiële onderlegger van het plan is. Deze grondexploitatie is grotendeels gedekt door de middelen die de gemeenteraad van Beekdaelen ter beschikking heeft gesteld voor de realisatie van het kindcentrum. Voor de inrichting van de openbare ruimte en de realisatie van de nieuwe sportaccommodatie zal de gemeenteraad medio 2021 nog aanvullend krediet ter beschikking moeten stellen. Voor de exploitatie van de woonbestemming wordt op termijn een externe investeerder gezocht.

7.2 Maatschappelijk

Omgevingsdialoog

In 2020 hebben meerdere overleg momenten plaatsgevonden met diverse stakeholders (Cicero, ZOwonen, omwonenden, beheerders en gebruikers gemeenschapshuis de Koeteleboet, voetbalvereniging en de buurtvereniging) samen met deze stakeholders zijn de plannen ontwikkelt en besproken.

Vervolgens zijn deze door participatie ontwikkelde plannen uitgewerkt en op 29 september 2020 gepresenteerd aan de inwoners van Amstenrade.

De plannen zijn daarbij als positief ontvangen. In het vervolg traject worden alle stakeholders nadrukkelijk betrokken bij de verdere verfijning van de plannen.  Deze gesprekken zullen in het 1e kwartaal van 2021 plaats gaan vinden.

Vooroverleg

Het bestemmingsplan 'Gebiedsontwikkeling de Gijselaar fase 2' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.