direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N65 Infiltratievoorziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De A65/N65 is een rijksweg die loopt van de A58 bij Tilburg (knooppunt De Baars) naar de A2 bij 's-Hertogenbosch (knooppunt Vught). De weg heeft een (boven)regionale verkeersfunctie en is daarnaast ook een belangrijke ontsluitingsweg voor de gemeenten Vught en Oisterwijk.

De N65 wordt ter hoogte van Helvoirt en Vught gereconstrueerd. De N65 wordt gereconstrueerd van een gebiedsontsluitingsweg tot een stroomweg, waarbij er geen gelijkvloerse kruisingen meer zijn. Een gedeelte van de N65 wordt verdiept aangelegd in een tunnelbak. Er worden vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid diverse aansluitingen op de N65 afgesloten. Om deze gebieden goed te ontsluiten wordt er een structuur van parallelwegen aangelegd. Voor de reconstructie van de N65 zijn in 2020 de bestemmingsplannen 'N65 Vught' en 'N65 Helvoirt 2020' vastgesteld.

Als gevolg van de reconstructie van de N65 neemt het verhard oppervlak toe. Dit dient gecompenseerd te worden. Daarnaast dient het pompwater van de tunnelbak van de N65 geloosd te kunnen worden. In de watertoets die is uitgevoerd in het kader van de reconstructie van de N65 is de compensatieopgave berekend en is tevens beschreven dat het pompwater van de tunnelbak op een infiltratievoorziening geloosd dient te worden.

Daarom is in de nabijheid van de verdiepte ligging gekeken naar een geschikte locatie. Aan de noordwestzijde van de verdiepte ligging bevindt zich de kern van Helvoirt, een dichtbebouwd gebied wat in oostelijke richting overgaat in het Natuurnetwerk Brabant (NNB), waarbinnen de Broekleij is gelegen en aansluitend overgaat in de attentiezone waterhuishouding. De zuidoostzijde is minder dicht bebouwd en liggen percelen met een agrarische, bedrijfs- en woonbestemming, NNB en attentiezone waterhuishouding. Aan deze zijde ligt de A-watergang van Waterschap de Dommel die als overstort voor de bergings- infiltratievoorziening kan fungeren.

De noordwestzijde van de verdiepte ligging is door de aanwezigheid van dichte bebouwing en het mede daardoor ontbreken van voldoende beschikbaar oppervlak afgevallen. Dat betekent dat er naar een geschikte locatie aan de zuidoostzijde van de verdiepte ligging is gezocht naar een geschikte locatie.

Deze is gevonden in de nabijheid van de Broekleij. Hier ligt een weide-perceel, weliswaar NNB maar nog om te vormen naar natuurinrichting, van voldoende omvang om in te richten als waterberging en beschikbaar. In afstemming met en instemming door de eigenaar van het perceel (Brabants Landschap), Waterschap de Dommel, Provincie Noord Brabant is een natuurlijke voorziening ontworpen.

Vanwege de ligging in Natuur Netwerk Brabant is het niet mogelijk de beoogde sloten en infiltratievoorziening direct te realiseren. De infiltratievoorziening had onderdeel uit moeten maken van het bestemmingsplan N65 Helvoirt 2020 maar is daarin abusievelijk niet opgenomen. Dit betekent dat er nu een aparte procedure voor doorlopen moet worden. De vaststelling van het bestemmingsplan geeft geen uitvoeringsplicht. Mocht de reconstructie geen doorgang vinden dan wordt de waterberging niet aangelegd. De gemeenteraad heeft in dat geval ook de bevoegdheid om het bestemmingsplan weer in te trekken.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Helvoirt, ten zuiden van de N65 (Helvoirtseweg). Het gebied heeft een oppervlakte van circa 4.660 m2. Het gebied heeft een horizontale lengte van circa 165 meter langs de N65. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangegeven. Om het plangebied heen ligt een combinatie van natuurgebied, agrarische velden en (woon)boerderijen. Ten slotte ligt ten oosten van het plangebied de rivier de Broekleij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Globale begrenzing plangebied bestemmingsplan N65 Infiltratievoorziening

1.3 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van een infiltratievoorziening, enkele sloten, een gedeelte van een parallelweg van de N65 en de bijbehorende voorzieningen. Het bestemmingsplan N65 Infiltratievoorziening sluit aan op het bestemmingsplan N65 Helvoirt 2020.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren' (7 september 2011). Echter, er is in 2020 een herziening van dit bestemmingsplan vastgesteld, genaamd 'Buitengebied, herziening 2020' (24 september 2020). Dit bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk. Naar verwachting wordt dit bestemmingsplan onherroepelijk voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Derhalve is hierop voorgesorteerd en wordt het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2020' aangehouden als vigerend juridisch-planologisch kader.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren, Herziening 2020' wordt het plangebied aangewezen als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2' en 'Natuur'. Tevens is een groot deel van het plangebied gelegen in het Natuur Netwerk Brabant.

Doordat de primaire functie van de infiltratievoorziening het opslaan en infiltreren van water is en geen natuurfunctie, is de ontwikkeling niet passend binnen het Natuur Netwerk Brabant.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie binnen het plangebied. Vervolgens wordt de ontwikkeling beschreven in hoofdstuk 3. Na dit hoofdstuk komen de relevante beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 over de omgevingsaspecten wordt nader ingegaan op de milieuaspecten, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op de planregels (de planregels in combinatie met de verbeelding) gegeven, waarna de financiële haalbaarheid aan bod komt in hoofdstuk 7. Ter afsluiting van de toelichting wordt de procedure die dit bestemmingsplan doorloopt beschreven in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Plangebied in de huidige situatie

2.1 Gebiedsanalyse

2.1.1 Historie

Kern Helvoirt

Helvoirt is ontstaan uit beekdalnederzettingen, gelegen op de hogere gronden langs Zandleij, Broekleij en Raamse Loop. Waar zich leemlagen in de grond bevonden, kon het water moeilijk wegzakken en ontwikkelden zich ondiepe vennen met een vegetatie van eiken, beuken en essen (Brokkenbroek). De nederzettingen groeiden daaromheen uit tot een dorp dat bestaat uit een aantal gehuchten en buurtschappen, te weten: Molenstraat, Achterstraat, Voorste- en Achterste Distelberg, Heikant, Zandkant, Laar, Helvoirtsestraat, Hoef ten Halve, Gijzel en Raam. De kern Helvoirt is ontstaan op de hoger gelegen dekzandgronden tussen de Broekleij en de Raamse Loop. De kern is organisch gegroeid als een lintdorp in alle richtingen. De Dijk is de voormalige route tussen Tilburg en 's-Hertogenbosch.

N65 (Helvoirtseweg)

De N65 is aangelegd in de periode tussen 1810 en 1813 en heeft het karakter van een oude Napoleonsweg. De weg is aangelegd om snelle verplaatsing van Franse troepen en materieel mogelijk te maken. Om die reden loopt de N65 als één vloeiende lijn tussen Tilburg en ’s-Hertogenbosch. Omstreeks 1955 werd het besluit genomen de weg te verbreden naar 2x2 rijstroken. In 1960 werd de verbrede weg geopend. In het Rijkswegenplan van 1968 was een doortrekking van de weg naar de Belgische grens voorzien. Deze doortrekking is gerealiseerd. Deze weg is echter bekend onder de naam N630.

2.1.2 Huidige situatie plangebied

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische grond. Het gebied is momenteel ingericht als een grasland met aan de randen bomen en bosschages. Tussen het plangebied en De Dijk zijn sloten gelegen. Ten Oosten van het plangebied is rivier de Broekleij gelegen. Zowel het plangebied als rivier de Broekleij zijn beschermde gebieden. De gronden zijn onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant. In het kader van de reconstructie van de N65 wordt er ter plaatse van rivier de Broekleij een faunapassage gerealiseerd. Deze faunapassage versterkt de functie van de Broekleij als verbinding tussen de natuurgebieden ten zuiden en ten noorden van de N65.

Het plangebied valt onder de categorie 'Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur'. Dit wil zeggen dat de grond gereserveerd is om in te richten als natuurgebied, maar dat het in de huidige situatie nog bestaat uit landbouwgrond. In onderstaande figuur is het plangebied in de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Plangebied in de huidige situatie, bezien vanaf De Dijk

Hoofdstuk 3 Plan

De beoogde ontwikkeling bestaat uit twee hoofdonderdelen, namelijk:

  • Infiltratievoorziening voor het pompwater van de N65
  • Sloten langs de N65

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de onderdelen van de beoogde ontwikkeling.

3.1 Infiltratievoorziening

Praktische beschrijving

In overleg met Brabants Landschap en Waterschap de Dommel is een inrichtingsplan opgesteld dat als bijlage 1 is toegevoegd bij voorliggend bestemmingsplan. Op nadrukkelijk verzoek van Brabants Landschap wordt er een natuurlijk aangelegde infiltratievoorziening met een oppervlakte van 1500 m2 gerealiseerd in het plangebied. De infiltratievoorziening wordt in het zuidwestelijke deel van het plangebied gerealiseerd. De voorziening heeft een diepte van ongeveer 1 meter ten opzichte van het maaiveld. In totaal kan er minimaal 1000 m3 water worden opgeslagen in de infiltratievoorziening. Het opgeslagen water zal geleidelijk infiltreren in de bodem.

Bij het ontwerp van de infiltratievoorziening is er rekening gehouden met de grondwaterstand. Deze is gelegen op circa 1,20 meter onder het maaiveld. Doordat de infiltratievoorziening een diepte van 1 meter heeft, infiltreert het water boven het grondwaterniveau. Om wateroverlast op het naastgelegen perceel te voorkomen word thet verloop van de grondwaterstand blijvend gemonitord en wordt de definitieve uitwerking hierop afgestemd.

Landschappelijke inpassing

Vanwege de groene en natuurlijke omgeving waarin de infiltratievoorziening gerealiseerd wordt, wordt deze landschappelijk ingepast. Er is gekozen om geen betonnen bak met keerwanden te plaatsen, maar gebruik te maken van natuurlijke materialen en grondtaluds met flauwe hellingen. De infiltratievoorziening wordt compact en onopvallend verwerkt in het landschap.

In de omgeving van de infiltratievoorziening wordt inheemse beplanting geplaatst zoals de hazelaar en meidoorn. Daarnaast worden er in de infiltratievoorziening wilgen geplaatst. Naast de groene en natuurlijke uitstraling, hebben wilgen een zuiverende werking op het opgeslagen water.

Aan de randen van het plangebied bevinden zich bomen (tot 20 meter hoogte). Rondom de bomen zijn struiken en bosschages aanwezig. De bomen dienen duurzaam in stand gehouden te worden. Er wordt daarom een afstand van 2,5 meter vanaf de bomen vrij gehouden. De exacte uitwerking van de infiltratievoorziening is nog niet gereed. Op onderstaande figuur is een mogelijke uitwerking van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0003.png"

Figuur 3.1. Schets uitwerking Infiltratievoorziening N65

3.2 Sloten

In de huidige situatie zijn er langs de N65 sloten gelegen. Deze sloten fungeren voor de afwatering van de N65 en de parallel gelegen wegen zoals De Dijk. Als gevolg van de reconstructie van de N65 dienen deze sloten gedempt te worden. Er wordt daarom een nieuwe structuur van sloten aangelegd. In de bestemmingsplannen 'N65 Vught' en 'N65 Helvoirt 2020' wordt deze structuur aan sloten juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De sloten ter plaatse van de infiltratievoorziening zijn niet meegenomen in de bestemmingsplannen voor de reconstructie van de N65.

De reden hiervoor is dat sloten in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2020' reeds toegestaan zijn. Echter, de sloten zijn gelegen in het Natuur Netwerk Brabant. Ondanks de natuurlijke inpassing en uitstraling van de sloten, is de primaire functie waterberging. Dit is geen natuur doelstelling van het Natuur Netwerk Brabant. Derhalve worden sloten in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt en zal het Natuur Netwerk Brabant herbegrensd worden. Op figuur 3.1 is de situering van de sloten, parallel aan de N65 weergegeven.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De SVIR biedt een nieuw en integraal kader voor het rijksbeleid over de ruimte en mobiliteit.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het provinciaal inpassingsplan zodoende zeer beperkt blijft.

De structuurvisie richt zich op een dusdanig hoog schaalniveau en is als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor dit bestemmingsplan. Door decentralisatie van bevoegdheden wordt het relevante afwegingskader gevormd door het beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Haaren.

Toetsing

Het beleid, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling. De afweging voor deze ontwikkeling vindt decentraal plaats.

Conclusie

Gezien de afweging voor deze ontwikkeling decentraal plaatsvindt biedt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geen obstakel voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.2 Nationale Omgevingsvisie (Ontwerp)

Vanaf 2022 treedt naar verwachting de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt een aantal wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De verwachting is dat deze visie in 2020 in werking treedt. De NOVI biedt een (duurzaam) toekomstperspectief op onze leefomgeving. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan prioriteit 1 en 4 van de Nationale Omgevingsvisie. De infiltratievoorziening draagt bij aan klimaatadaptatie, wat tevens zorgt voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

4.1.3 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Met dit Nationaal Waterplan wordt ingezet op een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Er wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

De afgelopen jaren zijn over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de doelen van het Nationaal Waterplan 2016 - 2021. De afweging voor deze ontwikkeling vindt decentraal plaats.

Conclusie

Gezien de afweging voor deze ontwikkeling decentraal plaatsvindt, biedt het Nationaal Waterplan 2016-2021 geen obstakel voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro komen de volgende veertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering Parallelle Kaagbaan

Toetsing

De boogde ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen zoals omschreven in de Barro. Er vindt aantasting van het Natuurnetwerk Nederland plaats, maar dit wordt passend gecompenseerd (zie 4.2.3). Verder heeft de ontwikkeling geen effect op de nationale belangen uit het Barro.

Conclusie

Het Barro vormt geen obstakel voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking


Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen (Bro, artikel 3.1.d). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van ruimte in stedelijke gebieden.

Op 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 Bro gewijzigd. De wijziging heeft als doel de ladder te vereenvoudigen, zodanig dat de in de praktijk ervaren knelpunten worden opgelost, de onderzoekslasten verminderen, maar de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijziging is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen.

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

De realisatie van een infiltratievoorziening (met bijbehorende voorzieningen) en enkele sloten is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen obstakel voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Brabantse Omgevingsvisie

De provincie Noord-Brabant heeft, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, een omgevingsvisie opgesteld genaamd 'de Brabantse Omgevingsvisie'. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  • De energietransitie.
  • Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
  • Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
  • Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

De provincie streeft met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het kunnen benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Middels de ontwikkeling van de onderhavige infiltratievoorziening bij de N65 wordt indirect een bijdrage geleverd aan de derde hoofdopgave van de Omgevingsvisie. Er vindt een ontwikkeling plaats die ondersteunend is aan de reconstructie van de N65, wat zorgt voor een verbetering van het Brabantse wegennetwerk.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.

4.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.

De provincie kiest in deze visie voor duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschaps- ontwikkeling, een robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigings- klimaat voor bedrijven zijn van belang.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Toetsing

De structuurvisie is juridisch (bindend) vertaald in de Interim Omgevingsverordening. Indien aan deze Verordening wordt voldaan, zal impliciet ook geen afbreuk worden gedaan aan één van de hierboven genoemde provinciale ruimtelijke belangen. Daarnaast draagt de ontwikkeling actief bij aan zowel een robuust verkeers- en vervoersdoorstroomsysteem als wel aan een veerkrachtig watersysteem.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - Partiële Herziening 2014.

4.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan worden gezien als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant) en trad op 6 november 2019 in werking.

De Interim Omgevingsverordening is de juridisch uitwerking van de provinciale Omgevingsvisie en bestaat uit een verbeelding en regels waar gemeenten zich aan dienen te houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen en waar belanghebbenden, bij strijdigheid daarmee, zich op kunnen beroepen. Naast algemene geldende regels, zijn er ook specifieke regels die gekoppeld zijn aan bepaalde begrenzingen die terug te vinden zijn op de verbeelding.

De Interim Omgevingsverordening verdeelt het grondgebied van de provincie Noord-Brabant in 3 typen structuren:

  • Stedelijk gebied;
  • Natuur Netwerk Brabant;
  • Landelijk gebied.

Toetsing

Het plangebied ligt in de structuur 'Natuur Netwerk Brabant'. Aan de structuren zijn aanduidingen verbonden die nadere regels stellen voor de vaststelling van bestemmingsplannen.

Natuur Netwerk Brabant

Het plangebied ligt volledig binnen de structuur van het 'Natuur Netwerk Brabant'. Het Natuur Netwerk Brabant is de naam voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) gebieden die binnen de provincie Noord- Brabant gelegen zijn. Voor een NNN-gebied geldt in zijn algemeenheid dat de volgende aspecten kernkwaliteiten vormen van het NNN:

  • uitwisselingsmogelijkheden (doel 'verbinden');
  • natuurlijke eenheid en aaneengeslotenheid (doel 'vergroten');
  • kwaliteit van het NNN en van leefgebied van soorten (doel 'kwaliteitsverbetering). De kwaliteit wordt gevormd door de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN, hieronder worden onder andere de natuurdoelen en –kwaliteit bedoeld. Er geldt dat de wezenlijke waarden en kenmerken van dat gebied niet mogen worden aangetast, ook mogen de gestelde ambities niet belemmerd worden. Als ecologische (wezenlijke) waarden en kenmerken van een NNN-gebied gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Daarnaast gelden bij de toetsing de provinciale regels voor het NNN. In het kader van de Interim Omgevingsverordening is aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB (zowel direct als indirect) niet zonder meer toegestaan. In artikel 3.16 van de Interim omgevingsverordening Noord - Brabant is bepaalt dat "een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 3.22 "Compensatie". Artikel 3.22 stelt dat de compensatie fysiek of financieel plaats mag vinden. Bij een wezenlijk effect dient het NNB herbegrensd te worden volgens het 'nee-tenzij principe' (overige herbegrenzingsartikelen zijn niet van toepassing).

In totaal komt het feitelijke ruimtebeslag neer op circa 2.000 m2. In het kader van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord- Brabant is aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet zonder meer toegestaan. Er is daarom een compensatie noodzakelijk. Daarnaast wordt het NNB als gevolg van het permanente ruimtebeslag herbegrensd volgens het nee-tenzij principe. Er is sprake van een groot algemeen belang. De reconstructie van de N65, waar dit bestemmingsplan direct verband mee houdt, is noodzakelijk voor de verkeersveiligheid op en rondom de N65. Een goede afwatering van de N65 is van belang om hinder en overlast op de omgeving te voorkomen.

Compensatie

Voor compensatie kan gekozen worden voor fysieke of financiële compensatie. Bij voorliggend geval is door de gemeente Vught de afweging gemaakt te kiezen voor financiële compensatie. Dit is uitgewerkt in een compensatieplan, wat te raadplegen is in Bijlage 4. Er worden daardoor geen nieuwe gronden aangewezen als NNB gebied. Er is, in de regels, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de financiële compensatie. Dit houdt in dat de gemeente Vught binnen 6 weken na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan een financiële bijdrage moet doen in de provinciale compensatie- voorziening.

Conclusie Natuurnetwerk Brabant

De aantasting van het NNB wordt financieel gecompenseerd. De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling wordt vastgelegd middels een voorwaardelijke verplichting.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Vught

De gemeente Haaren heeft op 22 januari 2015 de Structuurvisie Haaren vastgesteld. Deze structuurvisie beslaat het hele grondgebied van de gemeente Haaren (buitengebied en bebouwde kom). De gemeente Vught heeft deze structuurvisie overgenomen voor de gronden die behoren tot het voormalig Haarens grondgebied. In een structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0004.png"

Figuur 4.8 Uitsnede structuurvisiekaart

Ten aanzien van de gebiedsopgave voor de N65 stelt de gemeente Haaren zich tot doel samen met de regio te komen tot de ontwikkeling van de weg als duurzame schakel in een robuust Brabants wegennetwerk. Het bijzondere karakter van de weg als voormalige Napoleonsbaan moet behouden blijven en rekening moet worden gehouden met de omgevingskwaliteiten. Het plangebied is daarnaast gelegen in de directe omgeving van een beekdal. Het beekdal is in de structuurvisie benoemd als 'Beekdal Ruijsbossche Waterloop'. Voor dit gebied geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen in samenhang met de omgeving beschouwd moeten worden.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling is ondersteunend aan de Reconstructie van de N65. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het bijzondere karakter van de weg. Door de ligging van het plangebied in de omgeving van een beekdal is de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling van belang. De infiltratievoorziening wordt op een natuurlijke wijze ingepast in de omgeving, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande landschap.

Conclusie

De structuurvisie Haaren vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Water

5.1.1 Wettelijk kader

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties. De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Wet ruimtelijke ordening en de watertoets

De watertoets is wettelijk verplicht en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies.

Keur (Waterschap de Dommel)

De Keur is een juridisch instrument van de waterbeheerder (de Dommel) dat ervoor zorgt dat het watersysteem op orde blijft. De Keur legt onder andere vast welke bouwactiviteiten in de beschermingszone van waterlopen mogelijk zo.

5.1.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan 'N65 Helvoirt 2020' is een watertoets uitgevoerd voor de reconstructie van de N65 ter plaatse van Helvoirt. Uit deze watertoets bleek dat het verhard oppervlak toeneemt als gevolg van de reconstructie van de N65 en dat tevens een infiltratievoorziening nodig is om het pompwater van de tunnelbak op af te voeren. Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan (een gedeelte van) de wateropgave van het bestemmingsplan 'N65 Helvoirt 2020'. De watertoets is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de relevante onderdelen uit de watertoets voor dit bestemmingsplan toegelicht.

Compensatie verharding reconstructie N65 Helvoirt

De reconstructie van de N65 leidt tot een toename aan verharding van 28.014 m2 ter plaatse van Helvoirt. Daarnaast dienen er verschillende sloten gedempt te worden en is er tevens sprake van een verlies van regionale waterberging. Dit dient gecompenseerd te worden. In tabel 5.1 is weergegeven hoeveel m3 waterberging er gerealiseerd wordt ter compensatie van het te dempen water en de toename van verharding.

Zoals te zien in de tabel wordt de volledige compensatieopgave gerealiseerd en is er sprake van een overcapaciteit aan zaksloten van 35 m3. De waterbergende capaciteit van de infiltratievoorziening (die in onderstaande tabel is aangeduid als 'Wadi Helvoirts Broek' is nog niet meegerekend in de waterberging. De exacte waterbergende capaciteit van de infiltratievoorziening is niet bekend, omdat het ontwerp nog niet definitief is. Naar verwachting is er sprake van een waterbergende capaciteit tussen 1.000m3 en 1.500 m3.

Tabel 5.1: Opgave waterberging N65 Helvoirt 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0005.png"

De sloten die middels voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden zijn onderdeel van de te realiseren waterberging zoals opgenomen in tabel 5.1.

Afvoeren pompwater

De infiltratievoorziening heeft als functie het opvangen van het pompwater van de tunnelbak, waarna het geleidelijk kan infiltreren in de bodem. Door de toevoeging van beplanting zoals wilgen, heeft de infiltratievoorziening tevens een waterzuiverende functie.

Waterkwaliteit

In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van afstromend wegwater sterk afhankelijk is van de oppervlaktetextuur van de verharding. In 2002 heeft de Commissie Integraal Waterbeheer geconcludeerd, dat bij een verharding met een open oppervlaktetextuur (ZOAB, TLZOAB) er sprake is van een verwaarloosbaar milieueffect. Doordat de verontreinigingen in afstromend wegwater zich hoofdzakelijk hechten aan de zwevende stof (afkomstig van bandenslijpsel en slijtage van auto-onderdelen) is het toepassen van ZOAB, in combinatie met aanvullende beheermaatregelen, betreffende periodiek reinigen van het wegdek, voldoende om negatieve milieueffecten door afstromend wegwater te voorkomen.

Het wegwater van de parallelwegen stroomt via de berm af naar de zaksloten. Door de passage door de berm en bodem worden verontreinigende deeltjes ingevangen waardoor deze niet direct in het grond- en oppervlaktewatersysteem terecht komen. Om wateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen worden de parallelweg voldoende hoog aangelegd, namelijk minimaal 5.72 +NAP. Het wegwater van de N65 (tunnelbak) wordt afgevoerd naar de infiltratievoorziening, waar tevens een vorm van waterzuivering plaatsvindt voordat het infiltreert in de bodem.

5.1.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan (een gedeelte van) de compensatieopgave zoals beschreven in de watertoets in het kader van bestemmingsplan 'N65 Helvoirt 2020'.

5.2 Natuur

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op het plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen van planten behorend bij artikel 3.5. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies.

Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaats vindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2.2 Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten uit de natuurtoets.

Beschermde gebieden

Natura 2000

Het plangebied is gelegen op ruim twee kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied. Om deze reden is geen sprake van directe aantasting op Natura 2000- gebieden. Wel kan een effect plaatsvinden door stikstofdepositie, aangezien dit verder reikt dan andere mogelijke effecten.

Bij de aanleg van de waterberging dienen graafmachines en ander materiaal te worden ingezet. De permanente situatie leidt niet tot een toename in stikstof. Aangezien in de gebruiksfase geen toename in stikstof plaatsvindt, zijn geen vervolgstappen aan de orde. Per 1 juli 2021 is stikstofdepositie in de realisatie vergunningsvrij. Wel dienen maatregelen getroffen te worden om stikstofemissies in de aanlegfase te beperken.

Deze factoren overwegende is een significant negatief effect als gevolg van stikstofdepositie door het planvoornemen op het Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" uit te sluiten.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Ten behoeve van de reconstructie van de N65 wordt waterberging gerealiseerd ter hoogte van Helvoirt. Deze ontwikkeling leidt tot aantasting van gebieden die zijn beschermd in het Natuurnetwerk Brabant (verder te noemen NNB). Bij ruimtebeslag binnen het NNB is compensatie van het verlies aan oppervlak vereist. In het kader van het bestemmingsplan dient middels het 'nee-tenzij principe' het Natuurnetwerk Brabant (NNB) te worden herbegrensd. Er is door Antea Group een natuurcompensatieplan opgesteld voor de compensatie van de aantasting van het Natuurnetwerk Brabant. Het compensatieplan is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusie van het compensatieplan.

Compensatieplan

Voor compensatie van permanent ruimtebeslag geeft de Omgevingsverordening in artikel 3.22 de mogelijkheid te kiezen voor fysieke of financiële compensatie. Voor de beoogde ontwikkeling is de afweging gemaakt de aantasting van het Natuurnetwerk Brabant financieel te compenseren. De omvang van de compensatie wordt berekend als de omvang van het vernietigde en/of verstoorde areaal plus de toeslag die geldt als afgeleide van de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur.

In voorliggend geval is uitsluitend sprake van aantasting van het natuurbeheertype 'N00.01 Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting)'. Dit natuurtype geeft aan dat de locatie al wel is aangewezen als NNB, maar nog niet is ontwikkeld. Dit houdt in dat de omvang van de compensatie 75% aan het ruimtebeslag van de waterberging bedraagt.

De aantasting van het NNB in het onderhavige project wordt volledig financieel gecompenseerd. Wanneer gekozen wordt voor financiële compensatie, wordt doorgaans het bedrag van tien euro per vierkante meter gehanteerd, op basis van de gangbare grondkosten. Tabel 5.2 geeft een nadere invulling aan de hoogte van de financiële compensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0006.png"

Tabel 5.2: Compensatie opgave aantasting NNB

Groenblauwe mantel

Het plangebied is niet gelegen binnen de Groenblauwe mantel.

Beschermde soorten

Uit bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Jaarrond beschermde nesten – roofvogels en uilen (mogelijk nesten in bomen);
  • Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
  • Zoogdieren – bunzing en wezel (mogelijk verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • Zoogdieren – eekhoorn (mogelijk verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • Vleermuizen (mogelijk verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied).

In figuur 5.1 is een kaart van het plangebied en omgeving opgenomen waarin is aangegeven op welke plaatsen er sprake is van potentieel leefgebied van beschermde soorten. Onderstaand wordt nader ingegaan op de beschermde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0007.png"

Figuur 5.1: Potentieel leefgebied beschermde soorten

Jaarrond beschermde nesten

Het is niet uit te sluiten dat vaste rust- en verblijfplaatsen van de boomvalk, buizerd, havik, ransuil, sperwer en/of wespendief in het plangebied aanwezig zijn. Voor deze soorten geldt dat aantasting niet zonder meer toegestaan is. Indien bomen verloren gaan (zoals door kap maar ook indien het graven wortels aantast), is een aanvullend veldbezoek naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in de vegetatie aangrenzend aan het plangebied nodig.

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kap- en maaiwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.

Zoogdieren

Bunzing en wezel

Door de afwisseling van beschutting aan de randen van het plangebied en het voedselaanbod in het plangebied is het plangebied geschikt voor de bunzing en wezel. Indien daadwerkelijk in gebruik zijnde verblijfplaatsen aanwezig zijn in de benoemde biotopen en deze worden verwijderd, verliezen deze biotopen hun functie voor de marterachtigen. Ook kan een verblijfplaats zijn functionaliteit verliezen als essentieel foerageergebied wordt aangetast.

Er zijn voldoende alternatieven voor foerageergebied in de omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor de aanwezigheid van essentieel foerageergebied binnen het plangebied uitgesloten kan worden.

Eventuele verblijfplaatsen voor de bunzing en wezel zullen zich aan de rand van het plangebied bevinden. Indien de bosranden worden aangetast, is zonder nader onderzoek niet uit te sluiten of deze gebruikt worden en beschermde verblijfplaatsen bevatten.

Eekhoorn

De eekhoorn kan foeragerend in het plangebied voorkomen, daarnaast is het mogelijk dat zich een eekhoornnest in de bomen aan de rand van het plangebied bevindt. Er zijn voldoende alternatieven voor foerageergebied in de omgeving van het plangebied aanwezig, waardoor de aanwezigheid van essentieel foerageergebied binnen het plangebied uitgesloten kan worden.

Het is niet uit te sluiten dat een eekhoornnest in de bomen aan de rand van het plangebied aanwezig is. Aantasting van een eekhoornnest is niet zonder meer toegestaan. Indien daadwerkelijk een eekhoornnest aanwezig is in een boom aangrenzend aan het plangebied en deze wordt gekapt, of gaat om een andere reden verloren, dan wordt een beschermde verblijfplaatsen verstoord en vernietigd.

Indien bomen verloren gaan (zoals door kap maar ook indien het graven boomwortels aantast), is een aanvullend veldbezoek naar de aanwezigheid van eekhoornnesten in de vegetatie aangrenzend aan het plangebied nodig.

Vleermuizen

Het plangebied vormt gezien de geringe (natuurlijke) omvang, het monotone karakter en de afwezigheid van unieke groene/natuurlijke elementen ten opzichte van de omgeving, naar verwachting geen essentieel foerageergebied. In de omgeving is voldoende en alternatief foerageergebied aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling zorgt derhalve niet voor een overtreding van verbodsbepalingen uit de wet. Ook kunnen de randen van het plangebied gebruikt worden als vliegroute. Bij het voornemen worden de lijnvormige elementen echter niet onderbroken, waardoor geen effecten op de functionaliteit van de mogelijke vliegroute ontstaan.

Tijdens het terreinbezoek kon niet vastgesteld worden of de aanwezige bomen holtes hadden die geschikt waren voor vleermuizen. Het is hierom niet uit te sluiten dat verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen voorkomen. Indien bomen gekapt worden, is een aanvullend veldbezoek naar de aanwezigheid van geschikte holtes in de vegetatie aangrenzend aan het plangebied nodig.

5.2.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft aantasting van het Natuurnetwerk Brabant tot gevolg. Het Natuurnetwerk wordt herbegrensd. Voor het te verwijderen oppervlakte aan Natuurnetwerk Brabant is een compensatieplan opgesteld. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op beschermde soorten. Er worden geen bomen gekapt en de bosrand wordt niet aangetast. Derhalve worden geen (potentiële) verblijfsplaatsen van beschermde soort aangetast. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking. Er worden dus geen extra verkeersbewegingen veroorzaakt. Voor de beoogde ontwikkeling zijn tevens geen parkeerplaatsen benodigd.

De smalle strook met de verkeersbestemming maakt een gedeelte van een parallelweg langs de N65 mogelijk. De verkeerskundige situatie van deze parallelweg is reeds beschouwd in het bestemmingsplan N65 Helvoirt 2020.

Er is geen onderzoek naar het aspect verkeer benodigd. De ontwikkeling is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect verkeer.

5.4 Geluid

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object, maar ook van een wijziging van bouwmogelijkheden nabij geluidbronnen, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Gezien het onderliggende plan geen nieuw geluidsgevoelig object toevoegt en ook geen nieuwe geluidsbronnen mogelijk maakt is een onderzoek van het milieuaspect geluid bij de onderhavige ontwikkeling niet noodzakelijk.

5.5 Trillingen

Trein- en wegverkeer kan leiden tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen als hinderlijk ervaren worden door de personen in het gebouw of kunnen schade aan de gebouwen veroorzaken. Gezien de onderhavige ontwikkeling geen extra vekeersbewegingen veroorzaakt kan geconcludeerd worden dat het aspect trillingen geen belemmering vormt voor de realisatie van het project.

5.6 Niet Gesprongen Explosieven

5.6.1 Wettelijk kader

Vught is tijdens de Tweede Wereld Oorlog doelwit geweest van gevechtshandelingen. Indien één of meerdere conventionele explosieven (CE) in de bodem zijn achtergebleven is dat een risico voor betrokken personeel in de uitvoeringsfase (Arbo-veiligheid). Daarnaast kan een risico ontstaan in het kader van de openbare orde en publieke veiligheid. We spreken daarom bij het bepalen van risico's die ontstaan door het uitvoeren van werkzaamheden in een gebied waar mogelijk CE zijn achtergebleven, van een gecombineerde verantwoordelijkheid in het kader van de 'openbare orde en publieke veiligheid' en 'Arbo-veiligheid'. Bovendien kan na het aantreffen van CE stagnatie ontstaan.

5.6.2 Onderzoek

Gemeente Vught heeft eerder een historisch onderzoek laten uitvoeren naar de opsporing van conventionele explosieven. Naar aanleiding daarvan is een CE-Bodembelastingkaart opgesteld. Uit deze kaart is gebleken dat het plangebied is gelegen in de direct omgeving van verdacht gebied op verschoten raketten. In het kader van de bestemmingsplannen 'N65 Vught' en 'N65 Helvoirt 2020' is reeds een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd door BeoBom. In deze analyse is een ruim gebied rondom de N65 onderzocht. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is hierin onderzocht. De rapportage is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting.

In de omgeving van het plangebied is sprake van een verdacht gebied op verschoten raketten. het is niet bekend wat het doel van de beschieting is geweest, er is enkel bekend waar de raketten destijds zijn ingeslagen. De afstand tussen de inslagen bedraagt maximaal 35 meter. Met inachtneming van een luchtfotocorrectie van tien meter en een maximale horizontale verplaatsing van vijf meter, dient derhalve een buffer van 50 meter rondom de bekende kraters genomen te worden. Dit vormt gezamenlijk het verdachte gebied. Op figuur 5.2 is het verdachte gebied weergegeven.

Voor werkzaamheden binnen verdachte gebieden geldt dat het uitvoeren van een Projectgebonden Risicoanalyse voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden uitgevoerd dient te worden. Gezien het feit dat het verdachte gebied buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen is, is dit niet noodzakelijk. Echter, gezien de geringe afstand tussen het verdachte gebied en de beoogde ontwikkeling is de gemeente Vught voornemens toch een Projectgebonden Risicoanalyse uit te voeren voor het plangebied, voorafgaand aan de werkzaamheden. Ten slotte dient bij de werkzaamheden het personeel voorzien te worden van een projectinstructie waarin nader wordt ingegaan op de handelswijze in geval er spontaan CE wordt aangetroffen op de projectlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0008.png"

Figuur 5.2: Het verdachte gebied verschoten raketten van 60 lb te Helvoirt.

5.6.3 Conclusie

Er is een verdacht gebied op verschoten raketten aanwezig in de omgeving van het plangebied. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk, maar gezien de geringe afstand tot het verdachte gebied is de gemeente Vught voornemens een Projectgebonden Risicoanalyse uit te voeren voorafgaand aan de werkzaamheden. Het aspect Niet Gesprongen Explosieven staat de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Bodem

5.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.
5.7.2 Onderzoek

Op de projectlocatie zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er een licht tot matige verontreiniging aanwezig is binnen het plangebied. De verontreiniging betreft een verontreiniging van minerale olie (benzine). Deze verontreiniging valt in de categorie 'niet ernstig'. De verontreiniging is in februari 2019 gesaneerd door middel van een ontgraving. Over een oppervlakte van 32,5 m2 is in totaal 5,2 m3 met benzine verontreinigde grond gesaneerd. De ontgraving is aangevuld met 4 m3 grond met de kwaliteit 'Achtergrondwaarde'. De verontreinigde grond is afgevoerd. Het gebied is onverdacht op asbest, op basis van een in het verleden uitgevoerd vooronderzoek asbest.

Naast de bekende verontreiniging is er geen reden om aan te nemen dat de bodem in het te ontwikkelen gebied verontreinigd is. Een bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient de bodem nader onderzocht te worden.

5.7.3 Conclusie

Het milieuaspect bodem biedt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Wettelijk kader

Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Het Verdrag van Malta is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • 1. Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden: Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn.
  • 2. Behoud in situ: Er wordt naar gestreefd archeologische waarden in de bodem te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd.
  • 3. Verstoorder betaalt: Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen. Aangezien de gemeenten de bevoegde overheid zijn voor archeologie beschrijft onderstaande paragraaf per gemeente de conclusies van het verkennend onderzoek. Sinds 1 juli 2016 is de voorgaande wetgeving vervangen door de Erfgoedwet 2016. Anders dan enkele artikel-wijzigingen sluit de nieuwe wetgeving voor dit bestemmingsplan aan op het hiervoor geschetste beeld.

5.8.2 Onderzoek archeologie

In 2021 is in opdracht van de gemeente Vught door Antea Group een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van. boringen, verkennende fase) uitgevoerd ten behoeve van het aanleggen van een water- bergingsvoorziening langs de N65 (Helvoirtseweg) in Helvoirt (gemeente Vught). Bij de aanlegwerkzaamheden kunnen eventuele archeologische waarden worden verstoord.

Op het hele plangebied rust een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2. Hiervoor geldt dat bij bodemverstorende werkzaamheden (geen bouwwerken zijnde) die dieper reiken dan 0,5 m -mv een archeologisch onderzoek verplicht is. De werkzaamheden overschrijden deze vrijstellingsgrens en zijn daarom onderzoeksplichtig.

Het onderzoekrapport is opgenomen als bijlage 6 bij deze toelichting. Onderstaand wordt ingegaan op de resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen.

Bureauonderzoek

Het onderzoeksgebied ligt in fysisch-geografisch opzicht in het Brabants dekzandgebied. In de regio liggen de beekdalen van de Broekleij en de Essche Stroom en de hoger gelegen dekzandruggen daar tussenin. Het plangebied ligt precies op de grens van het beekdal van de Broekleij en de dekzandwelvingen ten westen daarvan. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied voor zover bekend altijd onbebouwd is geweest. Wel ligt het vlakbij de oude doorgaande weg van Breda naar 's-Hertogenbosch, waaraan Helvoirt ontstaan is.

Voor het plangebied geldt een brede archeologische verwachting. Er kunnen in principe archeologische resten worden aangetroffen uit de steentijd tot en met de nieuwe tijd, afhankelijk van de bodemopbouw in het plangebied. Vanwege de ligging in een gradiëntzone zal het gebied met name voor jagers-verzamelaars aantrekkelijk zijn geweest. De hoge zwarte enkeerdgronden wijzen erop dat het plangebied eeuwenlang gebruikt is voor de landbouw, en daarvan kunnen dan ook nog resten worden aangetroffen in de vorm van bijvoorbeeld greppels en vondstmateriaal.

Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen

Boorpunt 1 lag in het beekdal. De bovengrond bestond uit een (mogelijk) opgebracht dek van 75 dik, met daaronder een lemige laag die bovenin humeus was. Daaronder lag een veenlaag van ca. 35 cm dik, met daaronder zand. Boorpunt 2-5 lagen tussen de rand van het beekdal en een hoger gelegen dekzandrug. De bodemprofielen bij boorpunt 2, 3 en 5 hadden een bouwvoor van 35-55 cm dik, bovenop een overgangshorizont (AC-horizont) die bestond uit omgewerkte grond. Daaronder lag het moedermateriaal (dekzand). Het bodemprofiel van boorpunt 4 bestond uit een bouwvoor van 140 cm dik, bovenop het moedermateriaal. Alleen bij boorpunt 2 en 4 kon de bodem worden geclassificeerd als een enkeerdgrond, zoals werd verwacht op basis van het bureauonderzoek.

Hoewel er uit het bureauonderzoek bleek dat er een brede archeologische verwachting gold voor de periode steentijd tot en met de nieuwe tijd, zijn er tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren of bodemlagen aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats uit deze periode. De indruk is dat het plangebied nat is, en waarschijnlijk ook vroeger te nat was voor menselijke activiteit op deze plaats.

Advies

Op basis van de archeologische onderzoeken is geadviseerd het plangebied vrij te geven voor archeologie. De gemeente Vught neemt hier een selectiebesluit over. Tot dat moment blijft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gehandhaafd.

5.8.3 Onderzoek cultuurhistorie

De Erfgoedwet, welke per 1 juli 2016 van kracht is, bundelt bestaande regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. In hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet is de bescherming van erfgoed opgenomen en in hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg. De wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot opgravingen, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage.

De ontwikkeling ligt in het gebied 'De Meierij', welke uit verschillende dekzandruggen, beekdalen en dekzandvlaktes bestaat. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Aan de noordkant wordt het gebied begrensd door de grote en brede oost-west lopende dekzandrug tussen Oss en Waalwijk. Het water van de beken (Essche Stroom, Beerze, Dommel en Aa) stroomt in de richting van 's-Hertogenbosch, waar een doorgang in de dekzandrug aanwezig is. De Meierij wordt gekenmerkt door een kleinschalig mozaïek van oude en jonge ontginningslandschappen en woeste gronden.

Op basis van inventarisatie is vastgesteld dat er binnen het plangebied in de huidige situatie geen rijksmonumenten en andere cultuurhistorische objecten of structuren aanwezig zijn welke een belemmering vormen voor de voorgenomen planontwikkeling, zoals weergegeven in de onderstaande figuren 5.3 en 5.4 Tevens bevinden zich binnen het plangebied geen monumentale bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0009.png"

Figuur 5.3: Rijksmonumenten nabij het plangebied (plangebied indicatief weergegeven in rood, monumenten met blauwe pijlen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0010.png"

Figuur 5.4: Complexen van cultuurhistorisch belang (plangebied indicatief weergegeven in rood, cultuurhistorisch belang in paars)

5.8.4 Conclusie

Het milieuaspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

 

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen over luchtkwaliteit. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels. Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer.

Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt en, wanneer die eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. De praktijk leert dat langs wegen alleen de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes, en de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes de normen kunnen overschrijden. Onderzoeken naar luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen.

Niet in betekenende mate

In de Regeling niet in betekende mate (nibm) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

5.9.2 Onderzoek

Bij het onderzoeken van het effect van de onderhavige ontwikkeling op de luchtkwaliteit is het maximale programma van de ontwikkeling als uitgangspunt gebruikt. De grootste wijziging in de programmering betreft de toevoeging van een waterbergingsvoorziening. De beoogde ontwikkeling zal voor 0 extra verkeersbewegingen zorgen. Zodoende kan de beoogde ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt. Op grond van deze constatering kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.

5.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Externe Veiligheid

5.10.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is van belang indien relevante invloeden vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, de risicobron, mogelijk zijn op te beschermen objecten of terreinen. De laatste worden als (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Voor de risicobeoordeling zijn vier begrippen vooral van belang: het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied, het groepsrisico en het invloedsgebied. De wet- en regelgeving en het beleid zijn gericht op het voorkomen en beheersen van risicovolle activiteiten en de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Deze wetgeving is grotendeels gebaseerd op de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de Veiligheidsregio's. De relevante wet- en regelgeving voor dit plan betreft:

  • a. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en bijbehorende Regeling;
  • b. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende Regeling Basisnet;
  • c. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende Regeling.
5.10.2 Onderzoek

Binnen het plangebied worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is wel gelegen nabij de N65, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd (zie figuur 5.5). Echter, er zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig in het plangebied en er deze worden tevens niet mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0011.png"

Figuur 5.5: Het plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van aandachtspunten ten aanzien van externe veiligheid. Bron: www.risicokaart.nl

5.10.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieuelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Er worden in het bestemmingsplan geen milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Er is derhalve geen sprake van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

5.12 Kabels en leidingen

Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Er is geen sprake van een belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

5.13 M.e.r. beoordeling

5.13.1 Wettelijk kader

Bij veel projecten is het verplicht om aandacht te besteden aan m.e.r. Dit kan variëren van kleine projecten (enkele woningen) tot de grootste projecten (een nieuwe snelweg). Het meest bekend is de m.e.r.-procedure met een Milieueffectrapport (MER). Hierin worden alternatieven met elkaar vergeleken. Voor 'kleinere' projecten is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. Dit is een notitie waarin gekeken moet worden of een project leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.

Tussen een MER en een vormvrije m.e.r.-beoordeling in zit een m.e.r.-beoordeling. Ook hier moet de vraag: 'zijn er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen?' beantwoord worden. Indien er belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zijn, dan kan er alsnog aanleiding zijn om een m.e.r. op te stellen. Deze afweging is aan het bevoegd gezag.

In het Besluit m.e.r. staan alle projecten waarbij aandacht voor m.e.r. moet zijn. Het Besluit m.e.r. bestaat twee onderdelen: bijlage C en bijlage D. In het Besluit m.e.r. zijn deze onderdelen C en D onderverdeeld in vier elementen:

  • Activiteiten (beschrijving van de activiteit);
  • Gevallen (drempelwaarden, bijvoorbeeld vierkante meters, aantal woningen, etc.);
  • Plannen (de plannen die van toepassing zijn);
  • Besluiten (de besluiten die van toepassing zijn)

In bijlage C van het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten opgenomen waarbij de verplichting geldt om een milieueffectrapport op te stellen (m.e.r.-plicht). Bijlage D bevat de activiteiten en gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Wanneer het gaat om een besluit moet het bevoegd gezag beoordelen of de betreffende activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Wanneer het gaat om een 'plan' als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt een directe verplichting tot het opstellen van een planMER.

Wanneer activiteiten onder de (indicatieve) drempelwaarde van onderdeel D liggen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze werking van het Besluit m.e.r. is vereenvoudigd weergegeven in Figuur 5.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0865.hvtBPN65inf-VG01_0012.png"

Figuur 5.6: Schematische weergave werking Besluit m.e.r.

5.13.2 m.e.r-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen.

De voorgenomen activiteit voldoet niet aan één van de beschreven activiteiten in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.: er geldt daarom geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Binnen dit kader hoeft de activiteit dan ook niet te worden getoetst op belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.13.3 Conclusie

Er is geen verplichting is tot het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

6.2 Uitgangspunten

6.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

6.2.2 Planonderdelen

Onderhavig bestemmingsplan 'N65 infiltratievoorziening' bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen ten allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'N65 infiltratievoorziening' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

6.3 Toelichting op de planregels

6.3.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'Wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

6.3.2 Bestemmingsregels

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden bouw- en gebruiksregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
6.3.2.1 Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies genoemd. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

6.3.2.2 Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals bouwhoogtes en oppervlaktes.

6.3.2.3 Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels (zijnde algemene regels).

6.3.2.4 Specifieke gebruiksregels

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.

6.3.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid, een afzonderlijke bestemmingsplanherziening of via de mogelijkheden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (buitenplans).

6.3.2.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden. Onder deze inrichtingsactiviteiten valt niet het bouwen en het gebruiken. Een vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur.

6.4 Bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen.

Artikel 3 Natuur 

De bestemming 'Natuur' is opgenomen voor de gronden ten oosten van de infiltratievoorziening. Deze gronden behoren tot het Natuurnetwerk Brabant.

Artikel 4 Verkeer 

Aan de noordzijde van het plangebied is de bestemming 'Verkeer'opgenomen voor de gronden die behoren tot één van de parallelwegen van de N65. Ter plaatse van deze bestemming zijn wegen inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bermen toegestaan.

Artikel 5 Water

De bestemming 'Water' is opgenomen ter plaatse van de infiltratievoorziening, sloten en groene ruimten. De primaire functie binnen deze bestemming is water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn ook andere functies toegestaan zoals groen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 

Voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden, is een dubbelbestemming opgenomen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterberging

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' Is opgenomen voor de gronden rondom rivier de Broekleij. Deze gronden zijn, naast de geldende enkelbestemming mede bestemd voor de realisatie van waterberging.

6.5 Algemene regels

6.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen bouwregels ten aanzien van ondergronds bouwen.

6.5.3 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen gebruiksregels die tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken worden gerekend.

6.5.4 Algemene aanduidingsregels

Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduidingen hebben met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend.

In dit bestemmingsplan betreft het de gebiedsaanduidingen:

  • overige zone - attentiezone waterhuishouding
  • overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant
  • overige zone - Natuurnetwerk Brabant
  • overige zone - reservering waterberging
  • vrijwaringszone - autoweg
6.5.5 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

6.5.6 Algemene wijzigingsregels

Op basis van dit artikel geniet het college van burgemeester en wethouders een aantal mogelijkheden om (delen van) dit bestemmingsplan te wijzigen.

6.6 Overgangs- en slotregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële haalbaarheid

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de financiële haalbaarheid.

De realisatie van de sloten en de infiltratievoorziening zijn meegenomen in de totale kostenbegroting voor de Reconstructie N65. Dit budget bedraagt €155 miljoen, waarbinnen een reservering is gedaan voor deze ontwikkeling. De realisatie is vastgelegd in het contract dat is gesloten met de uitvoerende parti. Er is door de opdrachtgever op 26 augustus 2021 opdracht verstrekt tot realisatie. De financiële haalbaarheid is anderszins geregeld, waardoor geen exploitatieplan benodigd is. Hiermee is de financiële haalbaarheid voldoende geborgd.

Hoofdstuk 8 Procedure, overleg en inspraak

8.1 Wettelijke procedure

De bestemmingsplanprocedure conform de Wro wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wro zijn hierop nog enkele wijzigingen beschreven. Samengevat is de bestemmingsplanprocedure als volgt:

  • het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage;
  • gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren brengen aan de gemeenteraad;
  • binnen twaalf weken na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast;
  • de vaststelling van het bestemmingsplan dient binnen twee weken na de vaststelling bekend gemaakt te worden behoudens de hieronder genoemde uitzonderingen;
    • 1. Gedeputeerde Staten hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledige door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
    • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijzen van Gedeputeerde Staten - wijzigingen aangebracht.

Is één van bovenstaande twee gevallen aan de orde, dan mag in principe het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan pas bekend worden gemaakt nadat zes weken zijn verstreken. Het bestemmingsplan wordt daarna voor zes weken ter inzage gelegd waartegen beroep kan worden ingesteld.

Wanneer er geen beroep wordt ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan vanaf de dag na afloop van de beroepstermijn in werking en wordt het bestemmingsplan onherroepelijk. Wanneer een beroep aanhangig is gemaakt treedt het bestemmingsplan vanaf de dag na afloop van de beroepstermijn in werking, maar wordt (vooralsnog) niet onherroepelijk. Bij het instellen van een voorlopige voorziening kan het bestemmingsplan worden geschorst en het treedt dan nog niet in werking.

8.2 Overleg ex artikel 1.3.1. Bro

Artikel 1.3.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De betrokken instanties zijn in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg. De reacties van deze instanties zijn verwerkt in een nota vooroverleg die als bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen.

8.3 Ontwerp

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 23 december 2021 tot en met 2 februari 2022 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Daarbij is een ieder in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk zijn mening over het plan kenbaar te maken. De terinzagelegging is gepubliceerd op officielebekendmakingen.nl, in het Klaverblad en het Pomphûske en op de gemeentelijke website.

De nota met daarin de samenvatting en beantwoording van de zienswijzen is na opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting.