Plan: | Helvoirt, Molenstraat 24 en 26 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0865.bgBPMolenstr2426-ON01 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" van gemeente Vught ten behoeve van het beëindigen van het agrarisch intensief veehouderijbedrijf aan de Molenstraat 24 en 26 te Helvoirt. Daarbij wordt een passende nieuwe invulling aan het bedrijf gegeven.
De woning met nummer 24 zal van het bedrijf worden afgesplitst en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij zal de huidige rijbak bij het bedrijf eveneens van het bedrijf worden afgesplitst en bij de woning met nummer 24 worden betrokken voor het hobbymatig berijden van paarden. Dit zal uitsluitend een hobbymatige activiteit zijn ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik.
Aan de Molenstraat 26 zal worden voorzien in een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast zal ter plaatse worden voorzien in statische opslag. De hoofdactiviteit ter plaatse zal dan ook bestaan uit niet-agrarische activiteiten. Als nevenactiviteiten bij de bedrijfsmatige activiteiten zal worden voorzien in een paardenfokkerij, een bed & breakfast voorziening en een verkoopruimte aan huis. Alle activiteiten zullen plaatsvinden in reeds bestaande bedrijfsbebouwing.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De initiatiefnemer neemt deel aan de Regeling Omgevingskwaliteit (ROK-regeling). Deze regeling is door het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij (OBV) in het leven geroepen om varkenshouders die niet deelnemen aan de Stoppersregeling 2020 een financiële vergoeding te bieden om verantwoord te kunnen stoppen met het varkensbedrijf op een locatie met weinig tot geen toekomstperspectief. Tegelijkertijd maakt de ROK-regeling ruimte voor duurzame varkensbedrijven die op een geschikte locatie in harmonie met de omgeving willen en kunnen ontwikkelen. Het OBV koopt de varkensrechten van de stoppende bedrijven op en verkoopt deze in de tweede fase van het project, tegen nader vast te stellen voorwaarden, aan varkenshouders met een beter ontwikkelingsperspectief qua locatie. De regeling is in het leven geroepen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en toekomstbestendige bedrijven ruimte te bieden zich verder te ontwikkelen.
Het intensieve varkenshouderijbedrijf van de initiatiefnemer is gelegen op een locatie met onvoldoende toekomstperspectief vanwege een (te) hoge milieubelasting op de omgeving, voornamelijk door de burgerwoningen aan de overzijde van de weg. Omdat de locatie onvoldoende mogelijkheden biedt om het bedrijf op duurzame en verantwoorde wijze verder te ontwikkelen, gaat de initiatiefnemer de intensieve veehouderijactiviteiten ter plaatse staken. De ROK-regeling biedt voor de initiatiefnemer een financiële mogelijkheid om dit op duurzame en verantwoorde wijze te doen.
Voor deelname aan de ROK-regeling geldt een aantal voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat voldoende aannemelijk gemaakt moet worden dat de intensieve veehouderijactiviteiten ter plaatse worden beëindigd. Hierbij wordt de initiatiefnemer verplicht om binnen een bepaalde termijn de geldende vergunning voor het houden van varkens in te trekken en het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat er ter plaatse geen intensieve veehouderij meer kan worden uitgeoefend.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
De planlocatie is gelegen aan de Molenstraat 24 en 26 te Helvoirt en ligt aan de zuidkant van Helvoirt in het landelijk gebied van gemeente Vught. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Helvoirt, sectie C, nummer(s) 1762, 2095, 2096, 2103 en 2104. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" van de gemeente Vught, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 21 juli 2022, onverkort van toepassing. Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de volgende bestemming(en), dubbelbestemming(en) en/of aanduiding(en) van toepassing:
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tevens is het bepaalde in het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Archeologie" van toepassing. Vanuit dit paraplubestemmingsplan heeft de locatie voor een klein deel aan de zuidoost zijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De rest van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Vanuit deze dubbelbestemmingen gelden aanvullende eisen wanneer bodemingrepen plaatsvinden met als doel de bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden. De verdere uitwerking van dit aspect is opgenomen in de paragraaf "Archeologie" (paragraaf 4.3.1).
Binnen de agrarische bestemming is het wonen in een burgerwoning en het uitvoeren van niet-agrarische bedrijvigheid niet toegestaan.
De voorgenomen ontwikkeling daarmee past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Vught.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische landbouwgrond met enkele natuurlijke elementen. De verkavelingsstructuur betreft een gemengde verkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele agrarische bedrijven en een enkele niet-agrarisch bedrijf gelegen. Verder zijn er in de nabije omgeving van de locatie enkele burgerwoningen gelegen.
Op de locatie is momenteel een agrarisch bedrijf, zijnde een intensieve varkenshouderij gevestigd. Ter plaatse mogen volgens de vigerende vergunning de volgende dieren worden gehouden:
De dieren worden gehouden in de ter plaatse aanwezige bedrijfsbebouwing (stallen). Naast de bedrijfsbebouwing zijn twee bedrijfswoningen legaal aanwezig met de daarbij behorende bijgebouwen.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1,46 hectare groot. In de volgende figuren is de huidige situatie weergegeven in een luchtfoto en een situatietekening.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Situatietekening huidige situatie ter plaatse.
Bron: DLV Advies.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de intensieve veehouderij te beëindigen en om te schakelen naar een passende vervolgfunctie. De initiatiefnemer wenst daarbij de woning met nummer 24 van het bedrijf af te splitsen en om te schakelen naar een burgerwoning. Daarbij wenst de initiatiefnemer de huidige aanwezige rijbak eveneens van het bedrijf af te splitsen en bij de woning met nummer 24 te betrekken. De rijbak zal uitsluitend worden gebruikt voor het hobbymatig berijden van paarden en zal niet ten behoeve van paardrijdactiviteiten van derden worden gebruikt. Het is voor de initiatiefnemer wel wenselijk deze rijbak te voorzien van verlichting.
Verder wenst de initiatiefnemer het intensieve veehouderijbedrijf, met daarbij eveneens de woning met nummer 26, om te schakelen naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijven tot in maximaal milieucategorie 2. Daarmee krijgen startende ondernemers kans om een bedrijfje op te zetten en te ontwikkelen alvorens zij eventueel de doorgroei maken naar een bedrijventerrein. De gronden op een bedrijventerrein zijn vaak te duur voor startende ondernemers om het kleinschalige bedrijf op te zetten, waarmee het voor veel startende ondernemers niet mogelijk is het gewenste bedrijf van de grond te krijgen. De initiatiefnemer biedt aan dergelijke kleinschalige ondernemers de kans te voorzien in een betaalbare bedrijfsruimte, waarmee de economie in de gemeente wordt gestimuleerd. In totaal zal ruimte worden geboden aan maximaal 8 kleinschalige bedrijven.
Daarbij wenst de initiatiefnemer, mede om tegemoet te komen aan de grote vraag in de omgeving, ter plaatse te voorzien in een voorziening voor statische opslag. In de omgeving is veel vraag naar statische opslag, met name naar het stallen van caravans (en andere kampeervoertuigen). Het gebied rondom de gemeente Vught betreft, met de nabijgelegen Kampina en Oisterwijkse Vennen en de Loonse en Drunense Duinen een hoogwaardig gebied voor toerisme en recreatie. Omdat veel mensen in deze gebieden recreëren is de vraag naar stallingsmogelijkheden voor kampeervoertuigen erg groot. De initiatiefnemer komt met de voorziening voor statische opslag tegemoet aan de grote vraag, waarmee ook de recreatieve sector in de gemeente verder wordt gestimuleerd.
Voor de bereikbaarheid van de statische opslag wenst de initiatiefnemer aan de achterzijde van het bedrijfsgebouw waarin de statische opslag plaatsvindt te voorzien in een rangeerterrein. Daarmee wordt aan gebruikers van de opslag voldoende ruimte geboden voor laad- en losactivititeiten. Daarnaast dient de ontsluiting (verharding) aan de voorzijde zoveel mogelijk vrij te blijven voor de bereikbaarheid van de opslag en het bedrijfsverzamelgebouw. Het rangeerterrein biedt voldoende ruimte aan gebruikers van de opslag om te wachten tot de ontsluiting van het bedrijfsgebouw vrij is. Verder moet het rangeerterrein voldoende ruimte bieden aan voertuigen om eenvoudig te kunnen keren, ook wanneer er sprake is van gebruikers die op het rangeerterrein moeten wachten tot de ontsluiting van het bedrijfsgebouw vrij is. Daarbij dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn voor zowel personen- als vrachtverkeer. Een gemiddelde vrachtwagen heeft een draaicirkel van ongeveer 14 meter. Om te borgen dat vrachtwagens voldoende ruimte hebben om te keren op het terrein en daarnaast voldoende ruimte te bieden voor wachtende personenauto's en/of vrachtwagens is derhalve een breedte van 21 meter noodzakelijk. Daarmee kan een vrachtwagen het rangeerterrein oprijden en de noodzakelijke draai maken, ook als er al andere voertuigen op het rangeerterrein aanwezig zijn. Verder dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn voor wachtende voertuigen. Ook wanneer er meerdere wachtende voertuigen aanwezig zijn dient voldoende ruimte beschikbaar te blijven voor vrachtverkeer om te kunnen keren. Om deze ruimte te kunnen waarborgen wenst de initiatiefnemer het rangeerterrein achter het gehele deel van het bedrijfsgebouw dat voor statische opslag wordt gebruikt aan te leggen. Daarbij krijgt het rangeerterrein een lengte van 50 meter. Met deze afmetingen is geborgd dat ook in de worst-case situatie voldoende ruimte beschikbaar is voor wachtende voertuigen en daarnaast voor voertuigen, zowel personenauto's als vrachtauto's, om te kunnen keren. Het rangeerterrein zal volledig in halfverharding worden aangelegd.
Als nevenactiviteit bij de bedrijfsmatige activiteiten wenst de initiatiefnemer eveneens te voorzien in een paardenfokkerij. Het gaat daarbij om zowel het fokken van paarden als om een deel pensionstalling. Door de bosrijke omgeving en uitgebreid netwerk van ruiterpaden zijn er in de omgeving veel paardrijdactiviteiten. Er is een grote vraag naar zowel nieuwe paarden als naar stallingsmogelijkheden voor paarden. De initiatiefnemer zal, met het fokken van kwalitatief hoogwaardige paarden en het aanbieden van stallingsmogelijkheden van hoogwaardige kwaliteit tegemoet komen aan deze vraag van ruiters in de omgeving. De gewenste nevenactiviteiten zullen daarmee bijdragen aan een verdere ontwikkeling van de hippische sector in de omgeving. De pensionstalling zal ruimte bieden aan maximaal 10 paarden.
Daarnaast wenst de initiatiefnemer ter plaatse te voorzien in een voorziening voor bed & breakfast als nevenactiviteit bij de bedrijfsmatige activiteiten. Het zal daarbij gaan om één kamer. Met de bed & breakfast wordt ruimte geboden aan recreanten in de omgeving en wordt de recreatieve sector in de gemeente verder gestimuleerd. Met name de combinatie bed & breakfast met de pensionstalling voor paarden biedt in de gemeente een unieke gelegenheid. Daarmee kunnen ruiters de nacht doorbrengen op dezelfde plaats als hun paard. Voor vele ruiters biedt dit een uitgelezen kans om nog wat langer in het gebied te verblijven.
Ten slotte wenst de initiatiefnemer ter plaatse, als nevenactiviteit, te voorzien in een verkoopruimte aan huis voor bedrijfsgerelateerde producten. Het zal daarbij gaan om de verkoop van paardensportartikelen. De gewenste verkoopruimte zal maximaal 60 m² groot zijn.
De huidige agrarische bedrijfswoning met nummer 26 zal in gebruik worden genomen als bedrijfswoning bij het niet-agrarische bedrijf.
Alle gewenste vervolgactiviteiten zullen plaatsvinden in reeds bestaande bedrijfsbebouwing. De initiatiefnemer heeft echter niet alle huidige bedrijfsbebouwing nodig voor de gewenste vervolgfunctie. Ter bevordering van de beeldkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zal de initiatiefnemer de overtollige bedrijfsbebouwing (gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) slopen. In totaal zal daarbij ongeveer 1.955 m² aan bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Tevens zal de bestaande spoelplaats van ongeveer 60 m² worden verwijderd.
In de volgende figuren is de gewenste situatie in situatietekeningen weergegeven. De volledige situatietekeningen op schaal zin als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie gewenste functies ter plaatse.
Bron: DLV Advies.
Situatietekening gewenste situatie gewenste indeling bestemmingen op erf.
Bron: DLV Advies.
Het huidige bouwvlak zal worden opgesplitst in twee afzonderlijke vlakken, een voor de bedrijfsbestemming en een voor de af te splitsen woning als burgerwoning met een woonbestemming. Daarbij zal de totale oppervlakte aan bouwvlak worden verkleind van ongeveer 1,46 hectare naar een bouwvlak voor het bedrijf van ongeveer 0,52 hectare en een bouwvlak voor de woning van ongeveer 0,28 hectare (totaal ongeveer 0,8 hectare).
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Van Dooren Landschap.
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een varkenshouderij naar een niet-agrarisch bedrijf, waarbij de tweede bedrijfswoning van het bedrijf wordt afgesplitst en wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Aan de hand van voorgaande definitie kan daarmee mogelijk sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling.
Voor wat betreft woningbouw kan op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) echter worden bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling uitsluitend sprake van de omschakeling van de twee bestaande agrarische bedrijfswoningen, één naar een reguliere bedrijfswoning en één naar een burgerwoning. Er is daarmee geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Daarnaast zal het voormalige agrarische intensieve veehouderijbedrijf worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. De vraag daarbij is of de omschakeling naar het gewenste niet-agrarische bedrijf kan worden gezien als de ontwikkeling van een bedrijventerrein.
Bij bedrijventerreinen is vooral de omvang van het terrein en de aard van het gebied waarin het terrein is gelegen van belang om te bepalen of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een solitair bedrijf in het landelijk gebied. Omdat sprake is van een solitair bedrijf is er geen sprake van een bedrijventerrein. Er is immers geen sprake van een terrein waarop zich meerdere, al dan niet aaneengesloten, bedrijven kunnen vestigen. Tevens worden de mogelijke bedrijfsactiviteiten die ter plaatse mogen worden uitgevoerd beperkt. Er worden daarmee niet dezelfde ruime mogelijkheden geboden als op een bedrijventerrein.
De locatie is daarnaast gelegen in het landelijk gebied en niet aansluitend aan een bestaand bedrijventerrein. De locatie is ook niet gelegen aansluitend aan het stedelijk gebied of in een gebied waarin een verdere verstedelijking zal gaan plaatsvinden. Het betreft daarmee een solitair bedrijf in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is, gezien de omvang van de ontwikkeling en de aard van het gebied waarin de locatie is gelegen, niet aan te merken als een ontwikkeling van een bedrijventerrein.
Op basis van het voorgaande is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant "De kwaliteit van Brabant" vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Met de omgevingsvisie wil de provincie vast aansluiten bij en gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Samen met andere overheden, initiatiefnemers en andere betrokken partijen wordt actief gezocht naar praktijken waarin deze nieuwe manier van werken centraal staat.
De omgevingsvisie gaat over twee vragen:
De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.
De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.
Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.
Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.
Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.
Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.
Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendigd bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.
Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:
Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.
Voor omschakeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf en daarbij uit te voeren nevenactiviteiten zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Wel is het van belang dat op een duurzame en klimaatbestendigde wijze wordt gebouwd.
In overleg met de gemeente zal worden gekeken naar de mogelijkheden voor verdere verduurzaming door bijvoorbeeld het onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor het opwekken van duurzame energie en/of het verder terugdringen van het energieverbruik.
Gezien het voorgaande past de ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 16 november 2021 de (laatst geconsolideerde versie van de) Interim Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de tot dan toe geldende Verordening Ruimte werd vervangen. Op 11 maart 2022 is door de provincie de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening kan en zal echter pas in werking treden wanneer de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting 1 januari 2024. Tot die tijd geldt het beleid zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, zoals eveneens op 11 maart 2022 door de provincie gewijzigd is vastgesteld. De gewijzigde regels van de Interim Omgevingsverordening zijn in overeenstemming gebracht met de vastgestelde Omgevingsverordening en zijn opgenomen in de meest recente versie van de Interim Omgevingsverordening, welke op 1 oktober 2022 is geconsolideerd en in werking is getreden.
Vanuit de Interim Omgevingsverordening is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als '(gemengd) landelijk gebied' en 'stalderingsgebied'. Tevens is de locatie gelegen in een 'boringsvrije zone'.
Binnen het stalderingsgebied gelden aanvullende regels voor een toename van de oppervlakte aan dierenverblijven bij een zogenaamde hokdierhouderij. Bij de voorgenomen ontwikkeling is juist sprake van de beëindiging van een hokdierhouderij. De oppervlakte aan dierenverblijven bij een hokdierhouderij zal daarmee afnemen en niet toenemen.
Bij de gewenste ontwikkeling zullen paarden worden gehouden. Volgens de definities uit de verordening zijn paarden niet aangemerkt als hokdieren, waarmee geen sprake is van een hokdierhouderij. De bepalingen met betrekking tot het stalderingsgebied zijn daarmee op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing. Het houden van paarden wordt vanuit de definities uit de verordening daarnaast niet gezien als veehouderij, waarmee ook de aanvullende regels met betrekking tot de ontwikkeling van een veehouderij niet van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
In de boringsvrije zones gelden aanvullende regels voor ingrepen in de bodem van dieper dan 10 meter en voor warmtetoevoeging en -onttrekking aan het grondwater. Van dergelijke activiteiten is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake, waarmee de aanvullende regels voor boringsvrije zones niet van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal één van de twee huidige legaal aanwezige bedrijfswoningen, de bedrijfswoning met nummer 24, worden afgesplitst van het bedrijf en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Voor het wonen in het (gemengd) landelijk gebied zijn in de verordening specifieke bepalingen opgenomen. Deze luiden als volgt:
" Artikel 3.68 wonen in landelijk gebied
Lid 1.
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:
Lid 2.
Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:
In feite laat het bepaalde in artikel 3.68 geen nieuwe woningen toe. Bij de voorgenomen ontwikkeling is echter geen sprake van een nieuwe woning, maar van omschakeling van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Ook dit is echter niet mogelijk op basis van het gestelde in artikel 3.68. In artikel 3.69 van de verordening zijn echter uitzonderingen opgenomen op het verbod in artikel 3.68. De bepalingen voor deze uitzonderingen luiden als volgt:
" Artikel 3.69 afwijkende regels (burger)woningen
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
Het gestelde onder a en b van artikel 3.69 is bij de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing. Op basis van het gestelde onder c kan de omschakeling van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk worden gemaakt, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een splitsing in meerdere woonfuncties. Het is in de huidige situatie één woning en blijft in de gewenste situatie één woning. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Gewenste situatie" (paragraaf 2.2), ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Hiermee is sprake van sloop van overtollige bebouwing. Aan de voorwaarden zoals zijn opgenomen in artikel 3.69, onder c wordt daarmee voldaan. Daarmee past de voorgenomen afsplitsing van de bedrijfswoning met nummer 24 van het bedrijf en de omschakeling ervan naar een burgerwoning binnen de bepalingen zoals zijn opgenomen in de verordening.
Het overige deel van het bedrijf, inclusief de daarbij behorende bedrijfswoning met nummer 26, zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 2 en een voorziening voor de opslag van statische goederen. Voor de omschakeling naar een niet-agrarische functie in het (gemengd) landelijk gebied zijn eveneens specifieke bepalingen opgenomen in de verordening. Deze luiden als volgt:
" Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied
Lid 1.
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Lid 2.
Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
Lid 3.
Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
Ad. artikel 3.73, lid 1, sub a:
De gemeente Vught heeft bij het opstellen van de gemeentelijke structuurvisie en het bestemmingsplan voor het buitengebied bekeken welke functies passend zouden zijn in het gebied waarin de locatie is gelegen. Het gemeentelijke beleid biedt mogelijkheden voor vervolgfuncties bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf. In het gebied waarin de locatie is gelegen worden mogelijkheden geboden voor niet-agrarische vervolgfuncties. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij deze mogelijkheden. Daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling passend is in het gebied.
Daarnaast is de locatie gelegen in een gebied waarin de afgelopen jaren een transformatie heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn veel agrarische functies reeds beëindigd en omgeschakeld naar een andere functie. Het gaat daarbij voornamelijk om woonfuncties en niet-agrarische functies. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan.
Door de nabijgelegen woningen is een duurzaam agrarisch intensieve veehouderijbedrijf op de locatie niet langer mogelijk. De locatie biedt daarmee onvoldoende mogelijkheden voor de continuering van het intensieve veehouderijbedrijf. Intensieve veehouderij is daarmee niet passend binnen het gebied.
Om verder te kijken of de ontwikkeling past in het gebied waarin de locatie is gelegen is met een bredere scope naar het gebied gekeken. Hierbij is niet alleen naar de effecten op de bovenste laag in het hier en nu gekeken, maar zijn de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven in de afweging betrokken. Daarbij is gekeken naar de verschillende schaalniveaus en is de factor tijd actief benut. Er is daarbij gekeken naar het verleden, de geschiedenis van de verschillende lagen op een plek en de (mogelijke) effecten in de toekomst.
De Molenstraat is van oudsher al een verbinding tussen de kernen Helvoirt en Haaren. Langs de Molenstraat zijn van oudsher ook al enkele agrarische bedrijven gevestigd, waarmee het gebied ter plaatse al van oudsher is gecultiveerd als landbouwgebied. Aangrenzend aan de kern Helvoirt is langs de Molenstraat van oudsher al een vorm van lintbebouwing ontstaan. Ter hoogte van de locatie is rond 1870 een kleinschalig bebouwingscluster ontstaan van boerderijen. Met name in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw heeft dit bebouwingscluster zich verder ontwikkeld en heeft het de positie als agrarisch bebouwingscluster in een agrarisch gebied, met name door de ontwikkeling van de (intensieve) veehouderijsector) aanzienlijk verstevigd.
Het gebied heeft tot in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw hoofdzakelijk een agrarische functie gehad. In die tijd begon echter de eerste transformatie naar een gebied met meerdere functies dan alleen agrarisch. Dit is in die tijd langzaamaan begonnen. Met name de afgelopen 10 jaar heeft het gebied zich steeds meer getransformeerd van hoofdzakelijk agrarisch naar een meer gemengd gebied, waarin met name de functie wonen de boventoon voert. Ook niet-agrarische bedrijfsvormen hebben zich in het gebied steeds meer gevestigd. Door de transformatie van een agrarisch gebied naar een gebied met voornamelijk woningen is het uitvoeren van een doelmatig agrarisch bedrijf in het gebied steeds moeilijker geworden. Het gebied is daarmee de functie als puur agrarisch gebied reeds verloren.
Naar verwachting zal het gebied zich in de toekomst verder blijven transformeren, waarbij de agrarische activiteiten verder zullen afnemen en wellicht in zijn geheel zullen verdwijnen uit het gebied. De voorgenomen ontwikkeling, welke de transformatie van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie en een niet-agrarische bedrijfsfunctie inhoudt, sluit goed aan bij de verdere transformatie van het gebied naar een meer gemengd gebied met andere functies dan agrarisch. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee goed aan op het toekomstige beeld van het gebied.
De gronden ter plaatse bestaan voornamelijk uit (bruine) enkeerdgronden, waarin zand en sporen van leem voorkomen. Door de voedselarme gronden en door het doorgaans lage organische stofgehalte in deze gronden zijn deze gronden minder geschikt voor landbouw. Het lage leemgehalte en de geringe bewortelingsdiepte maken dat er snel een vochttekort voor het gewas optreedt. Om de gronden geschikt te houden voor landouw is het belangrijk om de organische stof op peil te houden. Dan blijft het vochtgebrek namelijk beperkt. Verder moet de bodem goed doorwortelbaar gehouden worden en moet aandacht worden geschonken aan de pH-waarde van de gronden (de gronden zijn vaak namelijk zuur). Daarnaast dient het organische stofgehalte op peil gehouden te worden en dienen mineralen aan de grond te worden toegevoegd. De landbouw op deze gronden vraagt daarmee een flinke investering. De mindere mate van geschiktheid van de gronden heeft mede geleid tot een transformatie van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient bekeken te worden of deze gevolgen heeft voor de bodemsamenstelling. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een verandering in de structuur van de bodem. Daarbij zal de bodemsamenstelling niet wijzigen. De voorgenomen ontwikkeling zal, door beëindiging van het agrarisch bedrijf, leiden tot een vermindering van het afvalwater. Een intensieve veehouderij vereist veel water voor het schoonspuiten van de stallen en dergelijke. Door een verminderd watergebruik en een vermindering van het afvalwater blijft het vocht in de bodem beter op peil. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling leiden tot een afnemende druk op het grondwater en de drinkwatervoorziening. Omdat in mindere mate sprake zal zijn van afvalwater is sprake van een verminderde kans op het verontreinigen van de bodem ter plaatse.
Zoals blijkt uit het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling goed binnen de transformatie van het gebied die met name vanaf de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw is ingezet. De verwachting is dat het gebied zich in de toekomst, vanwege de beperkte mogelijkheden voor agrarische bedrijfsvoering en de ontwikkeling van de kern en de niet-agrarische functies in de omgeving, steeds meer zal blijven ontwikkelen als gemengd gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de bodemgesteldheid ter plaatse en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Zoals nader is aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de in de omgeving aanwezige functies en/of waarden. Tevens zal met de voorgenomen beëindiging van de intensieve veehouderij sprake zijn van een aanzienlijke afname van de uitstoot van geur, fijnstof, stikstofoxiden, ammoniak en broeikasgassen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een positief effect hebben op de leefbaarheid in de omgeving.
Vanuit de maatschappij wordt volksgezondheid steeds meer gezien als belangrijke factor voor het woon- en leefgenot van de mens. Met de maatschappelijke discussie die momenteel speelt rondom volksgezondheid in relatie tot veehouderijen en door de campagnes van dierenrechtenorganisaties wordt het beeld op intensieve veehouderijen steeds negatiever. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij beëindigd. Daarmee wordt een deel van de angst bij omwonenden op risico's voor de volksgezondheid vanuit de veehouderij weggenomen. Er zal immers niet langer meer sprake zijn van een veehouderij met de mogelijk daarbij behorende gezondheidsrisico's.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden en/of bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Tevens zullen ook geen andere functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Er is daarmee geen sprake van een belemmering van de agrarische ontwikkeling van het gebied.
Een intensieve veehouderij heeft een grote energiebehoefte. Daarnaast heeft een intensieve veehouderij een grote uitstoot van geur, fijnstof, broeikasgassen en ammoniak. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de intensieve veehouderij ter plaatse worden beëindigd. Daarbij zal een deel van de bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor het uitvoeren van een niet-agrarisch bedrijf met activiteiten in maximaal milieucategorie 2. Een niet-agrarisch bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 heeft een aanzienlijk lagere energiebehoefte dan een volwaardig intensief veehouderijbedrijf. Het energieverbruik op de locatie zal daarmee aanzienlijk lager worden dan in de huidige situatie. Dit komt ten goede aan het klimaat en aan het milieu.
Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk afnemen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan een verbetering van het klimaat. Door een verminderde uitstoot van broeikasgassen zal minder sprake zijn van een bijdrage aan de klimaatsverandering en de opwarming van de aarde.
De initiatiefnemer wenst ter plaatse te voorzien in een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 2. Hiermee wordt ruimte geboden aan startende en/of kleinschalige ondernemers om een bedrijf op te zetten. Gronden op een bedrijventerrein zijn vaak duur, waardoor het voor startende en kleinschalige ondernemers vaak niet betaalbaar is om een bedrijf te starten op een bedrijventerrein. De initiatiefnemer biedt aan dergelijke bedrijven een betaalbare ruimte. Wanneer de betreffende bedrijven dan voldoende in omvang zijn gegroeid kunnen zij de overstap maken naar het bedrijventerrein. Daarmee wordt dan weer ruimte geboden aan een nieuwe startende onderneming. Hiermee wordt de economie in de gemeente verder gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de mogelijkheden om startende en kleinschalige ondernemingen van de grond te krijgen.
Omdat wordt voorzien in betaalbare ruimte voor kleinschalige en startende ondernemingen en omdat deze als deze voldoende zijn gegroeid de doorstroom maken naar een bedrijventerrein zal de voorgenomen ontwikkeling niet concurreren met de functies op de bedrijventerreinen en daarmee niet leiden tot een leegstand van bedrijfsgebouwen elders. De voorgenomen ontwikkeling zal de vestiging van bedrijven eerder stimuleren omdat de noodzakelijke tussenstap wordt aangeboden zodat meer ondernemers de doorgroei geleidelijk kunnen maken naar een bedrijventerrein. Zonder deze tussenstap is de stap naar een bedrijventerrein voor veel ondernemers te groot, waardoor zij de onderneming bij onvoldoende mogelijkheden eerder elders buiten de gemeente zullen vestigen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee eerder bij aan de invulling van de gemeentelijke bedrijventerreinen op termijn.
Daarnaast wenst de initiatiefnemer te voorzien in een voorziening voor de opslag van statische goederen, waaronder ook de stalling van caravans en overige kampeervoertuigen (bijvoorbeeld campers of vouwwagens). De omgeving van de gemeente Vught leent zich, mede door de nabijheid van de natuurgebieden Kampina en de Oisterwijkse Vennen en de Loonse en Drunense Duinen, uitstekend voor recreatieve activiteiten. De vraag naar stallingsruimte van kampeervoertuigen in de omgeving is daarmee erg groot. De initiatiefnemer komt met de voorziening voor statische opslag deels tegemoet aan deze grote vraag. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee bij aan de verdere stimulering van de recreatieve sector binnen de gemeente.
Binnen de gemeente Vught is de hippische sector sterk vertegenwoordigd. De nabijgelegen natuurgebieden Kampina en de Oisterwijkse Vennen en de Loonse en Drunense Duinen en het zeer uitgebreide netwerk van ruiterpaden in de omgeving lenen zich goed voor paardrijdactiviteiten. Er zijn daardoor veel ruiters actief binnen de gemeente. Omdat niet al deze ruiters voldoende mogelijkheden ter beschikking hebben voor de stalling van paarden is er een grote vraag naar pensionstalling. Daarnaast is er door het groot aantal mogelijkheden voor ruiters een grote vraag naar geschikte paarden binnen de gemeente. Om aan deze vraag tegemoet te komen wenst de initiatiefnemer ter plaatse, als nevenactiviteit bij de niet-agrarische bedrijfsvoering, te voorzien in een paardenfokkerij met daarbij eveneens pensionstalling. Met de fokkerij zullen geschikte paarden worden gefokt en afgericht om tegemoet te komen aan de grote vraag in de omgeving. Daarnaast zal met de pensionstalling eveneens tegemoet worden gekomen aan de grote behoefte aan pensionstalling in de gemeente.
Daarnaast wenst de initiatiefnemer te voorzien in een voorziening voor bed & breakfast als nevenactiviteit bij de gewenste bedrijfsvoering. Juist de combinatie met de pensionstalling, waarbij dus aan zowel ruiter als paard een gelegenheid wordt geboden voor een overnachting, leidt tot een bijzonder aanbod waar veel vraag naar is in de omgeving. Ruiters blijven immers het liefst in de buurt van het eigen paard. De voorziening draagt daarmee bij aan de verdere stimulering van zowel de recreatieve sector als de hippische sector in de gemeente.
Ten slotte wenst de initiatiefnemer als nevenactiviteit bij de gewenste bedrijfsvoering te voorzien in een verkooppunt aan huis voor paardensport gerelateerde activiteiten. Het zal daarbij voornamelijk tweedehands artikelen en benodigdheden voor de paardensport. Er is daarmee sprake van verkoop van bedrijfsgerelateerde producten aan huis. Omdat de verkoop kleinschalig van aard is zal deze niet concurreren met detailhandelsvoorzieningen in de kernen. Daarnaast is de verkoop uitsluitend op de sector gericht en aan het buitengebied gebonden. Het verkooppunt zal daarmee niet leiden tot leegstand van detailhandelsvoorzieningen elders.
Gezien de aard van de ontwikkeling en de functies in de omgeving is sprake van een functie die past in de omgeving. Een agrarische functie past niet langer in de omgeving. De voorgenomen bedrijfsactiviteiten en woonfunctie sluiten goed aan op de reeds aanwezige functies in de omgeving. Omdat met name de recreatieve functies en de paardenfokkerij en pensionstalling sterk aan het buitengebied gebonden zijn ligt een vestiging op een bedrijventerrein niet voor de hand. De locatie leent zich door de ligging tussen de twee kernen Helvoirt en Haaren goed voor de gewenste activiteit, omdat deze vanuit beide kernen goed te bereiken is zonder daarbij de verbinding met het buitengebied te verliezen.
Tevens zal bij de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2) worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Daarmee wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Tevens zal bij de voorgenomen ontwikkeling ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Er is daarmee sprake van een verbetering van de beeldkwaliteit ter plaatse en van sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Aan de voorwaarden van artikel 3.73, lid 1, onder a wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 1, sub b:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is het splitsen van het bouwvlak in meerdere bedrijven. Er is wel sprake van een bedrijfsverzamelgebouw, maar dit wordt als één bedrijf door de initiatiefnemer beheerd. Het bedrijf van de initiatiefnemer voorziet in de verhuur van bedrijfsruimte, waarvan andere kleinschalige bedrijven gebruik maken. Gezien de initiatiefnemer de verhuur en de ruimte in eigen beheer houdt is geen sprake van meerdere bedrijven. Er is één bedrijf, waarbij verschillende activiteiten plaatsvinden. Er is eveneens geen sprake van vergroting van het bouwvlak. Het huidige aanwezige bouwvlak zal juist worden verkleind. Wel zal de bestaande en legaal aanwezige tweede bedrijfswoning (met nummer 24) worden afgesplitst van het bedrijf en worden voorzien van een eigen bouwvlak, maar dit kan mogelijk worden gemaakt met een elders in de verordening opgenomen bepaling (artikel 3.69).
Aan de voorwaarden van artikel 3.73, lid 1, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 1, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Daarbij zal eveneens de asbest in deze bebouwing worden gesaneerd. Er is daarmee sprake van de sloop van overtollige bebouwing.
Aan de voorwaarden van artikel 3.73, lid 1, onder c wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 1, sub d:
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een kantoor met baliefunctie, een lawaaisport en/of op mestbewerking.
Aan de voorwaarden van artikel 3.73, lid 1, onder d wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 2, sub a:
De ontwikkeling is kleinschalig van aard en zal daarmee niet leiden tot een onevenredige publieksaantrekkende werking. Door de sloop van de overtollige bebouwing en het verkleinen van de totale omvang van het bouwvlak zal de schaal van de locatie in de omgeving alleen maar afnemen en daarmee beter passen binnen de omgeving.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 2 onder a wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 2, sub b:
In de regels behorende bij dit plan zijn de verschillende toegestane functies nader vastgelegd. Daarmee zijn de specifieke activiteiten welke ter plaatse zijn toegestaan geborgd in het plan.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 2, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 2, sub c:
Alle gewenste activiteiten vinden geheel binnen de bebouwing plaats.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 2, onder c wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 2, sub d:
Bij de gewenste ontwikkeling is reeds rekening gehouden met een omvang die ook voor lange(re) termijn voldoende mogelijkheden biedt voor een duurzame en rendabele bedrijfsvoering. Daarmee is de gewenste omvang van de voorgenomen ontwikkeling, ook op de lange(re) termijn voldoende groot. Mocht er op termijn sprake zijn een groei naar een omvang die niet langer passend is in het gebied dan zal worden gezocht naar een alternatieve locatie.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 2, onder d wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 3, sub a:
Er is sprake van kleinschalige bedrijvigheid wanneer de bedrijvigheid een relatief kleine weergave betreft van de bedrijvigheid van het gebied en wanneer het oppervlaktebeslag een relatief kleine weergave betreft van het totale gebied.
De oppervlakte van het huidige bouwvlak zal met de voorgenomen ontwikkeling worden verkleind van ongeveer 1,46 hectare naar ongeveer 0,52 hectare voor de gewenste niet-agrarische activiteiten en ongeveer 0,28 hectare voor de af te splitsen woning (totaal ongeveer 0,8 hectare). Dit is bijna een halvering van het oppervlaktebeslag van het huidige bedrijf.
Daarnaast wordt overtollige bedrijfsbebouwing gesloopt. De bebouwde oppervlakte zal daarmee afnemen met ongeveer 1.955 m².
De locatie is gelegen in een landbouwgebied met landbouwkavels met een relatief grote oppervlakte. Het directe gebied waarin de locatie is gelegen, het gebied dat is afgekaderd door de dichtstbijzijnde wegen (Molenstraat, Gestelstraat, Hoge Raam en Antwerpsebaan) heeft een oppervlakte van ruim 56 hectare. Dit gebied betreft daarnaast slechts een zeer klein deel van het gehele agrarisch gebied waarin de locatie is gelegen. De oppervlakte van de locatie betreft daarmee nog geen 1,5% van het door de dichtstbijzijnde wegen afgekaderde gebied en een nog veel kleiner percentage van het totale agrarisch gebied waarin de locatie is gelegen. Er is daarmee sprake van een oppervlaktebeslag dat slechts een kleine weergave betreft van het totale gebied.
Daarnaast bevindt zich op de locatie reeds geruime tijd een bedrijf met de daarbij behorende bedrijfsbebouwing. Het bedrijf heeft daarmee al geruime tijd de huidige positie in het landschap. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het bouwvlak worden verkleind en zal een groot deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Hiermee zal de impact die het bedrijf heeft op het landschap afnemen, waarmee een ontwikkeling ontstaat die kleinschaliger is dan het bedrijf in de huidige situatie.
De huidige situatie wordt als passend beschouwd in het gebied. Door de verkleining van de oppervlakte van zowel het bouwvlak als van de aanwezige bebouwing zal met de voorgenomen ontwikkeling zeker sprake zijn van een passende omvang binnen het gebied. Er is daarmee sprake van een relatief kleine weergave van het oppervlaktebeslag van de locatie in het totale gebied.
Ook de gewenste activiteiten zijn kleinschalig van aard en worden door de initiatiefnemer zelf beheerd en uitgevoerd. Er is sprake van verhuur van ruimte, welke door de initiatiefnemer worden beheerd en van het fokken en africhten van paarden. Ook dit zal door de initiatiefnemer zelf worden uitgevoerd. Er is geen sprake van extra personeel en daarmee dus geen sprake van een groeiende arbeidsbehoefte. Er is daarmee sprake van een kleinschalige bedrijvigheid die een relatief kleine weergave van de bedrijvigheid in het gebied betreft.
Verder dient te worden bekeken of het doelmatig is om het bedrijf op een bedrijventerrein te vestigen. De gewenste bedrijvigheid beslaat uit het verhuren van ruimtes voor kleinschalige bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 2. Hiermee wordt ruimte geboden aan startende en/of kleinschalige ondernemers om een bedrijf op te zetten. Gronden op een bedrijventerrein zijn vaak duur, waardoor het voor startende en kleinschalige ondernemers vaak niet betaalbaar is om een bedrijf te starten op een bedrijventerrein. De initiatiefnemer biedt aan dergelijke bedrijven een betaalbare ruimte. Wanneer de betreffende bedrijven dan voldoende in omvang zijn gegroeid kunnen zij de overstap maken naar het bedrijventerrein. Daarmee wordt dan weer ruimte geboden aan een nieuwe startende onderneming. Hiermee wordt de economie in de gemeente verder gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de mogelijkheden om startende en kleinschalige ondernemingen van de grond te krijgen.
Omdat wordt voorzien in betaalbare ruimte voor kleinschalige en startende ondernemingen en omdat deze als deze voldoende zijn gegroeid de doorstroom maken naar een bedrijventerrein zal de voorgenomen ontwikkeling niet concurreren met de functies op de bedrijventerreinen en daarmee niet leiden tot een leegstand van bedrijfsgebouwen elders. De voorgenomen ontwikkeling zal de vestiging van bedrijven eerder stimuleren omdat de noodzakelijke tussenstap wordt aangeboden zodat meer ondernemers de doorgroei geleidelijk kunnen maken naar een bedrijventerrein. Zonder deze tussenstap is de stap naar een bedrijventerrein voor veel ondernemers te groot, waardoor zij de onderneming bij onvoldoende mogelijkheden eerder elders buiten de gemeente zullen vestigen. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee eerder bij aan de invulling van de gemeentelijke bedrijventerreinen op termijn.
Daarnaast wordt voorzien in het verhuren van ruimte voor het stallen van caravans, campers en/of andere kampeervoertuigen en/of statische opslag. De stalling is daarmee sterk gerelateerd aan de recreatieve sector. De recreatieve sector is doorgaans grotendeels aan het buitengebied gebonden.
Verder zal bij de voorgenomen ontwikkeling worden voorzien in een paardenfokkerij met daarbij pensionstalling. Binnen de gemeente Vught is de hippische sector sterk vertegenwoordigd. De nabijgelegen natuurgebieden Kampina en de Oisterwijkse Vennen en de Loonse en Drunense Duinen en het zeer uitgebreide netwerk van ruiterpaden in de omgeving lenen zich goed voor paardrijdactiviteiten. Er zijn daardoor veel ruiters actief binnen de gemeente. Omdat niet al deze ruiters voldoende mogelijkheden ter beschikking hebben voor de stalling van paarden is er een grote vraag naar pensionstalling. Daarnaast is er door het groot aantal mogelijkheden voor ruiters een grote vraag naar geschikte paarden binnen de gemeente. Om aan deze vraag tegemoet te komen wenst de initiatiefnemer ter plaatse, als nevenactiviteit bij de niet-agrarische bedrijfsvoering, te voorzien in een paardenfokkerij met daarbij eveneens pensionstalling. Met de fokkerij zullen geschikte paarden worden gefokt en afgericht om tegemoet te komen aan de grote vraag in de omgeving. Daarnaast zal met de pensionstalling eveneens tegemoet worden gekomen aan de grote behoefte aan pensionstalling in de gemeente. De hippische sector heeft daarmee een sterke binding met de recreatieve sector. Ook de hippische sector is daarmee sterk aan het buitengebied gerelateerd, waarmee de gewenste bedrijvigheid van de initiatiefnemer sterk aan het buitengebied gebonden is.
Tevens zou vestiging van het bedrijf op een bedrijventerrein betekenen dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op de locatie leeg komt te staan. Dit past niet binnen de doelstellingen om de leegstand van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te verminderen. Daarnaast betekent leegstand van de bebouwing dat deze niet (goed) meer wordt onderhouden, waardoor verpaupering van de bebouwing optreedt. Daarmee zal de beeldkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving verslechteren. Tevens komt het vaak voor dat leegstaande voormalige agrarische bebouwing wordt gebruikt voor illegale en soms zelfs criminele activiteiten. Dit is op de locatie niet wenselijk.
Verder is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarmee vestiging in stedelijk gebied niet voor de hand ligt.
De initiatiefnemer heeft de grond waarop de gewenste ontwikkeling zal plaatsvinden reeds in eigendom. Als de initiatiefnemer zou moeten verplaatsen naar een bedrijventerrein dan zouden hiervoor nieuwe gronden op een bedrijventerrein moeten worden aangekocht. De gronden op een bedrijventerrein zijn vaak erg duur. Dit zou betekenen dat de initiatiefnemer een aanzienlijke investering zou moeten doen om te kunnen verplaatsen naar een bedrijventerrein. Deze investering is, gezien de prijs van de gronden op een bedrijventerrein, voor de initiatiefnemer niet haalbaar om daarna te leiden tot een rendabele bedrijfsvoering. Zelfs als de huidige locatie verkocht zou worden dan zouden de opbrengsten van de verkoop van de locatie niet voldoende zijn om de aankoop van een geschikte locatie op een bedrijventerrein rendabel te maken. Daarmee is de vestiging van het bedrijf op een bedrijventerrein financieel niet haalbaar voor de initiatiefnemer.
Het is daarmee niet doelmatig om het gewenste bedrijf van de initiatiefnemer op een bedrijventerrein te vestigen.
Het bestemmingsvlak en de overige gronden worden vastgelegd in concrete bestemmingen op een bij een bestemmingsplan behorende verbeelding. De maximale oppervlakte die gebruikt kan worden voor de gewenste bedrijvigheid wordt daarmee vastgelegd en geregeld in een bestemmingsplan.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 3, onder a wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 3, sub b:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een kleinschalig verkooppunt van bedrijfsgerelateerde producten ten behoeve van de paardensport. Het betreffende verkooppunt zal een omvang van ongeveer 60 m² krijgen. Dit past binnen de gestelde maximaal toegestane oppervlakte van 200 m².
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 3, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.73, lid 3, sub c:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een voorziening voor vrije tijd en/of zorg. Wel zal ter plaatse worden voorzien in een voorziening voor bed & breakfast als nevenactiviteit. Deze voorziening beslaat echter slechts één kamer en zal daarmee de maximaal toelaatbare omvang niet overschrijden.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.73, lid 3, onder c wordt daarmee voldaan.
Aan de voorwaarden voor het vestigen van een niet-agrarische functie in het (gemengd) landelijk gebied wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan.
Naast de specifieke voorwaarden voor het vestigen van een niet-agrarische ontwikkeling in het landelijk gebied gelden algemene regels voor het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit. Hiervoor zijn de volgende regels opgenomen:
" Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Lid 1.
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3
Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde
leefomgeving.
Lid 2.
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
Voor elk van de afzonderlijk genoemde onderdelen voor een goede omgevingskwaliteit zijn vervolgens aanvullende bepalingen opgenomen.
Voor zorgvuldig ruimtegebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:
" Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1.
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
Lid 2.
Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of
een bestaand bouwperceel."
Ad. artikel 3.6, lid 1, sub a:
Er is geen sprake van nieuwvestiging en er is voldoende ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling op het bestaande perceel. De gewenste functies zijn op grond van andere bepalingen uit de verordening mogelijk.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.6, lid 1 onder a wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.6, lid 1, sub b:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.6, lid 1, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.6, lid 1, sub c:
Alle aanwezige bebouwing en voorzieningen zijn geconcentreerd binnen een bouwvlak. Het huidige bouwvlak zal ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden verkleind naar een bij de functies passende omvang.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.6, lid 1, onder c wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 3.6, lid 2:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een bestaand bouwperceel.
Aan de voorwaarden uit artikel 3.6, lid 2 wordt daarmee voldaan.
Aan de voorwaarden voor zorgvuldig ruimtegebruik wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan, waarmee sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.
Voor wat betreft de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering zijn in de verordening de volgende aanvullende voorwaarden opgenomen:
" Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
Lid 1.
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge
wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
Lid 2.
De lagenbenadering omvat de effecten op:
Lid 3.
Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het
verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op
duurzaamheid en toekomstbestendigheid."
Zoals nader is aangetoond en omschreven in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een mogelijke aantasting van de in het gebied (mogelijk) voorkomende waarden en/of functies. Er zal daarmee geen sprake zijn van mogelijke negatieve effecten op de genoemde lagen en/of kenmerken daarvan.
Er zal daarmee geen sprake zijn van onevenredig nadelige effecten op de omgeving.
Voor wat betreft de meerwaardecreatie gelden vanuit de verordening de volgende aanvullende bepalingen:
" Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Lid 1.
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
Lid 2.
De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering
landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie."
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een intensieve veehouderij, zijnde een varkenshouderij worden beëindigd. Een varkenshouderij heeft een grote uitstoot van geur, fijnstof, stikstofoxiden, broeikasgassen en ammoniak. Bij de voorgenomen beëindiging zal de uitstoot van het bedrijf vrijwel geheel worden beëindigd. Dit heeft een aanzienlijke meerwaarde op het gebied van milieu en natuur. Het woon- en leefklimaat in de omgeving zal met de voorgenomen ontwikkeling daarmee worden verbeterd.
Tevens zal met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2), worden voorzien in een goede bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Het voorzien in een goede landschappelijke inpassing is opgenomen als een van de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van het landschap zoals zijn genoemd in artikel 3.9 van de verordening en is derhalve aan te merken als een vorm van meerwaardecreatie.
Ten slotte zal met de voorgenomen ontwikkeling een deel van de aanwezige bebouwing worden gesloopt. In totaal zal ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Sloop van bebouwing is in artikel 3.9 van de verordening eveneens opgenomen als mogelijkheid voor kwaliteitsverbetering van het landschap en is derhalve ook aan te merken als een vorm van meerwaardecreatie.
De te slopen bebouwing is voorzien van asbest. Dit zal op zorgvuldige wijze worden gesaneerd. Daarbij zal sprake zijn van een milieuwinst en een verbetering van de veiligheid en volksgezondheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee worden voorzien in meerwaardecreatie.
Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, geen sprake is van een mogelijke aantasting van de functies en waarden in de verschillende lagen en/of de kenmerken daarvan en sprake is van meerwaardecreatie wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.
De voormalige gemeente Haaren heeft op 20 januari 2015 de Structuurvisie Haaren 2013 vastgesteld. De gemeente Vught heeft voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haaren nog geen nieuwe visie opgesteld, waarmee de structuurvisie van de voormalige gemeente Haaren nog van toepassing is. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2022. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn de beleidsuitgangspunten voor wonen en de woonomgeving, werken en economie en voor de omgevingskwaliteit van belang. De overige onderwerpen in de structuurvisie hebben geen betrekking op de voorgenomen ontwikkeling.
Voor wat betreft vrijkomende bedrijfslocaties wordt gesteld dat herstructurering en renovatie mogelijk kunnen worden toegepast. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe functie aan een voormalige agrarische bedrijfslocatie gegeven en wordt overtollige bebouwing gesloopt. Er is daarmee sprake van herstructurering. Daarmee wordt aangesloten bij de mogelijkheden uit de structuurvisie.
Ten aanzien van de omschakeling van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoningen zijn in de visie geen verdere beleidsuitgangspunten opgenomen.
Voor wat betreft niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied geldt dat omschakeling van een agrarische functie naar een niet-agrarische functie in feite alleen wordt toegestaan als een locatie geen goede mogelijkheden meer biedt voor de agrarische bedrijfsvoering en er sprake is van een verbeterde omgevingskwaliteit.
De locatie is gelegen in een gebied dat de afgelopen jaren een transformatie heeft doorgemaakt van puur agrarisch gebied naar een meer gemengd gebied waarin verschillende functies naast elkaar voorkomen. Nabij de locatie zijn enkele burgerwoningen gelegen, waarmee een doelmatige agrarische bedrijfsvoering niet langer mogelijk is zonder te leiden tot een onevenredige milieuhinder op deze woningen. De locatie biedt daarmee onvoldoende mogelijkheden voor een volwaardige en rendabele agrarische functie.
Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke inpassing" (paragraaf 2.2.2), ter plaatse worden voorzien in een goede en bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Daarvoor is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing is uitgewerkt en is onderbouwd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit.
Met de beëindiging van het intensieve veehouderijbedrijf ter plaatse wordt de milieuhinder aan de omgeving aanzienlijk minder, waarmee een grote bijdrage wordt geleverd aan de omgevingskwaliteit in het gebied.
Tevens zal ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Daarmee wordt bijgedragen aan een ontstening van het buitengebied en wordt leegstand en verpaupering voorkomen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de beeldkwaliteit ter plaatse.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee een bijdrage leveren aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Omdat er tevens onvoldoende mogelijkheden zijn voor een doelmatige uitvoering van een agrarisch bedrijf past de omschakeling binnen de uitgangspunten uit de visie met betrekking tot niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied.
Het begrip 'omgevingskwaliteit' heeft betrekking op de kwaliteit van de bebouwde omgeving in de vier verschillende dorpen en de kwaliteit van het landschap in het buitengebied. Ten behoeve van de omgevingskwaliteit is het van belang niet alleen in beeld te brengen hoe deze is, maar ook hoe deze samengaat met ruimtelijke ontwikkelingen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft. Dynamiek hoort in het landschap, maar wel op een dusdanige manier dat de omgevingskwaliteit wordt versterkt. Daarbij dienen de kernkwaliteiten van het landschap in acht te worden genomen en waar mogelijk te worden versterkt. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Groene Kamers'.
Uitsnede kaart Structuurvisie Haaren 2013.
Bron: Gemeente Vught.
De Groene Kamers is aangemerkt als agrarisch ontwikkelingsgebied, waarin agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden hebben en krijgen om zich verder te blijven ontwikkelen. Andere ontwikkelingen zijn in het gebied toegestaan, indien de agrarische bedrijven in de omgeving niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het beperken van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.
Daarnaast geldt dat de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet onevenredig mogen worden geschaad. De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard. Door beëindiging van de veehouderij ter plaatse wordt milieuwinst behaald. Dit heeft doorgaans positieve effecten op in de nabije omgeving voorkomende soorten flora en fauna, waarmee de landschappelijke kwaliteit en beleving alleen maar zal toenemen. Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een toename van het bebouwde oppervlak, maar van een afname daarvan. Hiermee zal het ruimtebeslag van de locatie afnemen en is geen sprake van een ruimtelijke impact op het landschap, maar van een ruimtelijke verbetering. De structuur van het landschap zal niet onevenredig wijzigen. Door sloop van overtollige en verouderde bebouwing wordt de uiterlijke verschijningsvorm van de locatie alleen maar verbeterd. Daarnaast zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing die aansluit bij de reeds voorkomende landschapselementen in de omgeving. Hiermee zal de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse met de voorgenomen ontwikkeling alleen maar verbeteren. Met de voorgenomen ontwikkeling is daarmee geen sprake van aantasting van de kwaliteiten van het landschap maar juist van een verbetering ervan.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Haaren 2013 van de voormalige gemeente Haaren
In december 2016 heeft de voormalige gemeente Haaren het beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing vastgesteld. Het beleidskader geeft aan op welke wijze de gemeente wil omgaan met vrijkomende agrarische bebouwing om leegstand en verrommeling van het buitengebied te voorkomen. Het beleidskader biedt, onder voorwaarden, ruimere mogelijkheden voor vervolgfuncties op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een van de bestaande legaal aanwezige bedrijfswoningen (nummer 24) worden omgeschakeld naar een burgerwoning met de daarbij behorende bijgebouwen. Het is wenselijk de daarbij reeds aanwezige bijgebouwen (ongeveer 270 m²) in zijn geheel te behouden en te gebruiken als bijgebouwen bij de woning.
Op basis van artikel 2.2 van het beleidskader kan een burgerwoning met meer dan 200 m² aan bijgebouwen mogelijk worden gemaakt indien aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan:
Ad, artikel 2.2, sub a:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage 2 van deze toelichting), waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing van de locatie nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Hiermee zal ter plaatse worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder a wordt daarmee voldaan.
Ad, artikel 2.2, sub b:
Zoals nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is de voorgenomen ontwikkeling op het gebied van milieu (waaronder ook de aspecten bodem, volksgezondheid, geluid, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid), ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en water goed inpasbaar in de omgeving.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad, artikel 2.2, sub c:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is overleg geweest met de omwonenden van de locatie. Daarbij zijn alle omwonenden op de hoogte gebracht van de plannen van de initiatiefnemer en zijn zij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en eventuele bezwaren of aandachtspunten kenbaar te maken. Geen van de omwonenden heeft aangegeven bezwaren op de plannen van de initiatiefnemer te hebben.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder c wordt daarmee voldaan.
Ad, artikel 2.2, sub d:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij in zijn geheel beëindigd. De bestemming wordt omgeschakeld naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming en een woonbestemming, wat inhoudt dat zich ter plaatse geen nieuw agrarisch bedrijf en geen nieuwe (intensieve) veehouderij zal kunnen vestigen. Het beëindigen van de intensieve veehouderij en het wegnemen van de mogelijkheden voor vestiging van een nieuwe veehouderij zullen leiden tot een vermindering van de uitstoot van geur, fijnstof en ammoniak. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een vermindering van de milieubelasting aan de omgeving tot gevolg hebben, waarmee het woon- en leefklimaat in de omgeving alleen maar zal verbeteren.
Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarbij zal de beeldkwaliteit van de locatie alleen maar worden verbeterd. Dit draagt bij aan de belevingswaarde van het gebied.
Tevens zal ter plaatse worden voorzien in een goede en bij de omgeving passende landschappelijke inpassing, waarmee de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit op de locatie zal verbeteren. Dit draagt eveneens bij aan de belevingswaarde van de omgeving.
Ten slotte zal het huidige bouwvlak van ongeveer 1,46 hectare worden verkleind tot een omvang van ongeveer 0,52 hectare voor de niet-agrarische bedrijvigheid en ongeveer 0,28 hectare voor de woning (totaal ongeveer 0,8 hectare). Dit betekent een aanzienlijke vermindering van het (maximaal mogelijke) ruimtebeslag op de locatie. Dit komt ten goede van de landschappelijke kwaliteiten, waarbij landschappelijke openheid en kleinschaligheid hoog in het vaandel staan. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een meerwaarde hebben voor de omgevingskwaliteit en het gebied.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Structuurvisie Haaren 2013" (paragraaf 3.3.1) kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de richtlijnen en beleidsuitgangspunten zoals zijn opgenomen in de structuurvisie van de voormalige gemeente Haaren. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de gemeentelijke structuurvisie.
Voor het onderhoud van de landschappelijke inpassing is in het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen op welke wijze dit dient te gebeuren. De uitvoer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing maakt onderdeel uit van een voorwaardelijke verplichting zoals is opgenomen in dit plan, waarmee een beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing is geborgd.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder d wordt daarmee voldaan.
Ad, artikel 2.2, sub e:
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught" (paragraaf 3.3.3) wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de regeling kwaliteitsverbetering van het landschap van gemeente Vught.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder e wordt daarmee voldaan.
Ad, artikel 2.2, sub f:
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) opgesteld. Voorliggend document dient als toelichting van de partiële herziening. In deze toelichting is, in de paragraaf "Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.2), nader aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in huidig geldende ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Brabant.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.2, onder f wordt daarmee voldaan.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten voor een woning met meer dan 200 m² aan bijgebouwen, zoals zijn opgenomen in artikel 2.2 van het beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing.
Tevens zal bij de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van omschakeling naar een niet-agrarisch bedrijf met bedrijfswoning en een bedrijfsruimte van meer dan 200 m². Vanuit artikel 2.4 uit het beleidskader kan hieraan medewerking worden verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. artikel 2.4, sub a:
De om te schakelen agrarische bedrijfswoning (met nummer 26) zal in gebruik worden genomen als bedrijfswoning bij het niet-agrarisch bedrijf van de initiatiefnemer en is daarmee functioneel verbonden aan het betreffende bedrijf.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder a wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub b:
Ter plaatse is sprake van een bedrijfsverzamelgebouw, waarin zich kleinschalige bedrijven kunnen vestigen tot in maximaal milieucategorie 2. Daarnaast wordt voorzien in een voorziening voor statische opslag. Ook dit is aan te merken als een activiteit in maximaal milieucategorie 2.
Er is daarmee geen sprake van activiteiten in een hogere milieucategorie dan 1 of 2.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder b wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub c:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage 2 van deze toelichting), waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing van de locatie nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Hiermee zal ter plaatse worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder c wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub d:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Infrastructuur en parkeren" (paragraaf 4.4.1) wordt ter plaatse voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voor zowel bezoekers, leveranciers, werknemers en dergelijke als voor de initiatiefnemer zelf.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder d wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub e:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal de verkeersafwikkeling bij de voorgenomen ontwikkeling niet onevenredig wijzigen. Verder zal, zoals nader omschreven in de paragraaf "Infrastructuur en parkeren" (paragraaf 4.4.1), geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de infrastructuur en/of de verkeersveiligheid.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder e wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub f:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een aantasting van de belangen van omwonenden en omliggende bedrijven en/of functies en zal geen van de omliggende bedrijven en/of functies onevenredig in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt of geschaad.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder f wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub g:
Zoals nader aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4) is de voorgenomen ontwikkeling op het gebied van milieu (waaronder ook de aspecten bodem, volksgezondheid, geluid, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid), ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en water goed inpasbaar in de omgeving.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder g wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub h:
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is overleg geweest met de omwonenden van de locatie. Daarbij zijn alle omwonenden op de hoogte gebracht van de plannen van de initiatiefnemer en zijn zij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en eventuele bezwaren of aandachtspunten kenbaar te maken. Geen van de omwonenden heeft aangegeven bezwaren op de plannen van de initiatiefnemer te hebben.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder h wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub i:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij in zijn geheel beëindigd. De bestemming wordt omgeschakeld naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming en een woonbestemming, wat inhoudt dat zich ter plaatse geen nieuw agrarisch bedrijf en geen nieuwe (intensieve) veehouderij zal kunnen vestigen. Het beëindigen van de intensieve veehouderij en het wegnemen van de mogelijkheden voor vestiging van een nieuwe veehouderij zullen leiden tot een vermindering van de uitstoot van geur, fijnstof en ammoniak. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een vermindering van de milieubelasting aan de omgeving tot gevolg hebben, waarmee het woon- en leefklimaat in de omgeving alleen maar zal verbeteren.
Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarbij zal de beeldkwaliteit van de locatie alleen maar worden verbeterd. Dit draagt bij aan de belevingswaarde van het gebied.
Tevens zal ter plaatse worden voorzien in een goede en bij de omgeving passende landschappelijke inpassing, waarmee de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit op de locatie zal verbeteren. Dit draagt eveneens bij aan de belevingswaarde van de omgeving.
Ten slotte zal het huidige bouwvlak van ongeveer 1,46 hectare worden verkleind tot een omvang van ongeveer 0,52 hectare voor de niet-agrarische bedrijvigheid en ongeveer 0,28 hectare voor de woning (totaal ongeveer 0,8 hectare). Dit betekent een aanzienlijke vermindering van het (maximaal mogelijke) ruimtebeslag op de locatie. Dit komt ten goede van de landschappelijke kwaliteiten, waarbij landschappelijke openheid en kleinschaligheid hoog in het vaandel staan. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een meerwaarde hebben voor de omgevingskwaliteit en het gebied.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Structuurvisie Haaren 2013" (paragraaf 3.3.1) kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de richtlijnen en beleidsuitgangspunten zoals zijn opgenomen in de structuurvisie van de voormalige gemeente Haaren. Daarmee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de gemeentelijke structuurvisie.
Voor het onderhoud van de landschappelijke inpassing is in het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen op welke wijze dit dient te gebeuren. De uitvoer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing maakt onderdeel uit van een voorwaardelijke verplichting zoals is opgenomen in dit plan, waarmee een beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing is geborgd
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder i wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub j:
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught" (paragraaf 3.3.3) wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de regeling kwaliteitsverbetering van het landschap van gemeente Vught.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder j wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub k:
Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) opgesteld. Voorliggend document dient als toelichting van de partiële herziening. In deze toelichting is, in de paragraaf "Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant" (paragraaf 3.2.2), nader aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in huidig geldende ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Brabant.
Aan de voorwaarden uit artikel 2.4, onder k wordt daarmee voldaan.
Ad. artikel 2.4, sub l:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een tijdelijke ontwikkeling voor maximaal 10 jaar. Het bepaalde onder l is daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten voor een bedrijfswoning met meer dan 200 m² aan bedrijfsbebouwing, zoals zijn opgenomen in artikel 2.4 van het beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gestelde in artikel 2.2 en artikel 2.4 van het beleidskader voor vrijkomende agrarische bebouwing. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in het Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing van de voormalige gemeente Haren.
Op 8 september 2020 heeft de gemeente Vught, in samenwerking met de provincie Noord-Brabant, de regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.
Bij planmatige (stedelijke) ontwikkelingen is vanuit de regeling altijd een kwaliteitsverbetering nodig. Bij de niet-planmatige ontwikkelingen wordt de mate van kwaliteitsverbetering bepaald aan de hand van de impact op het landschap die een ontwikkeling heeft. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende categorieën:
In de regeling is het volgende opgenomen onder categorie 2:
"wijziging bestemming agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch-technisch hulpbedrijf)
of niet-agrarisch bedrijf in bestemming wonen of wonen met VAB aanduiding, mits het
bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt
gesloopt en maximaal 500 m² voormalige bedrijfsbebouwing resteert."
Voor wat betreft de omschakeling van de woning met nummer 24 naar een burgerwoning met ongeveer 270 m² aan bijgebouwen wordt aan deze voorwaarden voldaan (er wordt bij de voorgenomen ontwikkeling immers ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt). Daarmee is de omschakeling van de voormalige bedrijfswoning met nummer 24 naar een burgerwoning met ongeveer 270 m² aan bijgebouwen in te delen onder categorie 2.
Wel geeft de gemeente aan dat voor elke m² aan extra bijgebouwen boven de 200 m² minimaal 1 m² aan voormalige agrarische bebouwing dient te worden gesloopt. De initiatiefnemer wenst in totaal ongeveer 270 m² aan bijgebouwen bij de woning te behouden. Dit is ongeveer 70 m² meer dan de 200 m² die vanuit het bestemmingsplan mogelijk kan worden gemaakt. De initiatiefnemer zal in totaal 1.955 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing slopen. Daarmee wordt ruim voldoende bebouwing gesloopt om de extra 70 m² aan bijgebouwen mogelijk te maken.
Voor ontwikkelingen in categorie 2 moet een goede landschappelijke inpassing worden gerealiseerd. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Landschappelijke
inpassing" (paragraaf 2.2.2), worden voorzien in een goede bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Hiertoe is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarin de voorgenomen landschappelijke inpassing nader is uitgewerkt en is onderbouwd. Hiermee zal sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing en wordt voor de omschakeling van de bedrijfswoning met nummer 24 voldaan aan de voorwaarden uit de regeling kwaliteitsverbetering van het landschap.
In de regeling is vervolgens het volgende opgenomen onder categorie 3:
"Omschakeling zonder vergroting van het bouwvlak, van agrarisch bouwvlak of Wonen-vab naar Bedrijf,
Recreatie, Agrarisch gerelateerd etc;."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van omschakeling van een agrarisch bouwvlak naar de bestemming 'Bedrijf', zonder dat daarbij het bouwvlak wordt vergroot (het bouwvlak wordt juist verkleind). Daarmee valt de omschakeling van de agrarische bedrijfswoning met nummer 26 naar een niet-agrarische bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen onder categorie 3 uit de regeling. De provincie heeft aangegeven dat, omdat een deel van de ontwikkeling gezien wordt als een ontwikkeling in categorie 3, de gehele ontwikkeling (dus ook het afsplitsen van de bedrijfswoning) dient te worden beschouwd als ontwikkeling in categorie 3. Derhalve is de volledige ontwikkeling aan te merken als ontwikkeling in categorie 3. Hierbij dient een investering te worden gedaan in de ruimtelijke kwaliteit op basis van bestemmingswinst, waarbij minimaal 20% van de waardevermeerdering van de gronden moet worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.
Bij het bepalen van de bestemmingswinst wordt uitgegaan van forfaitaire bedragen. Deze zijn voor de van toepassing zijnde bestemmingen als volgt onder te verdelen:
Op basis van deze forfaitaire waarden is een berekening gemaakt van de bestemmingswinst die wordt behaald met de voorgenomen ontwikkeling. Daarin is de waarde van de huidige situatie en de gewenste situatie bepaald. Uit de uitgevoerde berekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting, blijkt dat met het voorgenomen initiatief een waardevermeerdering van € 426.670,- wordt behaald. Dit houdt in dat een investering in het landschap van minimaal € 85.334,- moet worden gedaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Voor de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt eveneens gerekend met een forfaitaire bedrag. Dit bedrag is € 25,- per m² te slopen bedrijfsgebouw.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal ongeveer 1.955 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Hierbij worden zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen gesloopt. Tevens wordt een spoelplaats van ongeveer 60 m² verwijderd. Er zal 1.730 m² aan voormalige stallen worden gesloopt. Tevens zal 225 m² aan voormalige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een spoelplaats van 60 m² gesaneerd. Dit is aan te merken als te verwijderen verharding.
Dit staat gelijk aan een investering van:
1.730 m² te slopen gebouwen (voormalige stallen) x € 25,- per te slopen m² = € 43.250,-.
285 m² aan te saneren verharding/vorzieningen x € 5,- per m² = € 1.425,-.
Totaal: € 43.250,- + € 1.425,- = € 44.675,-.
Naast de sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing zal met de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse nog worden voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing. Daarmee wordt naast de gedane investering door de sloop van de bebouwing, voorzien in een aanvullende investering in de ruimtelijke kwaliteit.
Met de voorgenomen landschappelijke inpassing (de aanschaf, aanleg en het onderhoud daarvan) word, zoals nader gemotiveerd en berekend in het landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 2 van deze toelichting) een aanvullende investering gedaan van € 15.549,93.
In totaal wordt er daarmee een investering gedaan van € 60.224,93. Dit is echter nog niet voldoende om te voldoen aan de vereiste investering van € 85.334,-. Het resterende bedrag, zijnde € 25.109,07 zal in het gemeentelijke groenfonds worden geïnvesteerd. Dit zal worden vastgelegd in een separate anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
De ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van een categorie 3 ontwikkeling.
Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap van de gemeente Vught.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de bedrijfswoning met nummer 24 worden afgesplitst van het bedrijf en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Een burgerwoning veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving, waarmee de omschakeling niet zal leiden tot een onevenredige toename van de hinder aan de omgeving.
De bedrijfswoning met nummer 26 en een deel van de bij het bedrijf behorende bedrijfsbebouwing zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Daarbij zal een bedrijfsverzamelgebouw worden opgericht met ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid tot in maximaal milieucategorie 2. Daarnaast zal een voorziening voor statische opslag worden opgericht. Ook deze is te verdelen in milieucategorie 2. Voor ontwikkelingen in categorie 2 geldt als grootste richtafstand 30 meter.
Daarnaast zal als nevenactiviteit ter plaatse worden voorzien in een paardenhouderij. Voor een paardenhouderij geldt een richtafstand van 50 meter (op gebied van geur) tot aan gevoelige objecten in de omgeving. Voor geluid en fijnstof geldt een richtafstand van 30 meter. Voor gevaar geldt geen richtafstand. Daarmee zijn de grootste richtafstanden 50 meter voor geur en 30 meter voor geluid en fijnstof.
De dichtstbijzijnde burgerwoning is, gemeten van bouwvlak tot bouwvlak, gelegen op een afstand van ongeveer 21 meter. Hiermee wordt niet aan de richtafstanden voldaan.
De richtafstanden betreffen echter geen harde afstanden, maar zijn richtlijnen waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Voor de aspecten geur, fijnstof en geluid zijn nadere motivaties nodig.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) wordt aan de wettelijke normen voor geur voldaan. Tevens is aangetoond dat ter plaatse en in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Daarmee is voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor geur af te wijken.
Daarnaast wordt, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.1.3), aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit voldaan. Tevens is aangetoond dat zowel ter plaatse als in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit. Daarmee is eveneens voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor luchtkwaliteit af te wijken.
Ten slotte wordt, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.1.4), voldaan aan de wettelijke normen voor geluid. Tevens is aangetoond dat ter plaatse en in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid. Daarmee is voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor geluid af te wijken.
Gezien met de voorgenomen ontwikkeling de wettelijke normen voor geur, fijnstof en geluid niet zullen worden overschreden zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en is goed gemotiveerd van de richtafstanden af te wijken.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige milieuhinder aan de omgeving mag ook geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en functies.
De bedrijfswoning met nummer 24 wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Er is geen sprake van een nieuw gevoelig object, maar wel van een functiewijziging. Daarom dient de betreffende woning wel als nieuw gevoelig object te worden beschouwd. Het is daarbij van belang dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
Nabij de locatie zijn de veehouderijen aan de Molenstraat 22 en 26 gelegen. Deze bedrijven kunnen door nieuwe gevoelige objecten in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De om te schakelen woning met nummer 24 is gelegen op een voldoende grote afstand van de betreffende bedrijven, waarbij aan de richtafstanden voor fijnstof, geluid en gevaar kan worden voldaan. Aan de richtafstanden voor geur ten aanzien van deze bedrijven wordt echter niet voldaan. Voor het aspect geur is daarmee een aanvullende motivatie nodig.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) wordt aan de wettelijke normen voor geur voldaan. Tevens is aangetoond dat ter plaatse en in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Daarmee is voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor geur af te wijken.
Daarnaast wordt de bedrijfswoning met nummer 26 en een deel van de bedrijfsbebouwing omgeschakeld naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming. De om te schakelen bedrijfswoning moet, net als de om te schakelen woning met nummer 24, worden beschouwd als een nieuw gevoelig object.
Nabij de locatie zijn de veehouderijen aan de Molenstraat 22 en 26 gelegen. De woning met nummer 26 is buiten de richtafstanden voor deze bedrijven op het gebied van fijnstof en gevaar gelegen. Wel is de locatie binnen de richtafstanden voor geur en geluid van deze bedrijven gelegen, waarmee een nadere motivatie voor de aspecten geur en geluid nodig is.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) wordt aan de wettelijke normen voor geur voldaan. Tevens is aangetoond dat ter plaatse en in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Daarmee is voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor geur af te wijken.
Ten slotte wordt, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.1.4), voldaan aan de wettelijke normen voor geluid. Tevens is aangetoond dat ter plaatse en in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid. Daarmee is voldoende gemotiveerd van de richtafstanden voor geluid af te wijken.
Gezien de wettelijke normen voor geur en geluid nergens worden overschreden zal geen sprake zijn van een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen veehouderijbedrijven. Daarmee zal geen sprake zijn van een mogelijke belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies en bedrijven.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de beëindiging van een intensieve veehouderij. Daarbij zal de huidige bedrijfswoning met nummer 24 worden afgesplitst van het bedrijf en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Tevens zal de bedrijfswoning met nummer 26 en een deel van de bij het bedrijf behorende bedrijfsbebouwing worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf.
Zowel de burgerwoning als het gewenste niet-agrarische bedrijf zullen niet leiden tot een geurhinder aan de omgeving. De beëindiging van de veehouderij ter plaatse zal juist leiden tot een aanzienlijke afname van de geurhinder aan de omgeving.
Wel zullen ter plaatse, als nevenactiviteit bij het niet-agrarisch bedrijf, paarden worden gehouden en gefokt. Voor het houden en fokken van paarden geldt vanuit de Wet geurhinder dat, omdat voor paarden geen geuremissiefactoren zijn opgenomen, aan de vaste afstanden moet worden voldaan. Deze zijn als volgt:
De nabijgelegen gevoelige objecten zijn allen buiten de bebouwde kom gelegen, waarmee de vaste afstanden van 50 meter van het emissiepunt van een dierenverblijf tot aan de gevel van de gevoelige objecten en 25 meter van de gevel van een dierenverblijf tot aan de gevel van de gevoelige objecten van toepassing zijn.
Zoals nader aangegeven op de situatietekening op schaal die ten behoeve van het voorliggende plan is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting, zullen de emissiepunten van de dierenverblijven voor het houden van paarden niet binnen 50 meter van omliggende gevoelige objecten gelegen zijn. Tevens zijn de gevels van de dierenverblijven voor het houden van paarden niet binnen 25 meter van de omliggende gevoelige objecten gelegen. Daarmee wordt aan de wettelijke vaste afstanden ten aanzien van de woningen in de omgeving voldaan.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving dient eveneens, wanneer sprake is van gevoelige objecten, te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur kan worden geborgd.
De af te splitsen woning met nummer 24 betreft een woning die op of na 19 maart 2000 heeft behoord tot een veehouderijbedrijf. Voor dergelijke woningen geldt een aangepast beschermingsregime op het gebied van geur. Bij dergelijke woningen wordt niet uitgegaan van de feitelijke geurbelasting, maar dient te worden voldaan aan de wettelijke vaste afstanden. De af te splitsen woning is gelegen buiten de bebouwde kom, waarmee de vaste afstanden van 50 meter van het emissiepunt van een dierenverblijf tot aan de gevel van de gevoelige objecten en 25 meter van de gevel van een dierenverblijf tot aan de gevel van de gevoelige objecten van toepassing zijn.
Zoals nader aangegeven op de situatietekening op schaal die ten behoeve van het voorliggende plan is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting, is de af te splitsen woning niet binnen 50 meter van de emissiepunten en niet binnen 25 meter van de gevels van dierenverblijven van zowel de omliggende veehouderijen als van het eigen bedrijf gelegen. Daarmee wordt aan de wettelijke vaste afstanden voldaan, waarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur ter plaatse van de af te splitsen woning met nummer 24.
Voor de om te schakelen woning met nummer 26 geldt in feite hetzelfde als voor de af te splitsen woning met nummer 24, behalve dat de woning met nummer 26 de dierenverblijven van de gewenste paardenhouderij niet in acht hoeft te nemen omdat deze deel uitmaken van de eigen inrichting. De om te schakelen woning met nummer 26 is eveneens niet gelegen binnen een afstand van 50 meter van dierenverblijven van omliggende veehouderijbedrijven. Daarmee zal ter plaatse van de om te schakelen woning met nummer 26 eveneens sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.
Bij het gewenste niet-agrarische bedrijf zal worden voorzien in een bedrijfsverzamelgebouw voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot in maximaal milieucategorie 2 en in een voorziening voor statische opslag. De voorziening voor statische opslag is, vanwege de beperkte verblijfsduur van mensen in deze ruimte, niet aan te merken als een geurgevoelig object. Het bedrijfsverzamelgebouw kan, afhankelijk van het type bedrijvigheid dat zich daarin zal vestigen, als geurgevoelig object worden beschouwd.
Omdat ter plaatse sprake is van een paardenfokkerij zal de inrichting ter plaatse mede worden beschouwd als een veehouderijbedrijf. Om deze reden geldt voor de gevoelige objecten binnen deze inrichting een aangepast beschermingsregime op het gebied van geur. Daarbij geldt eveneens dat niet wordt uitgegaan van de feitelijke geurbelasting, maar dient te worden voldaan aan de wettelijke vaste afstanden.
Zoals nader aangegeven op de situatietekening op schaal die ten behoeve van het voorliggende plan is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting, is het gedeelte van de bebouwing dat als bedrijfsverzamelgebouw zal worden gebruikt niet binnen 50 meter van een dierenverblijf van een van de omliggende veehouderijen gelegen. Voor wat betreft de omliggende veehouderijen wordt daarmee aan de wettelijke vaste afstanden voldaan.
Wel is het bedrijfsverzamelgebouw binnen 50 meter van de dierenverblijven van de eigen inrichting gelegen. De toekomstige gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw weten dat zij een bedrijfsruimte huren op een in werking zijnde veehouderij en in de omgeving van andere veehouderijen. Het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat is daarmee bekend bij aanvang van het gebruik en zal door de gebruiker als acceptabel beoordeeld worden. Daarmee is sprake van een acceptabel woon en leefklimaat voor de gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw. Tevens zal de geurhinder die zal worden ondervonden vanuit de paardenhouderij van de initiatiefnemer, gezien de kleinschaligheid ervan, zeer beperkt zijn. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat in het bedrijfsverzamelgebouw als aanvaardbaar geacht.
Daarnaast zal bij het om te schakelen bedrijf als neventak worden voorzien in een voorziening voor bed & breakfast. Het is echter niet aannemelijk dat de bed & breakfast meer dan 250 dagen per jaar in gebruik zal zijn. Gezien de beperkte verblijfsduur van mensen in de voorziening en het feit dat deze niet meer dan 250 dagen per jaar in gebruik zal zijn is de bed & breakfast voorziening niet aan te merken als een geurgevoelig object. Tevens weten de gebruikers van de bed & breakfast dat zij verblijven bij een inrichting waarop paarden worden gehouden en in de omgeving van andere veehouderijen. Het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat is daarmee bekend bij aanvang van het gebruik en zal door de gebruiker als acceptabel beoordeeld worden. Daarmee is sprake van een acceptabel woon en leefklimaat voor de gebruikers van de bed & breakfast voorziening. Tevens zal de geurhinder die zal worden ondervonden vanuit de paardenhouderij van de initiatiefnemer, gezien de kleinschaligheid ervan, zeer beperkt zijn. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat in de bed & breakfast voorziening als aanvaardbaar geacht.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur kan worden geborgd. Het woon- en leefklimaat ten aanzien van geur in de omgeving zal, door de beëindiging van de intensieve veehouderij en het daarmee aanzienlijk afnemen van de geurhinder aan de omgeving, alleen maar worden verbeterd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij ter plaatse, waarbij de huidige bedrijfswoning met nummer 24 zal worden afgesplitst van het bedrijf en zal worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarnaast zal de huidige bedrijfswoning met nummer 26 en een deel van de huidige bedrijfsbebouwing worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw en een voorziening voor statische opslag.
Zowel een burgerwoning als een bedrijfsverzamelgebouw (niet voor veehouderij) en een voorziening voor statische opslag leiden niet tot een onevenredige uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden en zijn daarmee aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdragen aan de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden (een zogenaamde NIBM-ontwikkeling).
Als nevenactiviteit bij de niet-agrarische bedrijvigheid zal een paardenfokkerij worden opgericht. Voor paarden zijn echter geen emissienormen voor fijnstof opgenomen, waarmee paarden per definitie worden gezien als een NIBM-ontwikkeling.
Gezien de activiteiten ter plaatse aan te merken zijn als een NIBM-ontwikkeling zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit.
Door de beëindiging van de intensieve veehouderij ter plaatse zal, door de aanzienlijke afname van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden, sprake zijn van een aanzienlijk mindere bijdrage aan de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
In onderhavig geval is, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), sprake van en toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie. Om te bepalen of de toename van het aantal verkeersbewegingen zorgt voor een in betekenende mate toenemende uitstoot van fijnstof en stikstofoxide, is met de NIBM-rekentool van InfoMil een berekening gemaakt. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 microgram per kubieke meter (µg/m³).
Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ met de voorgenomen ontwikkeling niet overschreden, waarmee gesteld kan worden dat ook ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen sprake is van een NIBM-project.
Resultaten berekening NIBM-tool.
Bron: InfoMil.
Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit dient, wanneer sprake is van nieuwe gevoelige objecten, te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.
Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van fijnstof wanneer de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) bedraagt. De provincie Noord-Brabant heeft deze norm echter aangescherpt. Binnen de provincie Noord-Brabant geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit als de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 31,2 µg/m³ bedraagt.
Volgens gegevens uit de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin eveneens de resultaten uit de Monitoringstool van het NSL zijn opgenomen, bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden, zoals is weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse ongeveer 18,7 µg/m³ en 19,4 µg/m³. Dit is ruimschoots onder de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is omschreven in de voorgaande paragrafen, sprake is van een NIBM-ontwikkeling zal de achtergrondconcentratie van fijnstof en stikstofoxiden ter plaatse en in de omgeving niet onevenredig toenemen en zal de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet worden overschreden. Daarmee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse en in de omgeving worden geborgd. Het woon- en leefklimaat ter plaatse en in de omgeving zal met de voorgenomen ontwikkeling juist worden verbeterd door het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Voor de volledige rapportage van het uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting.
Gezien het voorgaande zal geen sprake zijn van een onevenredige geluidshinder aan de omgeving en zal ter plaatse van de voorgenomen om te schakelen woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Middels de "Handreiking veehouderij en volksgezondheid" wordt een aanpak aangedragen hoe zorgvuldig en praktisch om te gaan met het aspect volksgezondheid bij de ontwikkeling van veehouderijen of het toepassen van de omgekeerde werking. De Handreiking bevat een praktisch stappenplan waarin de afweging wordt gemaakt of de gemeente zelf de volksgezondheid beoordeelt, of dat een GGD-advies noodzakelijk wordt geacht.
Het onderhavige initiatief voldoet aan de wettelijke en gemeentelijke bepalingen die worden genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening, de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen en de bepalingen uit de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant op het gebied van geur en fijnstof. Daarnaast worden er geen geiten of meerdere diersoorten gecombineerd gehouden, is er geen sprake van mestbewerking als nevenactiviteit en is geen sprake van ongerustheid bij omwonenden met betrekking tot de volksgezondheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij voor het houden van varkens beëindigd. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee een positief effect hebben op de volksgezondheid en eventuele ongerustheid bij omwonenden juist wegnemen, omdat de varkenshouderij wordt beëindigd.
Gezien het voorgaande ontbreekt de noodzaak om de GGD om een advies te vragen.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Hierin zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Deze afstanden bedragen 200 meter ten aanzien van varkenshouderijen en 500 meter ten aanzien van pluimveehouderijen.
De locatie is binnen de aangegeven richtafstand van een varkenshouderij gelegen. De locatie is niet binnen de aangegeven richtafstand van een pluimveehouderij gelegen.
Het gebruik ten aanzien van de huidige situatie zal voor wat betreft de woningen niet wijzigen. De woningen zijn en blijven in gebruik als woning. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving.
Het bedrijfsverzamelgebouw kan mogelijk als gevoelig object worden aangemerkt. Dit is afhankelijk van de aard van de bedrijven dat zich in het gebouw zal gaan vestigen. Echter zullen de gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw op de hoogte zijn van het feit dat zij een bedrijfsruimte huren nabij varkenshouderijbedrijven. Het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat met betrekking tot volksgezondheid is daarmee bekend bij aanvang van het gebruik en zal door de gebruiker als acceptabel beoordeeld worden. Daarmee is sprake van een acceptabel risico op de volksgezondheid voor de gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw.
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Op ongeveer 1.100 meter van de locatie is een geitenhouderij gelegen. Dit levert mogelijk effecten op de volksgezondheid op. Echter is er bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een gewijzigd gebruik van de woningen. De bedrijfswoningen zijn al in gebruik als woning en dit zal met de voorgenomen ontwikkeling zo blijven. Voor wat betreft de woningen is daarmee geen sprake van een verhoogd risico op de volksgezondheid in relatie tot geitenhouderijen.
Het bedrijfsverzamelgebouw kan mogelijk als gevoelig object worden aangemerkt. Dit is afhankelijk van de aard van de bedrijven dat zich in het gebouw zal gaan vestigen. Echter zullen de gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw op de hoogte zijn van het feit dat zij een bedrijfsruimte huren nabij varkenshouderijbedrijven en een geitenhouderij. Het ter plaatse aanwezige woon- en leefklimaat met betrekking tot volksgezondheid is daarmee bekend bij aanvang van het gebruik en zal door de gebruiker als acceptabel beoordeeld worden. Daarmee is sprake van een acceptabel risico op de volksgezondheid voor de gebruikers van het bedrijfsverzamelgebouw.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico:
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente).
Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Tabel wanneer verantwoording van het groepsrisico.
Bron: Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN).
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..
De voormalige gemeente Haaren heeft met het werkdocument "Verantwoording Groepsrisico Haaren" beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit werkdocument dient aanvullend op de landelijke wetgeving betrokken te worden bij de beoordeling van de externe veiligheidsrisico's.
De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de nationale risicokaart geïnventariseerd (zie hiervoor de volgende figuur).
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Nabij de locatie zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Op de locatie zelf zijn ook geen risicovolle elementen aanwezig. Bij de gewenste ontwikkeling zal ook geen sprake zijn van het oprichten van een Bevi-inrichting en/of -installatie.
Wel is de locatie nabij de provinciale weg N65 gelegen.
Risicobronnen:
Ten noorden van het plangebied (op ongeveer 700 meter) loopt de provinciale weg N65. Over deze weg worden stoffen van de categorieën LF1, LF2, LTl en LT2 vervoerd. De stof LT2 heeft het grootste invloedsgebied met 880 meter. Het plangebied is daarmee binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N65 gelegen.
Tevens is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft het invloedsgebied van het rampscenario 'Toxische wolk' (stofcategorie D4 = zeer toxische vloeistof, invloedsgebied >4.000 meter).
Het groepsrisico dient, conform art. 7 Bevt, verantwoord te worden. Ook dient de veiligheidsregio om advies gevraagd te worden (art. 9 Bevt). Het plangebied valt niet binnen de 200 meter contour van de transportroutes. Het groepsrisico hoeft daarom maar beperkt verantwoord te worden (art. 8, lid 1 Bevt). Dat wil zeggen dat er enkel ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Werkdocument Verantwoording Groepsrisico Haaren:
De voormalige gemeente Haaren heeft beschikt over een werkdocument "Verantwoording groepsrisico Haaren". De gemeente Vught heeft voor het grondgebied van de voormalige gemeente Haaren nog geen nieuw werkdocument opgesteld, waarmee het document van de voormalige gemeente Haaren vooralsnog van toepassing blijft. In dit document worden zones langs transportroutes benoemd. Voor de spoorwegen en de N65 zijn drie zones gegeven. Deze zijn weergegeven in de volgende figuur.
Tabel zones groepsrisico spoorwegen en N65.
Bron: Gemeente Vught.
Het plangebied valt in zone 3. Het werkdocument zegt het volgende over deze zone:
"Zone 3: 200-1500 meter Vanaf 200 meter zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig voor
een BLEVE. Vanaf 200 meter wordt daarom alleen nog rekening gehouden met de effecten van een
toxische gaswolk. In dit gebied kan bescherming wordt geboden door ramen en deuren te sluiten. Voor
alle objecten geldt verantwoordingsniveau 3."
De locatie is niet gelegen binnen de 100% en 1% letaliteitsgrens van een hogedruk-aardgastransportleiding gelegen. Verantwoordingsniveau 3a is van toepassing op onderhavig plan. De voorwaarden uit deze verantwoording niveau 3a zijn meegenomen in de paragraaf "(Beperkte)
Verantwoording groepsrisico" (paragraaf 4.1.6.7).
Vanwege de ligging van de locatie in het invloedsgebied van de provinciale weg N65 en de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij is de Veiligheidsregio conform artikel 9 van het Bevt om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in deze verantwoording.
Scenario('s):
Het relevante scenario voor het plangebied in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreidt. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein.
De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.
Personendichtheid en hoogte van het groepsrisico:
De locatie is gelegen op grote afstand van de risicobron. De toename van het aantal personen door het plan binnen het invloedsgebied van de risicobron is zeer beperkt. Dit zorgt ervoor, dat de toename van het groepsrisico niet zichtbaar zal doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico:
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000.
Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een calamiteit:
De bestrijdbaarheid wordt op twee aspecten beoordeeld:
Zelfredzaamheid:
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.
De mogelijkheden ten aanzien van zelfredzaamheid zijn redelijk. Er zijn geen aanwijzingen dat een grotere groep niet- of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied woonachtig zijn. De aanwezigen zijn naar verwachting voldoende mobiel om zelfstandig te kunnen vluchten. Het aantal mensen in het plangebied is beperkt, en verandert niet in onevenredige mate.
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang dat het plangebied:
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. De locatie ligt binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N65. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:
Het plan voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in het werkdocument "Verantwoording Groepsrisico Haaren" van de voormalige gemeente Haaren.
De veiligheidsregio ziet geen aanleiding tot het geven van een nader advies ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en bestrijdbaarheid van een ramp op de spoorlijn. De veiligheidsregio is hierover om advies gevraagd. De veiligheidsregio stelt dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed zal hebben op de zelfredzaamheid en/of bestrijdbaarheid in geval van een mogelijk incident. Er is derhalve volgens de veiligheidsregio geen reden tot nader advies.
Er zijn derhalve geen (wettelijke) belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid voor het plan.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
De woningen zijn momenteel reeds in gebruik als woningen. Derhalve is geen sprake van een wijziging van de functie. Voor wat betreft de gewenste bedrijfsactiviteiten dient te worden aangetoond dat de bodemgesteldheid de voorgenomen wijziging niet in de weg zal staan. Gezien de aard van de bedrijvigheid en de ondergrondconcentraties worden geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
De te slopen bebouwing is voorzien van asbest. De sloopvergunning voor het slopen van de bebouwing is echter reeds verleend. Daarbij is een asbestinventarisatie gedaan en is een financiële afweging gemaakt van de sloop. De sloop heeft reeds plaatsgevonden en de asbest is op juiste wijze gesaneerd. Er is daarbij geen sprake geweest van het verontreinigen van de bodem met asbest. Er is daarmee geen sprake van een te verwachten verontreiniging.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan.
In de omgeving kan mogelijk bomenteelt plaatsvinden. De locatie is immers gelegen in een gebied dat is aangemerkt als boomteeltontwikkelingsgebied. Om deze reden dient rekening gehouden te worden met de spuitzones van de betreffende gewassen. Echter is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Het gebruik van de woning zal met de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. De bestaande feitelijke situatie zal met de gewenste ontwikkeling niet wijzigen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.
Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:
De omliggende percelen van de locatie worden, ondanks dat het gebied is aangemerkt als boomteeltontwikkelingsgebied, niet gebruikt ten behoeve van de bomenteelt. Er is nabij de locatie ook geen boomkwekerij gelegen. De gronden op de omliggende percelen zijn in gebruik ten behoeve van de akkerbouw. Er vindt dus geen bomenteelt plaats in de directe omgeving van de locatie.
De initiatiefnemer heeft overleg gehad met de eigenaar van omliggende gronden en diens plannen kenbaar gemaakt. Daarbij heeft de initiatiefnemer verzocht of de eigenaar van de omliggende gronden een verklaring wilde tekenen dat deze binnen 50 meter van de naar burgerwoning om te schakelen woning geen gebruik wil maken van gewasbeschermingsmiddelen of, wanneer er binnen 50 meter toch gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, driftbeperkende maatregelen wil treffen om drift van gewasbeschermingsmiddelen op de betreffende woning te voorkomen. De eigenaar van de omliggende gronden heeft deze verklaring getekend. Er is daarmee voldoende geborgd dat binnen 50 meter van de woningen geen gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. De getekende verklaring is vanwege privacy overwegingen niet als bijlage bij dit plan gevoegd, maar is bij de gemeente bekend.
Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.
In de directe omgeving van de locatie zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen. Er is daarmee geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van een hoogspanningsverbinding. Tevens zal het gebruik van de woning niet wijzigen ten aanzien van de huidige situatie. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van hoogspanningsverbindingen in vergelijking met de huidige situatie.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
De gewenste activiteiten komen niet voor in de C-lijst en/of de D-lijst in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast is, zoals eveneens nader is omschreven in de paragraaf "Ladder
duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarmee dan ook niet nodig.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Loonse en Drunense Duinen) is gelegen op een afstand van ongeveer 3 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een intensieve veehouderij beëindigd en zal de locatie worden voorzien van een passende herbestemming. De woning met nummer 24 zal van het bedrijf worden afgesplitst en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Hierbij zal alleen de functie wijzigen. Er zal geen sprake zijn van bouw- en/of sloopwerkzaamheden ten behoeve van deze woning. Ook zal het feitelijk gebruik niet wijzigen. Er is voor wat betreft de woning met nummer 24 geen verschil ten aanzien van de huidige situatie.
De woning met nummer 26 en een deel van de bij het huidige bedrijf behorende bedrijfsbebouwing zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw en een voorziening voor statische opslag. Beiden hebben geen uitstoot van ammoniak, waarmee geen sprake zal zijn van een toenemende uitstoot van stikstof als gevolg van ammoniak.
Wel zal ter plaatse als nevenactiviteit worden voorzien in een paardenfokkerij met pensionstalling. Deze is echter kleinschalig van aard en biedt plaats aan maximaal 10 paarden. De ammoniakuitstoot van de gehouden en gefokte paarden is vele malen lager dan die van de huidige intensieve veehouderij, waarmee de uitstoot van ammoniak in grote mate zal afnemen (de afname bedraagt 4.136,02 kilogram per jaar). Hiermee zal de depositie op de betreffende gebieden vanwege de uitstoot van ammoniak eveneens aanzienlijk afnemen.
Op 7 mei 2019 is voor de gewenste situatie reeds een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen (kenmerk Z/084311-ESH). De gewenste bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd volgens de voorschriften uit de verkregen vergunning. Een dergelijke vergunning kan alleen worden verkregen als vooraf is aangetoond dat er geen nadelige effecten zullen zijn op de betreffende gebieden. Met de betreffende vergunning is daarmee in voldoende aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een aantasting van de betreffende gebieden.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische gronden bij een erf en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.
Binnen het projectgebied is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden.
Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Er zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van het dempen van sloten. Het is daarmee niet aannemelijk dat soorten worden geschaad die zich in sloten hebben gevestigd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de sloop van bebouwing. Deze is echter geheel gesloopt. Voor de sloop is destijds een vergunning afgegeven. De toetsing aan flora en fauna heeft voor de sloop van de bebouwing tijdens de toetsing aan de voorwaarden van de vergunning voor de sloop al plaatsgevonden. Gezien de vergunningen voor de sloop van de bebouwingen zijn verleend is het niet aannemelijk dat met de sloop van de bebouwing mogelijk beschermde soorten zijn aangetast. Daarnaast heeft de sloop betrekking op voormalige varkensstallen. Varkensstallen zijn vanwege hygiëne-eisen en ter voorkoming van de verspreiding van ziektes ongediertevrij opgericht. Dat houdt in dat de stallen niet toegankelijk zijn voor soorten flora en/of fauna. De openingen zijn afgedicht met zeer fijnmazig gaas en deuren blijven zoveel mogelijk gesloten. Tevens zorgt de ammoniaklucht in de stallen voor een onaangenaam leefklimaat voor mogelijke soorten, waarmee soorten flora en fauna zich niet in de stallen hebben kunnen vestigen. Daarmee is het niet aannemelijk dat zich in de gesloopte stallen mogelijk beschermde soorten hebben bevonden.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. De provincies stellen in het ruimtelijk beleid regels vast ter bescherming van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft het NNN opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In het provinciale ruimtelijke beleid heeft de provincie specifieke regels opgenomen ter bescherming van het NNB, waaraan moet worden voldaan wanneer een ontwikkeling plaatsvindt in het NNB.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN/NNB gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN/NNB-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 340 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
Gezien de locatie niet in het NNN/NNB is gelegen en de relatief grote afstand tot het dichtstbijzijnde NNN/NNB-gebied zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
De locatie is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen.Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.
Tevens is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een aanzienlijke afname van de uitstoot van ammoniak van het bedrijf. Hiermee zal voor wat betreft de Wav-gebieden sprake zijn van een aanzienlijk verbeterde situatie.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op. De gemeente Vught heeft de archeologische verwachtingswaarden vastgelegd in een bestemmingsplan aan de hand van dubbelbestemmingen. Vanuit het bestemmingsplan "Parapluplan Archeologie" is de locatie gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Over een deel van de locatie (het zuidwestelijk deel van de locatie) is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gelegen.
Ten aanzien van de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld. Voor gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt deze onderzoeksplicht bij ingrepen van meer dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van bouwwerkzaamheden. De gewenste activiteiten vinden in zijn geheel plaats in bestaande bebouwing. Wel is sprake van sloop van bebouwing.
Voor werkzaamheden binnen een bouwvlak geldt een uitzondering op de onderzoeksplicht, mits deze op niet meer dan 2,5 meter van de bestaande fundering van de aanwezige bebouwing plaatsvindt, omdat deze gronden al verstoord zijn door de bouw van de aanwezige bebouwing. De ingrepen op de locatie vinden niet plaats op een afstand van meer dan 2,5 meter van de bestaande bebouwing, waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Daarnaast is de te slopen bebouwing reeds gesloopt. Voor de sloop is een vergunning verkregen. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake meer van bodemverstorende activiteiten.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie verschillende cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.
De locatie is in een lint gelegen dat is aangemerkt als historische stedenbouw. Het is daarbij van belang dat de structuur van het historische lint niet onevenredig zal worden aangetast. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Het intensieve veehouderijbedrijf ter plaatse zal worden beëindigd. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het huidige aanwezige bouwvlak en op het bestaande erf. Er is daarmee geen sprake van een aantasting van het historische lint en/of de structuur ervan. Op het erf zelf zal de bebouwing afnemen, waarmee een verbeterd doorzicht ontstaat naar het achterliggende open agrarische landschap. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee bijdragen aan de beleving van het gebied. Er zal daarmee geen sprake zijn van een aantasting van het historische lint.
Nabij de locatie zijn enkele historisch waardevolle panden gelegen. De voorgenomen ontwikkeling zal echter geen betrekking hebben op deze panden en zal geen invloed hebben op deze panden. De betreffende historische panden zullen daarmee niet worden geschaad.
Verschillende wegen in de omgeving, waaronder de Molenstraat, zijn aangemerkt als historisch geografische lijnen in het landschap met een redelijk hoge waarde. Het is van belang dat de structuren van deze lijnen en het landschap niet worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is relatief kleinschalig van aard en zal geheel binnen het bestaande bouwvlak en op het bestaande erf plaatsvinden. Er zullen geen wijzigingen plaatsvinden aan de wegen en/of de lijnen in het landschap. Op de locatie zal de bebouwing als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling afnemen, waarmee verbeterde zichtlijnen naar het achterliggende landschap ontstaan. Deze zullen de historisch geografische lijnen alleen maar versterken. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een aantasting van de betreffende historisch geografische lijnen.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
De locatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Molenstraat. De locatie is voorzien van meerdere inritten welke aansluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden voorzien in een bedrijfsverzamelgebouw. De indeling van het gebouw zal afhankelijk zijn van het soort en de grootte van de bedrijven die zich in het gebouw willen vestigen. In de worst-case situatie zullen maximaal 8 kleinschalige bedrijven in het bedrijfsverzamelgebouw actief zijn. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeerkencijfers uit de publicatie "Toekomstbestendig parkeren" van het kennisplatform CROW. Voor bedrijfsgebouwen in het buitengebied geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte. Het bedrijfsverzamelgebouw heeft een oppervlakte van 594 m², waarmee voor het bedrijfsverzamelgebouw 10,098 (afgerond 10) parkeerplaatsen nodig zijn.
Daarnaast zal een voorziening voor statische opslag worden opgericht. Voor statische opslag in het buitengebied geldt vanuit de publicatie van het CROW een parkeernorm van 0,8 per 100 m² bruto vloeroppervlak. De statische opslag heeft een oppervlakte van 1.125 m², waarmee voor de statische opslag 9 parkeerplaatsen nodig zijn.
Ten behoeve van de pensionstalling en paardenhouderij zal ruimte worden geboden aan maximaal 10 paarden. Het halen, brengen en/of verzorgen van de paarden zal uitsluitend op afspraak plaatsvinden, waarmee het aantal aanwezige personen gedoseerd kan worden. In de worst-case situatie zullen maximaal 4 personen aanwezig zijn ten behoeve van de fokkerij en de pensionstalling voor paarden.
De bed & breakfast voorziening voorziet in 1 kamer. Dit betekent dat wanneer de bed & breakfast voorziening in gebruik is er maximaal één auto aanwezig zal zijn ten behoeve van deze voorziening. In zeer uitzonderlijke situaties zal mogelijk sprake zijn van 2 auto's ten behoeve van de bed & breakfast.
Het verkooppunt is met name bedoeld voor gebruikers van de pensionstalling en paardenfokkerij. Daarbij zal geen sprake zijn van een grote publieksaantrekkende werking. In de worst-case situatie zullen, naast de overige activiteiten, maximaal 2 auto's aanwezig zijn ten behoeve van het verkooppunt.
In totaal zal in de worst-case situatie sprake zijn van maximaal 30 voertuigen op het perceel die een parkeerplaats nodig zullen hebben. Daarvan zullen er maximaal vijf vrachtwagens op het bedrijf aanwezig zijn. De voertuigen zullen echter niet gelijktijdig op het bedrijf aanwezig zijn. Wel is rekening gehouden met de worst-case situatie bij de parkeerbehoefte. Op het bedrijf wordt daarom voorzien in voldoende ruimte voor 27 parkeerplaatsen, waarvan 5 geschikt voor vrachtwagens.
Hiermee zal het parkeren, ook na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer, geheel op eigen terrein plaatsvinden en zal geen sprake zijn van een toenemende parkeerdruk en parkeerbehoefte in de openbare ruimte.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij. De huidige aanwezige agrarische bedrijfswoning met nummer 24 zal daarbij worden afgesplitst van het bedrijf en worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Het gebruik van de woning zal niet wijzigen. Het is momenteel een woning en blijft een woning. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de woning met nummer 24 zal daarmee niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.
De huidige aanwezige agrarische bedrijfswoning met nummer 26 zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarische bedrijfswoning. Ook deze woning is reeds in gebruik als bedrijfswoning. Dat zal na omschakeling eveneens niet veranderen. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de bedrijfswoning met nummer 26 zal daarmee eveneens niet wijzigen.
In de huidige situatie is sprake van een volwaardig intensief veehouderijbedrijf, zijnde een varkenshouderij. Ten behoeve van het bedrijf vinden in de huidige situatie de volgende verkeersbewegingen plaats:
Totaal: gemiddeld 18 verkeersbewegingen per week, waarvan 12 met vrachtverkeer.
Deze verkeersbewegingen komen in zijn geheel te vervallen.
In de gewenste situatie wordt voorzien in verschillende functies. Ter plaatse zal een bedrijfsverzamelgebouw worden uitgevoerd. Vanuit de kencijfers voor verkeersgeneratie uit de publicatie "Toekomstbestendig parkeren" van het kennisplatform CROW geldt voor bedrijfsverzamelgebouwen in het buitengebied een verkeersgeneratie van 7 verkeersbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlakte per dag. Het bedrijfsverzamelgebouw heeft een oppervlakte van 594 m², waarmee sprake is van 41,58 (afgerond 42) verkeersbewegingen per dag. Het bedrijfsverzamelgebouw zal gemiddeld 6 dagen per week in gebruik zijn, waarmee sprake is van gemiddeld 252 verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor het bedrijfsverzamelgebouw.
Verder wordt voorzien in statische opslag. De opslag is uitsluitend op afspraak beschikbaar en is daarmee beperkt in het aantal haal- en brengmomenten. Gemiddeld zullen in de worst-case situatie 4 haal- en brengmomenten per dag plaatsvinden. Dit leidt tot gemiddeld 8 verkeersbewegingen per dag ten behoeve van de statische opslag. De statische opslag zal gemiddeld 5 dagen per week geopend zijn, waarmee sprake is van gemiddeld 40 verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor de statische opslag.
Daarnaast is sprake van een paardenfokkerij. Daarbij worden gemiddeld 1 keer per maand dieren aan- en afgevoerd. Tevens wordt gemiddeld 1 keer per maand voer en stro geleverd en wordt 1 keer per maand mest afgevoerd. Iedere levering of afvoer van dieren, voer, stro en mest leidt tot 2 verkeersbewegingen, waarmee sprake is van gemiddeld 6 verkeersbewegingen per maand voor de paardenfokkerij. Gemiddeld genomen betreft dit 1,5 (afgerond 2) verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor de paardenfokkerij.
Op de locatie zal daarnaast pensionstalling van paarden plaatsvinden. Hiervoor zullen gemiddeld 2 bezoekers/gebruikers per dag in de stalling aanwezig zijn. Dit leidt tot gemiddeld 4 verkeersbewegingen per dag ten behoeve van de pensionstalling voor paarden. De pensionstalling zal 7 dagen per week geopend zijn, wat leidt tot gemiddeld 28 verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor de pensionstalling.
Verder is sprake van een bed & breakfast voorziening op de locatie. Deze beschikt over 1 kamer. Gemiddeld genomen zal de bed & breakfast voorziening in de worst-case situatie slechts 1 keer per week in gebruik zijn, wat leidt tot 2 verkeersbewegingen per week voor de aankomst en het vertrek vanuit de bed & breakfast voorziening. Verder zal sprake zijn van enkele verkeersbewegingen per verblijf voor uitstapjes. In de worst-case situatie zal gemiddeld genomen sprake zijn van 4 uitstapjes per verblijf, wat in totaal leidt tot gemiddeld 10 verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor de bed & breakfast voorziening.
Ten slotte is er sprake van een verkooppunt voor bedrijfsgerelateerde producten. De meeste gebruikers van het verkooppunt zijn echter gasten of gebruikers op de locatie en komen niet apart voor het verkooppunt. Echter zal incidenteel een bezoeker van buitenaf gebruik maken van het verkooppunt. In de worst-case situatie zal daarbij sprake zijn van 2 extra bezoekers per dag, wat leidt tot gemiddeld 4 verkeersbewegingen per dag voor het verkooppunt. Het verkooppunt zal maximaal 5 dagen per week geopend zijn, waarmee sprake is van gemiddeld 20 verkeersbewegingen per week in de worst-case situatie voor het verkooppunt.
In de gewenste situatie zal daarmee in de worst-case situatie sprake zijn van de volgende verkeersbewegingen:
Totaal: gemiddeld 352 verkeersbewegingen per week, waarvan gemiddeld 27 met vrachtverkeer.
Bij het bepalen van het gemiddelde aantal verkeersbewegingen per week is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Tevens is uitgegaan van de worst-case situatie. In de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen in de gewenste situatie vele malen lager zijn. De worst-case situatie zal slechts incidenteel plaatsvinden (waarschijnlijk zelfs nooit).
Met de gewenste ontwikkeling zal, in de worst-case situatie sprake zijn van een toename van ongeveer 334 verkeersbewegingen per week, waarvan 15 met vrachtverkeer. Omdat het aandeel vrachtverkeer (zeer) beperkt is zal de overlast als gevolg van het verkeer niet in onevenredige mate toenemen. De toename van gemiddeld 334 verkeersbewegingen per week houdt gemiddeld genomen 48 verkeersbewegingen per dag in. Deze verkeersbewegingen zullen uitsluitend in de dagperiode (6:00 tot 19:00) plaatsvinden. Dit betekent gemiddeld genomen slechts maximaal 4 tot 5 verkeersbewegingen per uur (tijdens de periode van 11 uur gedurende de dagperiode). Omdat de verkeersbewegingen grotendeels verkeersbewegingen met personenvervoer betreffen zal de overlast aan de omgeving zeer beperkt zijn en zal de capaciteit van de Molenstraat ruim voldoende zijn om deze toename te kunnen verwerken.
Daarnaast zal gemiddeld 4 tot 5 verkeersbewegingen per uur (en maximaal 4 vrachtwagens per dag) niet leiden tot een onevenredige hinder aan de omgeving.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap De Dommel (hierna: het waterschap).
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen.
Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.
Voor een optimale inpassing van plannen met een uitbreiding van het verhard oppervlak is het noodzakelijk het waterschap in een vroeg stadium te betrekken. Dit geldt zowel voor kleine als grote plannen. Alleen op deze wijze kunnen waterbeheerder en initiatiefnemer gezamenlijk zorgen voor het behoud van de robuustheid van het watersysteem en kan wateroverlast in de toekomst zoveel mogelijk worden beperkt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van de intensieve veehouderij ter plaatse, waarbij een van de bedrijfswoningen wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en de andere bedrijfswoning en een deel van de bij het bedrijf behorende bedrijfsbebouwing wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Het overtollige deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal ongeveer 1.955 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde) worden gesloopt. Tevens zal een spoelplaats van ongeveer 60 m² worden verwijderd.
Er zal ongeveer 147 m² aan nieuwe bebouwing worden opgericht. Verder zal nog een rangeerterrein van ongeveer 1.612 m² worden aangelegd. Het rangeerterrein wordt echter aangelegd met halfverharding, waarmee dit niet wordt beschouwd als niet verhard oppervlak. Het verhard oppervlak zal daarmee (aanzienlijk) afnemen op de locatie. Zelfs wanneer het rangeerterrein wordt meegenomen dan nog is sprake van een afname van het verhard oppervlak ter plaatse. Aanvullende compensatie is daarmee niet noodzakelijk.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.
Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Vught.
Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" van gemeente Vught en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Vught vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).