Plan: | Uitbreiding museum Nationaal Monument Kamp Vught |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0865.BPUitbrNMKV-ON01 |
Het Nationaal Monument Kamp Vught is sinds 1990 een herdenkingsplaats met museum over het concentratiekamp Kamp Vught dat daar in de Tweede Wereldoorlog gevestigd was. Sinds de vernieuwing in 2002 is het bezoek van (school)groepen enorm gegroeid, van 455 groepen in 2002 naar 1898 in 2016. Nationaal Monument Kamp Vught wil zorgen voor een optimale ontvangst en opvang van de groepen. In de huidige situatie worden (school)groepen en individuele bezoekers in dezelfde ruimte ontvangen. Voor een betere scheiding van groepsbezoek en individueel bezoek en daarme een betere bezoekerservaring is een groepsontvangstzaal gewenst. Studie heeft uitgewezen dat dit niet oplosbaar is binnen de huidige grenzen van het gebouw. De noodzakelijk uitbreiding ten behoeve van een groepsontvangstzaal is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een bestemmingsplanwijziging waardoor realisatie van de uitbouw planologisch mogelijk wordt. Tevens valt het plangebied binnen het Natuur Netwerk Brabant. Een verzoek tot herbegrenzing in het kader van een kleinschalige ingreep (Verordening Ruimte artikel 5.5) maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het bestaande entreegebouw van Nationaal Monument Kamp Vught. De locatie is gelegen aan de rand van de bosrijke omgeving van natuurgebied de Vughtse Heide. Aan de westzijde is de Penitentiaire Inrichting Vught (PI Vucht) gelegen. Het bestaande gebouw van het Nationaal Museum Kamp Vught vormt de zuidzijde van de locatie. Aan de oostzijde ligt een lunet met een naastgelegen fietspad. Ten noorden van de locatie ligt het Drongelens kanaal. In figuur 1 is indicatief het plangebied weergegeven.
Figuur 1: Indicatief plangebied uitbreiding NMKV (bron: googlemaps)
De locatie van de uitbreiding valt binnen het onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied 2011, vastgesteld door de gemeenteraad van Vught op 20 september 2012 en onherroepelijk sinds 1 mei 2014. Binnen het bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Bos'. Een klein gedeelte valt binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning', met de functieaanduiding museum.
Tevens gelden de volgende gebiedsaanduidingen:
Figuur 2: vigerende bestemming in bestemmingsplan Buitengebied 2011 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de bestemming 'Bos' zijn de gronden bestemd voor:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde:
Het initiatief voor uitbreiding past niet binnen de geldende bestemmingsregels. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Hoofdstuk 2 van de toelichting schetst het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op het plan en de randvoorwaarden. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het effect van het plan op omgevings- en milieuaspecten. Hoofdstuk 5 vormt een toelichting op de regels. In hoofdstuk 6 en 7 is de economische en maatschappelijke haalbaarheid gewaarborgd.
Bij dit bestemmingsplan zijn de volgende bijlagen toegevoegd:
In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de gemeente zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 3: Begrenzing Natuur Netwerk Brabant met indicatief plangebied (bron: Verordening Ruimte 2014)
Het plangebied valt als Natuur Netwerk Brabant binnen het Natuur Netwerk Nederland. Binnen dit nationale belang is de realisatie van de uitbreiding niet toegestaan. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van het Natuurnetwerk op verzoek van de gemeente te wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep. Dit verzoek tot herbegrenzing maakt deel uit van dit bestemmingsplan.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder proces vereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.
Sinds 1 juli 2017 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' gewijzigd op enkele punten. De ladder leidde tot een constante stroom jurisprudentie. De nieuwe ladder bevat geen treden meer, de begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt en voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De motiveringsplicht geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals woningen, kantoren, bedrijventerreinen en overige stedelijke functies. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Uit jurisprudentie volgt de algemene lijn, dat bij een uitbreiding van tussen de 300 en 500 m2 geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling wordt door de aard en beperkte omvang niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling beslaat ca. 300 m2, de ontwikkeling is daarmee Laddervrij. Wel dient vanuit een goede ruimtelijke ordening te worden motiveerd dat sprake is van uitvoerbaarheid van het plan. Gezien de autonome groei van het Nationaal Monument Kamp Vught is behoefte gewaarborgd.
Op 18 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening in werking getreden en is een actualisatie van de structuurvisie, zoals die in 1010 is vastgesteld. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie Noord-Brabant aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot en met 2025 met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Noord-Brabant. De structuurvisie bestaat uit twee delen en een uitwerking.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid en de provincie heeft daarin haar belangen bepaald en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie staat voor een aantal grote maatschappelijke vraagstukken dat leidt tot ruimtelijke opgaven. Het gaat dan om de ruimtelijke opgeven die voortkomen uit bijvoorbeeld de veranderingen in het klimaat, de toenemende concurrentie tussen economische regio's, de groeiende mobiliteit en de afnemende bevolkingsgroei. Deze opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes, die zijn vertaald in veertien provinciale belangen, hanteert de provincie twee leidende principes. Het gaat hier ten eerste om ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid en ten tweede om vestigings- en leefklimaat en gezondheid. De provincie heeft hierbij als sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit'. Samen met andere overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties geeft de provincie vorm aan de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, waarbij subsidiariteit en vertrouwen bepalend is.
In deel B zijn vier ruimtelijke structuren beschreven en voor iedere ruimtelijke structuur heeft de provincie haar ambities en beleid geformuleerd. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te halen. Het gaat hierbij om de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 4: uitsnede Structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014
Het plangebied valt in de stedelijke structuur onder 'kernen in het landelijk gebied'. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied.
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft in 2015 de Verordening Ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Per 15 juli 2017 is deze versie geconsolideerd. De Verordening stelt eisen aan door Noord-Brabantse gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. De onderwerpen waar de Verordening regulerend optreedt, komen voort uit de provinciale structuurvisie. Voor het plangebied stelt de Verordening regels ten aanzien van ontwikkelingsmogelijkheden voor complexen van cultuurhistorisch belang (historische landgoederen,kloosters, industrieel erfgoed, e.d.).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 5: Uitsnede integrale kaart Verordening Ruimte 2014 (bron: Verordening Ruimte 2014)
Het plangebied is binnen de Verordening Ruimte 2014 aangeduid als Cultuurhistorisch vlak. Het Cultuurhistorisch vlak is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De aanduiding is doorvertaald in de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant 2010 (herziening 2016). Het plangebied maakt deel uit van het provinciaal cultuurhistorisch waardevolle De Meierij. De provincie gaat akkoord met verwijdering van deze aanduiding voor het plangebied.
Het plangebied valt tevens binnen de begrenzing van het NatuurNetwerk Brabant. In juni 2013 kondigde staatssecretaris Dijksma aan dat de overheid het begrip Natuur Netwerk Nederland (NNN) gaat gebruiken in plaats van ecologische hoofdstructuur. NatuurNetwerk Brabant (NNB) is het NNN dat in Noord-Brabant ligt. Het NNB bestaat uit de ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van het Natuurnetwerk op verzoek van de gemeente te wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep. Dit verzoek tot herbegrenzing maakt deel uit van dit bestemmingsplan.
Op grond van de verordening is de uitbreiding van het Nationaal Monument Kamp Vught uitgesloten door de begrenzing binnen het NatuurNetwerk Brabant. Artikel 5.5 van de Verordening Ruimte maakt herbegrenzing van het NatuurNetwerk Brabant op verzoek bij kleinschalige ingrepen mogelijk. De ingreep is kleinschalig en individueel van aard, doordat er sprake is van zeer geringe aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant (zie paragraaf 4.4.3). Het verzoek tot herbegrenzing zal daarom volgens artikel 5.5 worden doorlopen.
In artikel 38.5 worden procedureregels gesteld voor een wijziging van de begrenzing. Als voorwaarde voor wijziging van de begrenzing wordt gesteld dat een ontwerpbestemmingsplan herbegrenzing mogelijk maakt door middel van gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen maken duidelijk welke gronden buiten en/of binnen de begrenzing komen.
In paragraaf 4.4.3 worden de stappen voor het verzoek tot herbegrenzing volgens artikel 5.5 voor dit bestemmingsplan doorlopen.
Op 19 december 2013 is de Structuurvisie Vught 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie beslaat het hele grondgebied van de gemeente Vught, zowel het buitengebied als de bebouwde kom. In een structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vastgelegd. Het opstellen van een structuurvisie is een verplichting vanuit de 'nieuwe' Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Het vormt de basis voor nieuwe ontwikkelingen en wordt concreet doorvertaald in bestemmingsplannen, waaronder onderhavig bestemmingsplan.
De gemeente wil in de toekomst haar kwaliteiten verder uitbouwen. De gemeente wil een sterke woongemeente zijn en haar kwaliteiten benutten om de aantrekkelijkheid te borgen en te verbeteren.
Daarom kan en wil Vught gezien worden als:
Hieropvolgend heeft Vught zich de volgende doelen gesteld:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 6: Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Vught (bron: Structuurvisie Vught)
De structuurvisie is gebiedsgericht uitgewerkt. De omgeving waar het Nationaal Monument Kamp Vught gelegen is, de lunetten, zijn opvallend door de karakteristieke vorm en de grotere context waar ze deel van uit maken. Het gebied is uitgegroeid van een concentratiekamp tot een militair terrein tot een cluster van functies die om verschillende redenen geslotenheid en afzondering behoeven en de sfeer van 'tucht en orde' in stand houden. De toegankelijkheid van het gebied moet worden geborgd, net als de bijzondere samenhang tussen de cultuurhistorische waarden en de omliggende natuur. Een eventuele intensivering van het recreatieve medegebruik mag niet leiden tot beperkingen op het gebruik van de defensieterreinen.
De gemeente zal recreatieve initiatieven ondersteunen, met name waar deze een relatie leggen met de bijzondere kwaliteit van Vught en deze op een zorgvuldige manier zichtbaar en toegankelijk maken. Het Nationaal Monument Kamp Vught is onderdeel van de identiteit van Vught. Wie aan Vught denkt, denkt aan het oorlogsverleden met Kamp Vught.
In juni 2011 heeft de gemeente Vught de gebiedsvisie buitengebied Vught vastgesteld. Deze gebiedsvisie heeft als doel het bestuur, de beleidsmedewerkers en de burger te faciliteren bij het voeren van regie op ruimtelijke ontwikkelingen. De basis hiervoor is de ontstaansgeschiedenis van het gebied en de ruimtelijke vormers van het gebied, ofwel de elementen die kenmerkend zijn.
In de gebiedsvisie wordt op basis van gebiedskenmerken onderscheid gemaakt in zes deelgebieden. Binnen deze deelgebieden wordt de te verwachten dynamiek beschreven: 'wat is een logische vervolgstap van een bepaalde functie op een bepaalde plek?'.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het deelgebied Vughtse Heide. De Vughtse Heide is een aangesloten boscomplex exact gelegen op de landduinen van Vught. Het bos is de ultieme vorm van een besloten landschap. In het bos zijn de lunetten, de functies aan de Lunettenlaan en de IJzeren Man opvallende elementen. De combinatie hiervan is aantrekkelijk voor recreatieve activiteiten. De Vughtse Heide en omgeving bestaat uit functies met een lage dynamiek. De gevangenis, het nationaal monument Kamp Vught en de kazernes zijn twee statische functies die niet snel van functie zullen veranderen of een functie zullen toevoegen. Denkbaar in dit gebied is de uitbreiding van huidige functies.
Voor de volgende functies worden in dit deelgebied middels deze visie ontwikkelingsmogelijkheden geboden:
Voor deze functies is het van belang dat zij ontwikkelingsruimte krijgen. Hierdoor krijgen deze functies kansen om zich te verbreden en daardoor de functies in stand te houden, voorzover dat noodzakelijk mocht zijn. Aan de andere kant worden bepaalde functiekoppelingen ook verwacht door bezoekers en is het noodzakelijk voor het karakter van de functie.
Het welstandsbeleid van de gemeente Vught is specifiek toegesneden op de Vughtse samenleving en haar omgeving. Hierbij is een aantal belangrijke (beschermde) gebieden gekarakteriseerd, in beeld gebracht en zijn duidelijke beoordelingscriteria opgesteld. Tevens is een aantal welstandsvrije gebieden aangewezen, waardoor er meer vrijheid voor de burgers wordt geschapen. Door deze heldere beoordelingscriteria kan de welstandsbeoordeling efficiënt en eenduidig worden doorlopen. Dit onderschrijft de gewenste situatie: snellere processen en minder regeldruk met behoud van ruimtelijke kwaliteit.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 7: Uitsnede Welstandskaart (bron: Welstandsnota 2e herziening 2015)
Het welstandsbeleid voor het plangebied is ondergebracht in het buitengebied, waarvoor specifieke gebeidscriteria gelden binnen welstandsniveau 1. Voor welstandsniveau 1 geldt een volledige welstandstoets. Niveau 1 is toegekend aan gebieden met hoge cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige waarde. Bouwplannen met welstandsniveau 1 moeten volledig worden getoetst aan de welstandscriteria.
Voor de welstandscategorie zijn beoordelingscriteria (plaatsing en situering, massa en vorm, kleur- en materiaalgebruik) opgesteld waaraan het bouwplan wordt getoetst. De architectonische samenhang staat bij elke ingreep voorop. Bij het stedenbouwkundig ontwerp worden de welstandscriteria meegenomen om de welstandstoets succesvol te kunnen doorlopen.
De Nota Groen - Groen Verbindt biedt kaders en uitgangspunten voor de realisatie van een duurzame en karakteristieke groenstructuur in de gemeente Vught. De groenstructuren die zijn vastgelegd, zijn een leidraad voor de toekomstige ontwikkelingen in de openbare ruimte en vormen de basis voor de ontwikkeling van de gewenste groenstructuur.
De volgende doelstellingen zijn richtinggevend voor deze Nota Groen:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Figuur 8: Uitsnede Groenstructuurkaart uit Nota Groen - Groen Verbindt
Omdat het plangebied valt onder het NatuurNetwerk Brabant, is sprake van de status structuurbepalend groen: groenobjecten die een samenhangende en waardevolle groenstructuur vormen die van belang is voor de gehele gemeente Vught. Het beleidsuitgangspunt is het behoud van aanwezige groen en waar nodig versterking ervan; aantasting van de structuur moet zoveel mogelijk worden voorkomen en alleen mogelijk met zwaarwegende argumenten.
Het plangebied is gelegen in het aaneengesloten bosgebied tussen het kanaal en Vught. Het plangebied is gelegen in een hoger dekzandgebied. Het gebied is een landschappelijke eenheid met een aantal bijzondere (cultuur)historische elementen zoals de lunetten en het oorlogsmonument Nationaal Monument Kamp Vught. Ten westen van het bos ligt een afgezonderd gebied: de Lunettenlaan. Het gebied bestaat uit heide, vennen en natuurlijk bos. De toegankelijkheid van het gebied moet worden geborgd, net als de bijzondere samenhang tussen de cultuurhistorische waarden (De Lunetten en het Nationaal Monument Kamp Vught) en de omliggende natuur.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan heeft tot gevolg dat de structuur deels wordt aangetast. Een verzoek tot herbegrenzing van het NatuurNetwerk maakt deel uit van dit bestemmingsplan. Hieraan gekoppeld is een compensatieverplichting waardoor er geen sprake is van kwalitatief en kwantitatief verlies van natuur. De ontwikkeling zoekt verbinding met de natuur waardoor de bijzondere samenhang versterkt wordt.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid, het beleid van de provincie en het gemeentelijke beleid. Een verzoek tot herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant maakt deel uit van dit bestemmingsplan, waardoor de ontwikkeling mogelijk wordt. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
De missie van Nationaal Monument Kamp Vught is het wezenlijk bijdragen aan het morele bewustzijn in de samenleving door de herinnering levend te houden aan concentratiekamp Vught en de lotgevallen van degenen die met deze plek verbonden raakten en duidelijk te maken wat de actuele betekenis is van deze materiële en immateriële getuigenissen in deze tijd. De plek waar dit alles zich voltrok speelt daarbij een hoofdrol.
Het bezoek van (school)groepen is sinds de vernieuwing in 2002 enorm gegroeid. Het Nationaal Monument Kamp Vught heeft de wens uit te breiden om zo groepsbezoekers beter op te kunnen vangen. In de huidige situatie is geen sprake van scheiding tussen groepsbezoekers en individuele bezoekers. Een groepsontvangstzaal biedt hier ruimte voor. De realisering van de groepsontvangstzaal draagt bij aan de missie van NMKV en maakt mogelijk dat het NMKV ook in de toekomst (school)groepen kan blijven ontvangen.
Om de routing van bezoekers te verbeteren zijn verschillende alternatieven afgewogen en onderzocht. Door de specifieke binding met de locatie moest de oplossing gevonden worden binnen het bestaande gebouw of nabij het bestaande gebouw als uitbreiding.
De voorkeur ging uit naar een oplossing binnen het bestaande gebouw maar de ruimtelijke mogelijkheden voor scheiding van bezoekers waren te beperkt. De oplossing moet daarom gevonden worden in uitbreiding. Hiervoor zijn verschillende alternatieven overwogen:
1. Uitbouw aan de voor- en zijzijde: het aanzien van het gebouw wordt sterk aangetast en er is beperkt ruimte door de Lunettenlaan. Ook ligt de penetiaire inrichting op een te korte afstand. Tot slot lost de uitbreiding niks op aan de routing en scheiding van bezoekers, doordat de groepen dan alsnog via het gebouw naar het achterterrein moeten.
2. Uitbouw aan de achterzijde: meest logische oplossing, doordat er ruimte is en groepen gescheiden kunnen worden opgevangen. Daarnaast ontstaat er ruimte voor het auditorium, waardoor in het gebouw meer ruimte is voor expositie. Tot slot is de locatie het meest haalbaar, doordat er weinig overleg met andere partijen hoeft te zijn. De uitbreiding zit plannen van de penitiare inrichting niet in de weg.
De uitbreiding omvat een ontvangstzaal voor groepen aan de achterzijde van het huidige gebouw van Nationaal Monument Kamp Vught. De ontvangstruimte beslaat ca. 300 m2. De ruimte wordt 1,5 meter verdiept geplaatst. Door het paviljoen verdiept te plaatsen wordt het gebouw onderdeel van de cultuurhistorisch waardevolle omgeving en wordt een goede ruimtelijke inpassing geborgd. Een verdiept paviljoen draagt tevens bij aan een ingetogen sfeer die past bij de cultuurhistorische context. Een tribune aan weerszijden versterkt het contact met de omgeving waarin het paviljoen geplaatst wordt. De ruimte maakt ruimtelijk onderdeel uit van de geschiedenis die centraal staat tijdens de groepsbijeenkomsten.
Ook landschappelijk gezien past de uitbreiding in de omgeving. Het NMKV ligt in een bosrijk gebied met natuurwaarden. Deze omgevingswaarden worden gerespecteerd bij de uitbreiding door een goede landschappelijke inpassing te borgen. Het verdiepte paviljoen zorgt dat de uitbreiding onderdeel wordt van de omgeving. Het materiaal- en kleurgebruik dragen hier ook aan bij. De schetsen geven een impressie van het eindbeeld.
Figuur 9: Totaalschets Nationaal Monument Kamp Vught
Figuur 10: Schets verdiept paviljoen
Figuur 11: Sfeerimpressie binnenkant uitbreiding
Figuur 12: Sfeerimpressie buitenkant uitbreiding
De gemeente dient bij het maken van ruimtelijke plannen rekening te houden met allerlei wetgeving gericht op de bescherming en waarborging van een goed woon- en leefklimaat (milieuwetgeving), alsmede de bescherming van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of archeologische belangen in een plangebied. In het kader van de zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van de ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1.
Uit de analyseresultaten is gebleken dat in het mengmonster van de bovengrond (BMM01) een licht verhoogd gehalte aan PAK wordt aangetroffen. In de ondergrond zijn geen gehalten aan onderzochte parameters boven de desbetreffende detectielimiet aanwezig. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie', strikt genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.
Met het gerapporteerde onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende vastgelegd. Er bestaan op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor het voorgenomen gebruik.
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleidskader
Het beleid van het Waterschap ligt vast in het Waterbeheerplan Waardevol Water 2016-2021, de Keur, Algemene- en Beleidsregels. Deze zijn opgesteld in samenhang met de Europese Kader Richtlijn Water, de Waterwet, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en de Provinciale Verordening Water. In de “Handreiking watertoets” zijn de onderdelen opgenomen die voor ruimtelijke plannen relevant zijn. De twee belangrijkste elementen zijn “hydrologisch neutraal ontwikkelingen” en een check op “gebiedsspecifieke waterbelangen”.
Watertoetsviewer
Middels de watertoetsviewer van Waterschap De Dommel kunnen gebiedsspecifieke belangen in beeld worden gebracht. Zo kan de ligging van de planlocatie ten opzichte van het regionale watersysteem en waterkeringen worden bekeken, maar ook of het gebied in een gebied ligt waar specifieke aandachtspunten zijn.
Gebiedspecifieke waterbelangen:
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
De bouw of uitbreiding van woningen en bedrijven resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. In het watertoetsproces is 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt.
Het Waterschap hanteert een voorkeursvolgorde voor de wijze waarop hemelwater afkomstig van verhard oppervlak wordt verwerkt:
Om te voorkomen dat wateroverlast of wateronderlast ontstaat, moet het water dus zo lang mogelijk vast worden gehouden en het liefst lokaal worden verwerkt. Dat kan met een zogenaamde compensatievoorziening. Dit is een voorziening waarmee het water in de bodem kan infiltreren of tijdelijk kan worden vastgehouden. Voor het ontwerp zijn de normen uit art. 15 van de Algemene regels en art. 13 van de Beleidsregels leidend. Voor kleine ontwikkelingen (toename verharding < 2.000 m²) is een vrijstelling opgenomen.
Opname van compensatievoorzieningen in ruimtelijke plannen
Het planvoornemen moet worden getoetst op de invloed van het plan op de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater en de afvalwaterverwerking. Hieruit blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn. De volledige watertoets is opgenomen in Bijlage 2.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Er zijn geen Leggerwatergangen of kunstwerken in het plangebied aanwezig. Ook zijn er geen waterbergingsgebieden, KRW-lichamen of door het Waterschap beheerde waterzuiveringswerken aanwezig. Er bevinden zich geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied. Wel bevindt het gebied zich in een door de Keur beschermd gebied voor de waterhuishouding. Extra aandacht voor hydrologisch neutraal ontwikkelen is dus gewenst.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Door de lozing van overtollig hemelwater op de naastgelegen bodem en het aanwezige solitaire water (het lunet) wordt er voor gezorgd dat geen wateroverlast ontstaat. Hierdoor kan het hemelwater lokaal infiltreren en het grondwater aanvullen. Een bergingsvoorziening is niet noodzakelijk, de ontwikkeling is zeer klein (ca. 300 m²) en valt onder de vrijstellingsgrens. Door het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen worden verontreinigingen van bodem en oppervlakte water voorkomen. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van HNO. In de planregels voor de bestemmingen worden gebruiksmogelijkheden opgenomen die de eventuele aanleg van hemelwatervoorzieningen in toekomst alsnog mogelijk maken.
De concept waterparagraaf is voorgelegd aan het bevoegde gezag (Waterschap de Dommel). Het Waterschap heeft ingestemd met de waterparagraaf. Ook de gemeente heeft de waterparagraaf getoetst en is akkoord.
Voor een aantal werkzaamheden is een watervergunning vereist op grond van de Keur. Dit kan gelden voor handelingen in het watersysteem, of nabij waterkeringen, of handelingen in andere door de Keur beschermde gebieden. Hiervan is geen sprake.
In de Keur is tevens een verbod opgenomen voor de versnelde afvoer van nieuwe verharde oppervlakken. Hier geldt een vrijstelling van het verbod omdat de toename van het verharde oppervlak beneden de in de Algemene Regels bepaalde ondergrens van 2.000 m² blijft. Het tijdelijk onttrekken van grondwater is vanwege de ligging in een “Beschermd gebied Waterhuishouding” vergunningsplichtig. Indien een bouwputbemaling noodzakelijk blijkt voor de realisatie van het pand, zal ter onderbouwing van een vergunningsaanvraag een bemalingsadvies moeten worden opgesteld. Er is in het kader van deze ontwikkeling, behoudens een tijdelijke onttrekkingsvergunning gedurende de bouw van het pand, geen vergunning vereist op grond van de Waterwet.
Gemeenten hebben op grond van artikel 38a Monumentenwet 1988 de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
Voor het plangebied is een archeologisch bodemonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. De conclusies van de onderzoeken zijn als volgt:
Op basis van de bij het bureauonderzoek verzamelde gegevens is het mogelijk een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen ten aanzien van aard, ouderdom, diepteligging en gaafheid.
Het verspreidingspatroon van archeologische vindplaatsen is voor een groot deel gerelateerd aan de fysieke eisen die de mens stelde aan de leef- en woonomgeving. Meest markant zijn de verschillen tussen jager-verzamelaars enerzijds en landbouwers anderzijds. In de Steentijd (Paleolithicum t/m Neolithicum) leefde de mens voornamelijk van de jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare planten en vruchten. Deze zogenaamde jagerverzamelaars trokken door het landschap en verbleven alleen tijdelijk op een plek. Uit een ruimtelijke analyse blijkt dat hun kampementen in vrijwel alle gevallen zijn gesitueerd op de overgang van nat naar droog. Nabij dergelijke gradiëntzones waren namelijk de meeste voedselbronnen voorhanden en was (drink)water bereikbaar. Het plangebied ligt echter in een oorspronkelijk relatief vlak gebied. In de omgeving bevinden zich preferabelere locaties voor jager verzamelaars, op dekzandruggen. De aanwezigheid van vindplaatsen van jager-verzamelaars in het plangebied kan echter niet uitgesloten worden. Voor het plangebied geldt daarom een middelhoge verwachting voor resten van jager/verzamelaars.
Met de introductie van de landbouw (vanaf het Neolithicum) werd de mate waarin gronden geschikt waren om te beakkeren een steeds belangrijker factor in de locatiekeuze van de mens. De eerste akkergronden werden op de van nature vruchtbaarste gronden aangelegd. Bovendien moesten de gronden goed ontwaterd zijn. Het plangebied kenmerkt zich door het voorkomen van duinvaaggronden die vanaf de Middeleeuwen gevormd zijn. De enkeerdgronden, de plaggendekken samenhangend met bewoning vanaf de Middeleeuwen, komen in dit deel van Vught niet voor. Dit wordt bevestigd door het ontbreken van archeologische vindplaatsen in de omgeving van het plangebied. Verder blijkt op basis van het historisch kaartmateriaal blijkt dat er tot aan de 19e eeuw geen bewoning in het plangebied heeft plaatsgevonden, of dat het plangebied anders is gebruikt. In het plangebied worden zodoende geen archeologische resten van bewoning en beakkering verwacht uit de periode Bronstijd t/m Late Middeleeuwen.
Meer relevant zijn de Lunetten en het spoor naar het Zerlegebetrieb (zie § 2.4). Hiervan kunnen wel resten verwacht worden. Van de lunet kunnen de resten van een aarden wal worden verwacht en van het spoor eveneens een talud of anders het spoor zelf of de fundering hiervan. De diepteligging van de eventuele oudere resten is niet helemaal duidelijk, want afhankelijk van de dikte van het stuifzand. Vanwege het jonge afdekkende pakket bestaat de mogelijkheid dat het prehistorisch loopvlak in het plangebied geconserveerd is. Eventuele archeologische resten zijn zodoende goed beschermd (bijvoorbeeld tegen recente diepe bodembewerking) en kennen naar verwachting een hoge gaafheid. Resten van de Lunetten of het spoor kunnen al aan het maaiveld worden verwacht.
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een verkennend booronderzoek. De gevolgde onderzoeksmethode voor het veldwerk is bepaald op basis van de gemeentelijke beleidskaart. De vijf boringen zijn relatief dicht bij elkaar geplaatst, maar kennen echter grote hoogteverschillen. Boring 4 en 5 liggen bijna een meter lager dan de andere drie; de profielen laten dan ook grote verschillen zien.
Geogologie en bodem
In alle boringen is een laag fijn matig siltig stuifzand aangetroffen, dat echter een variabele dikte heeft (van 20 tot 100 cm). Bovendien is deze laag sterk heterogeen, dat wil zeggen met zandbrokken van een andere keur erdoorheen: de laag is omgezet, vergraven of anderszins. De dikte van deze laag is in boring 1 t/m 3 respectievelijk 70, 20 en 100 cm. In boring 4 en 5 is deze laag respectievelijk 50 en 40 cm dik. In boring 1 t/m 3 is een bouwvoortje aangetroffen van circa 20 cm dikte. Onder deze laag bevindt zich in boring 1 en 2 een menglaag, mogelijk al eerder verploegd dekzand. Het dekzand, matig siltig matig fijn lichtgeelbruin zand, bevindt zich op respectievelijk 110, 80 en 120 cm. In boring 1 lijkt een restant van een podzol aanwezig te zijn (B-horizont). Ook in boring 5 leek dit het geval, maar hier werd de B-horizont op 40 cm diepte aangetroffen. In boring 4 werd geen podzol meer aangetroffen.
Archeologie
In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook een met de Lunetten of het spoor samenhangend pakket is niet eenduidig aangetroffen, alhoewel het omgezette stuifzand in boring 1 t/m 3 hier wel mee kan samenhangen.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen vermoedelijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. De wal van de lunet lijkt niet aanwezig. Wel kunnen wellicht resten van de spoorlijn worden aangetroffen, maar echter zo sterk verstoord en over een zo geringe oppervlakte dat verder onderzoek weinig zinvol lijkt.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Natuurbeschermingswet 2017. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en Boswet vervangen. Er is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd waarin de uitvoerbaarheid van het plan getoetst is aan de volgende kaders:
Voor het plangebied is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). De conclusies uit dit onderzoek luiden als volgt:
Wet natuurbescherming: Natura 2000-gebieden
Vanwege de kleine afstand van circa 200 meter tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ‘Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’ en de aard van de voorgenomen ontwikkeling zijn effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied niet op voorhand uit te sluiten. Om te toetsen of het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, zijn de effecten nader bepaald door middel van stikstofberekeningen. Een notitie is opgenomen in Bijlage 5.
Onderzochte situatie
De berekeningen van de stikstofdepositie ten gevolge van het plan zijn uitgevoerd voor de aanlegfase. In de gebruiksfase er geen relevante toenamen van emissies NOx of NH3.
Inzet materieel aanlegfase:
Uitvoeringsduur aanlegfase: 6 maanden
Emissiebronnen
Op basis van bovenstaande gegevens zijn de volgende worst case uitgangspunten opgesteld.
Met betrekking tot de inzet van mobiele werktuigen. Voor de graafmachine en mobiele kraan is aangenomen dat deze beide gedurende 4 uur per dag vol continue op vol vermogen in gebruik zijn. Voor de overige werkzaamheden wordt gemiddeld 1 werktuig gedurende 8 uur per dag vol continue op vol vermogen gebruikt.
Emissies mobiele werktuigen
Totale inzet (uur) | Vermogen (kW) | Belasting motor (%) | EPA TAF-factor | Emissiefactor NOx (g/kWh) | Emissie NOx (kg) | |
Graafmachine (4 uur/dag) | 480 | 300 | 100 | 0,87 | 3,3 | 417,6 |
Mobiele kraan (4 uur/dag) | 480 | 300 | 100 | 1,1 | 3,3 | 518,4 |
Overig materieel (8 uur/dag) | 960 | 50 | 100 | 1 | 3,3 | 158,4 |
Voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel is als worst case uitgangspunt aangenomen dat er maximaal 5 vrachtwagens/dag nodig zijn. Dit zijn 10 vervoersbewegingen/ dag. Deze zijn gemodelleerd als lijnbronnen van de projectlocatie tot aan de A65.
Depositie
De stikstofdepositie in de omliggende natuurgebieden ten gevolge van de beschreven emissiebronnen is berekend met AERIUS Calculator 2016 en met de prerelease AERIUS Calculator 2016.1. In de prerelease worden ook leefgebieden meegenomen in de beoordeling van de depositie. Daarnaast wordt in de prerelease gebruik gemaakt van nieuwere emissiefactoren voor het wegverkeer. In de berekeningen met beide versies is het rekenjaar 2017 gehanteerd.
Totale emissies (NOx en NH3) en de maximale depositiebijdrage
Emissie NOx (kg/jaar) |
Emissie NH3
(kg/jaar) |
Hectare hoogste depositiebijdrage (mol N/ha/jaar) |
|
Resultaten AERIUS Calculator 2016: AERIUS_bijlage_20170807083116_Rtp27GpsZGH3.pdf |
1.128,20 | <1 | <=0,05 |
Resultaten AERIUS Calculator 2016.1: AERIUS_bijlage_20170807083524_RkPAgXSr52Q8.pdf |
1.127,42 | <1 | <=0,05 |
Conclusie
Op basis van de berekeningen zijn er geen depositiebijdragen boven de drempelwaarde (0,05 mol/ha/jaar). Er treden hiermee geen significante effecten op ten gevolge van de aanleg. Er is hiermee geen vergunningplicht Wet natuurbescherming voor het onderdeel stikstofdepositie.
Wet natuurbescherming: soortenbescherming
Het is uitgesloten dat het plangebied onderdeel is van (essentieel) leefgebied van niet vrijgestelde beschermde soorten. Dit op basis van het veldbezoek, de aard, ligging en inrichting van het plangebied en recente verspreidingsgegevens en habitatseisen van beschermde soorten. Mogelijk komen enkele algemene beschermde soorten voor zoals konijn, egel en (spits)muizensoorten. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt bij de uitvoering van ruimtelijke ingrepen. Wel dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels. Als werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal 15 maart-augustus) plaatsvinden, kan verstoring worden voorkomen. Zolang verstoring van broedvogels wordt voorkomen zal bij de uitvoering van het plan geen sprake zijn van het overtreden van verbodsbepalingen vanuit de Wet natuurbescherming. Voor wat betreft soortenbescherming is het bestemmingsplan uitvoerbaar in het licht van de Wet natuurbescherming.
Ten aanzien van het ruimtebeslag als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van het Nationaal Monument Kamp Vught op het NNB geldt dat externe effecten verwaarloosbaar zijn. De aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken zowel kwalitatief als kwantitatief zeer beperkt. Echter, aangezien het plangebied binnen het NNB valt, zal een gedeelte hiervan verdwijnen dat gecompenseerd moet worden. Bij het bevoegd gezag (Provincie Noord-Brabant) dient een zogenaamd 'Verzoek tot herbegrenzing' aangevraagd te worden. Aangezien het om een kleinschalige en individuele ingreep betreft, is artikel 5.5 ('Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen') uit de Verordening Ruimte 2014 van toepassing.
Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek van de gemeente wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep. Een verzoek om wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een bestemmingsplan waaruit blijkt dat:
Hieronder wordt omschreven hoe wordt voldaan aan deze eisen:
onder a. de voorgestelde ingreep leidt tot een zeer beperkte aantasting van de ecologische waarden zoals blijkt uit het verkennend natuuronderzoek dat is uitgevoerdBijlage 4).
onder b. de voorgestelde ingreep leidt tot een versterking van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur als geheel door de financiële compensatiebijdrage. De financiële compensatiebijdrage maakt mogelijk dat andere, nog niet ontwikkelde, delen van het Natuur Netwerk ontwikkeld kunnen worden.
onder c. de uitbreiding van het museum is zorgvuldig afgewogen zoals blijkt uit hoofdstuk Hoofdstuk 3.
onder d. bij het ontwerp van de uitbreiding van het museum is afdoende rekening gehouden met een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing. Dit blijkt uit onder andere de materiaalkeuze en de verdiepte ligging van de uitbreiding waardoor de uitbreiding onderdeel uitmaakt van de bestaande natuurlijke omgeving.
onder e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep wordt verzekerd door de vaststelling van dit bestemmingsplan waarmee de uitvoerbaarheid wordt geborgd. De financiële compensatie (zie onder f) wordt anterieur overeengekomen (zie paragraaf 6.1).
onder f. de op grond van de Verordening Ruimte verplichte compensatie vindt naar keuze plaats door fysieke compensatie (overeenkomstig artikel 5.7) of financiële compensatie (overeenkomstig artikel 5.8). De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget.
Voor de berekening van het te compenseren areaal dient een kwaliteitstoeslag te worden berekend. Deze is bepaald aan de hand van expert judgement en is o.a. afhankelijk van de ontwikkelingsduur van de aanwezige natuur, waarbij kwalitatief gelijkwaardige natuur dient te worden ontwikkeld. Het plangebied omvat in de huidige situatie aangeplante bomen van enkele zomereiken en ruwe berken en een exemplaar van gewone lijsterbes, eenstijlige meidoorn en krentenboompje. Het gebied heeft met een weinig ontwikkelde ondergroei van algemene soorten als brandnetel, kleefkruid, bijvoet, fluitenkruid, distels, dagkoeksbloem en braam. Het gebied is opgemaakt uit algemene plantensoorten en de diversiteit is laag. Op basis van de soortensamenstelling kan gesteld worden dat het om een voedselrijk biotoop gaat. Op basis van de huidige waarden en kenmerken en de ouderdom van de bomen, kan gesteld worden dan de huidige natuur in het plangebied valt in de categorie met een ontwikkelingstijd tussen de 25 tot 100 jaar. Gelet op de benodigde ontwikkelingsduur van de huidige waarde van het NNB-gebied, dient een oppervlaktetoeslag van 2/3 te worden toegepast.
Op grond van de Verordening Ruimte 2014 is voor de compensatie van het bos en de kleine landschapselementen een toeslag van 2/3 aan de orde op basis van deze ontwikkelingsduur, plus de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer. Aangezien het uitgangspunt is dat een oppervlakte van 341m² aan NNB verloren gaat, bedraagt de te compenseren oppervlakte 568,33m². Aan compensatie worden door de Provincie Noord-Brabant voorwaarden gesteld. In overleg met de provincie wordt de compensatieopgave voor onderhavig project gerealiseerd door middel van financiële compensatie. Artikel 5.8 van de Verordening ruimte bevat specifieke bepalingen over deze vorm van compensatie en de bepaling van de hoogte van de financiële som. De financiële compensatie wordt bepaald op grond van de omvang van de compensatieverplichting overeenkomstig artikel 5.6, tweede lid, en omvat de volgende kostenelementen:
In de Provincie Noord-Brabant wordt bij kleinschalige ingrepen over het algemeen een eenheidsprijs van bovengenoemde kosten €10 per m² grond aangehouden. Hier van uitgaande, moet rekening gehouden worden met een financiële compensatie van €5683,30. De financiële compensatie dient uiterlijk zes weken na de vaststelling van het bestemmingsplan gestort te worden in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling. Initiatiefnemer/gemeente en provincie kunnen financiële compensatie overeenkomen en met de betaling van het overeengekomen bedrag op de rekening van de provincie is door de initiatiefnemer/gemeente aan de compensatieplicht voldaan. Zodra ook de planologische procedure, inclusief de aanpassing van de NNB-kaart, is doorlopen, kan GS de afrondingsbrief aan de gemeente zenden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
Onderzoek naar geluidhinder is nodig op grond van de Wgh indien een nieuwe geluidbron wordt gerealiseerd of een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelig bestemming of geluidbron mogelijk, zoals gedefinieerd in de Wgh. De Wgh is dan ook niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan worden geen bestemmingen gerealiseerd die een bron zijn voor geluidhinder in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De uitbreiding maakt geen extra groei mogelijk boven de autonome groei maar zorgt voor een betere verspreiding en opvang van bezoekers. Ook zijn geen geluidsgevoelige functies in de directe omgeving van de ontwikkeling. Derhalve zijn geen negatieve geluidseffecten op de woon- en leefomgeving te verwachten.
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
De uitbreiding die mogelijk wordt gemaakt door voorliggend bestemmingsplan is dermate gering dat een negatieve invloed op de luchtkwaliteit kan worden uitgesloten. Hoewel de ontwikkeling niet past binnen de categorieën voor vrijstelling van onderzoeksplicht, kan worden beargumenteerd dat de ontwikkeling vele malen kleiner is. Tevens is geen sprake van bovenmatige verkeersaantrekkende werking, doordat het bezoekersaantal voor het Nationaal Monument Kamp Vught ook in de autonome situatie groeiend is. De uitbreiding ondervangt het groeiende bezoekersaantal, maar zorgt niet voor een extra verkeersaantrekkende werking bovenop de autonome groei.
Het aspect geur is niet relevant voor de uitbreiding van het museum. Het aspect geur wordt doorgaans onderzocht om de leefomgeving te beschermen tegen hinder en de gezondheidsrisico's die het met zich meedraagt, bijvoorbeeld bij veehouderijen. Bij geur gaat het om de geuruitstoot van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt, geneert geen hinderende geuruitstoot conform de Wet Milieubeheer.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen met een externe veiligheidsrisico. Daarnaast is in de directe omgeving geen infrastructuur aanwezig die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.
De verkeerskundige effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving en de toekomstige parkeersituatie dienen inzichtelijk te zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De uitbreiding is bedoeld voor het faciliteren van groepen die overwegend met de bus naar het museum komen. Deze bezoekers worden bij het museum afgezet waarna de bus langs de Lunettenlaan geparkeerd wordt. De parkeer- en verkeersdruk neemt niet toe door de uitbreiding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, doordat deze wordt gerealiseerd ten behoeve van een beter gestroomlijnde bezoekersopvang en een betere interne organisatie. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een extra verkeersaantrekkende werking. Effecten op verkeerafwikkeling en parkeren zijn daarom niet te verwachten. De toekomstige verkeerssituatie wijkt niet af van de huidige en getuigt daarmee van een goede ruimtelijke ordening.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belemmeringen bestaan vanuit het oogpunt van milieu- en omgevingsaspecten voor de realisatie van de uitbreiding van het Nationaal Monument Kamp Vught en het uitvoeren van de daarbijhorende verplichte NNB-compensatie.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een bedrijventerrein mogelijk gemaakt wordt.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.
Bestemmingen
Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige functies) en de aan een gebied toegekende waarde. De bestemmingen vormen het kader van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.
Aanduidingen
We onderscheiden gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Door middel van gebiedsaanduidingen is nauwkeurig aangegeven welke bestaande natuur-, landschappelijke / cultuurhistorische en/of abiotische waarden als zodanig binnen deze gebieden worden erkend c.q. gewaardeerd. Deze aanduidingen geven de feitelijk en juridisch te beschermen waarden weer. Deze aanduidingen met de toegekende waarden zijn met name van belang voor de toepassing van het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en de gebruiksverboden. Voor activiteiten die een aantasting betekenen van een waarde kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verplicht gesteld voor. Ook kan voor dergelijke activiteiten een gebruiksverbod gelden. Op de verbeelding zijn tevens functieaanduidingen weergegeven. Deze functieaanduidingen vertegenwoordigen logischerwijs een functie. Hiermee zijn de specifieke functies aangeduid, zoals een kampeerterrein, justitiële inrichting, recreatiewoning, e.d.
De maatvoeringsaanduidingen die op de verbeelding zijn weergegeven, geven de verschillende maten aan met betrekking tot hoogtes, oppervlaktes, aantallen etc.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
De regels zijn gebaseerd op de regels uit het handboek 2011 'Het opstellen van (digitale) ruimtelijke plannen' van de gemeente Vught en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van enkele bouwregels. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.
In dit bestemmingsplan komt de volgende bestemming voor:
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregelingen opgenomen te weten:
Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In deze regels is bepaald in welke situaties bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke feitelijke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen dat bij afwijkingen, de maatvoering mag worden aangehouden zoals die bestond op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een regel opgenomen waarin wordt geregeld dat de hoogte van alarmmasten in alle bestemmingen maximaal 40 meter mag bedragen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Hierin is bepaald dat het verboden is de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemmingen te gebruiken. In de ‘Overige regels’ is hieraan een strafbepaling gekoppeld.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In deze regel wordt aan het bevoegd gezag, de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de volgende onderdelen:
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de volgende onderdelen door middel van een wijzigingsplan te wijzigen:
Aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn voorwaarden gekoppeld waaraan moet worden voldaan.
Artikel 10 Algemene procedureregels
In deze regel staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een afwijking van het bestemmingsplan, een wijzigingsbevoegdheid, de nadere eisen-regeling, de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op de verbeelding zijn de waarden aangegeven door middel van een gebiedsaanduiding. Hiervoor is gekozen, omdat waarden vaak gebiedsdekkend zijn. Een functie-aanduiding zou dan ook niet passend zijn. Waarden vertegenwoordigen namelijk geen functie. Ook de keuze voor een dubbelbestemming is niet wenselijk. In het buitengebied wordt aan het agrarisch gebruik de prioriteit gegeven. Dit agrarisch gebruik kan beperkt worden door de omgevingsvergunning die aan de waarde is gekoppeld. Bij een dubbelbestemming zou de waarde vóór het agrarisch gebruik gaan en dat is niet wenselijk. In deze regels zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen met als doel, de waarden in de gronden te beschermen. Dit gebeurt door aan de activiteiten die deze waarden kunnen schaden, een omgevingsvergunning te koppelen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Het gaat hierbij om de volgende aanduiding:
In het laatste hoofdstuk van de regels is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat het kostenverhaal van de gemeente verplicht gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan verzekerd moet zijn. Op grond van artikel 6.12 lid 1 in samenhang met artikel 6.12 lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad verplicht voor het verhaal van kosten een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor het plan 'Uitbreiding museum Nationaal Monument Kamp Vught' wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarmee kosten anderszins verzekerd zijn. In de anterieure overeenkomst worden ook de kosten voor de natuurcompensatie verzekerd.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn wettelijk geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om burgers te laten inspreken op het voorontwerp conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de juridische procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen. Met terinzageligging wordt vanaf 1 januari 2010 eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpbestemmingsplan is tweeledig: het bestaat enerzijds uit de uitbreiding van het Nationaal Monument Kamp Vught en anderzijds uit de herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant. Tegen beide activiteiten kan een zienswijze worden ingediend.
Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad van het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
Na vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding museum Nationaal Monument Kamp Vught" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Uitbreiding museum Nationaal Monument Kamp Vught".