direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene ontheffingsregels
Plan: Bedrijventerrein Bocholtzerweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0965.201002BTBedrijft-VA01

Artikel 20 Algemene ontheffingsregels

20.1 Algemene ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan ten aanzien van:

  • a. de bebouwing van niet voor 'Wonen' bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut met een hoogte van niet meer dan 3.50 meter en een inhoud van niet meer dan 50 m3.
  • b. het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering met dien verstande dat:
  • 1. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • 2. belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • 3. uit historisch bodemonderzoek is gebleken dat er vanwege de bodemsituatie geen bezwaren zijn tegen het plaatsen van een mast, mits de totale hoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40.00 meter bedraagt.
20.2 Stedelijk gebied en bedrijventerrein

20.2.1 Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing verlenen van de regels binnen de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer', 'Verkeer - Railverkeer' 'Water' en 'Wonen' van het plan voor:

  • a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan;
  • b. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen;
  • c. het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen;
  • d. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer.

20.2.2 De in 20.2.1 genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend indien:

  • a. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de voorgestane ontwikkeling, waaronder mede wordt begrepen dat uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling;
  • b. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid;
  • c. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving;
  • d. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundig relevante aspecten aan de orde zijn;
  • e. deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern.
20.3 Procedure

Burgemeester en Wethouders volgen bij het verlenen van ontheffing de in artikel 22 gegeven procedure.