3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het oprichten van een bedrijfswoning, met dien verstande, dat:
a. de noodzaak daartoe in het kader van de bedrijfsvoering is aangetoond;
b. de woning zodanig gesitueerd kan worden dat geen strijdigheid ontstaat met de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer;
c. de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste 750 m³ mag bedragen;
d. het oppervlak van de bedrijfswoning ten hoogste 10% van het totale oppervlak van het bedrijfsperceel mag bedragen;
e. de bedrijfswoning moet worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
f. de goothoogte van de bebouwing ter plaatse van de bedrijfswoning ten minste 2.40 m zal en ten hoogste 8.30 m mag bedragen;
g. in geval in het kader van de Wet geluidhinder een hogere ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, dan 55 dB(A), voor wegverkeerslawaai, of 60 dB(A), voor railverkeerslawaai, de verblijfsruimten van de bedrijfswoning in overwegende mate aan de geluidluwe zijde van de woning zullen worden gesitueerd.
3.4.2 Afwijken van de in de bouwregels voorgeschreven maten en uitvoeringen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het afwijken van de bouwgrens, de maximum goothoogte, de voorgeschreven kapvorm en de uitvoering van reclame-uitingen, met dien verstande, dat:
a. de beeldkwaliteit, zoals die op de beeldkwaliteitskaart en de daarbij behorende referentiebeelden is weergegeven, wordt gerealiseerd.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van technische installaties, zendmasten en daarmee vergelijkbare andere bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het oprichten van technische installaties, zendmasten en daarmee vergelijkbare andere bouwwerken met een hoogte groter dan 2.40 m, met dien verstande, dat:
a. de noodzaak daartoe in het kader van de bedrijfsvoering is aangetoond;
b. geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige beeld en het omliggende landschap plaatsvindt.