Plan: | Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Schinnen 2011 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | gemeentelijke structuurvisie |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0962.SVSchinnen2011-ON01 |
De vraag of een ontwikkeling kwalitatief past of passend te maken is in het buitengebied kan voor de elementen functie en vorm worden benaderd aan de hand van de vraag of de ontwikkeling qua functie en qua verschijningsvorm past in het buitengebied. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag kan worden gekozen voor een inpassing, aanpassing, kwaliteitsbijdrage of het weigeren van de aanvraag. In onderstaand schema zijn deze mogelijkheden voor het buitengebied in zijn algemeenheid globaal aangegeven.
Functie gebiedseigen aan buitengebied | Functie niet gebiedseigen aan buitengebied | |
Verschijningsvorm passend |
Basis inpassing |
Basis inpassing en kwaliteitsbijdrage |
Verschijningsvorm niet passend |
Inpassen zo veel mogelijk in en op de kavel, kwaliteitsbijdrage |
Plan aanpassen of niet doen |
Met verschijningsvorm wordt daarbij gedoeld op de impact, grootte of omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij de functionaliteit wordt een onderscheid gezien in gebiedseigen ontwikkelingen en niet gebiedseigen ontwikkelingen.
In de praktijk zijn er grijze gebieden en overgangszones die niet in het schema passen. Zo krijgen agrarische bedrijven soms een industrieel karakter en zijn woningen op sommige plaatsen meer of minder passend in het buitengebied. Daarom is er altijd behoefte aan een individuele afweging van elke ontwikkeling. Waarbij de afweging transparant en objectief dient te zijn. De ervaring leert dat bij de beoordeling van de kwaliteit niet alles in stringente regels vastgelegd kan worden. In de praktijk blijken veel initiatieven net buiten deze regels te vallen. Om de kwaliteit en onafhankelijkheid te borgen dient derhalve een onafhankelijke kwaliteitscommissie te worden ingesteld.
Ontwikkelingen die functioneel niet gebiedseigen zijn aan het buitengebied of die qua
verschijningsvorm of beleidsmatig niet zonder meer passen in het buitengebied krijgen in het kwaliteitsmenu te maken met de verplichting tot het leveren van een kwaliteitsbijdrage.
Grondslag voor het vragen van een bijdrage vormt de zorg van de overheid om toe te zien op een goede ruimtelijke ordening. Voor een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat ontwikkelingen in het buitengebied die leiden tot kwaliteitsverlies zorg dragen voor compensatie van dat verlies. Ter plaatse van de ontwikkeling in het buitengebied wordt gezorgd voor een goede inpassing en in voorkomende gevallen wordt daarnaast een bijdrage in de verbetering van de kwaliteit van het buitengebied geleverd.
Het compensatiebeginsel vormt daarmee de basis voor het onderdeel LKM van de gemeentelijke structuurvisie .
De soort inpassing en de hoogte van de kwaliteitsbijdrage is afhankelijk van de soort ontwikkeling en het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het is van belang dat er samenhang is in de bepaling van de kwaliteitsbijdrage binnen de gemeente. Op basis van de ervaringen die in het verleden door de Provincie zijn opgedaan met BOM+, Ruimte voor Ruimte, Rood voor Groen en VORm , is in het LKM gekozen voor een combinatie van maatwerk en drempelwaarden. Deze werkwijze is in deze structuurvisie overgenomen. Daar waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. In de andere gevallen wordt naast de basisinpassing ook gewerkt met drempelwaarden voor extra kwaliteitsbijdragen. In deze structuurvisie voor nieuwe bebouwing in het buitengebied worden de provinciale drempelwaarden als uitgangspunt genomen. Indien de provincie de drempelwaarden aanpast zullen deze worden overgenomen. In een afzonderlijke ‘Nota kwaliteitsbijdrages buitengebied’ worden de kwaliteitsbijdrages per ruimtelijke ingreep uitgewerkt. Hierbij wordt een relatie gelegd tussen de ruimtelijke ingreep (nieuwe bebouwing) en de kwaliteitsbijdrage (tegenprestatie).
Deze nota kan indien hiertoe aanleiding bestaat regelmatig geactualiseerd worden.
Wanneer een initiatiefnemer zelf kwaliteitsverbeterende maatregelen uitvoert, bijvoorbeeld de sloop van bebouwing, kan dit verrekend worden met de te leveren kwaliteitsbijdrage. De normale goede ruimtelijke en landschappelijk inpassing vormt echter een basisonderdeel van de ontwikkeling zelf en de kosten hiervan kunnen derhalve niet verrekend worden met de kwaliteitsbijdrage.
Jaarlijks wordt door de provincie bezien of de drempelwaarden geactualiseerd dienen te worden. Op deze wijze kan op veranderingen in de maatschappij en de markt worden ingespeeld. Via kwaliteitsverbeteringen wordt de ingreep die door een ontwikkeling plaatsvindt gecompenseerd. In een aantal gevallen gebeurt dit rechtstreeks, in andere gevallen via een kwaliteitsbijdrage aan een kwaliteitsfonds. De voorwaarden voor de kwaliteitsverbeteringen zijn als volgt:
Als voorbeeld van kwaliteitsverbeteringen kunnen worden genoemd: realisering van natuur en landschap, herstel van cultuurhistorische elementen en structuren, sloop van agrarische bedrijven etc. Hierna worden de kwaliteitsverbeteringen verder uitgewerkt.
De hoogte van de kwaliteitsbijdrage wordt via drempels en maatwerk bepaald. Met de kwaliteitsbijdrage moeten de kwaliteitsverbeterende maatregelen worden uitgevoerd. Daarom is het van belang te weten wat de kosten zijn van deze maatregelen. Voor de kosten van aanleg van natuur en landschap gelden algemene richtlijnen (onder meer van Staatsbosbeheer), evenals voor de sloop van stallen en glas. In het algemeen zijn de daadwerkelijke kosten uitgangspunt voor de bepaling van de hoogte van de kwaliteitsverbeteringen. De gemeente kan er ook voor kiezen om op basis van de ambities in haar beleid te variëren in de bijdragen. Als voorbeeld zou in een gebied (P3) waar ontstening zeer gewenst is ervoor kunnen worden gekozen om meer dan alleen de sloopkosten te vergoeden bijvoorbeeld ook een deel van de waardedaling van
het ontroerend goed. Er zal echter ten alle tijde op gelet moeten worden dat de vergoedingen niet hoger zijn dan de werkelijke totale kosten. Dit ter voorkoming van onterechte staatsteun. De kosten van de kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn divers. Bedrijfsverplaatsing is relatief kostbaar, landschapsontwikkeling relatief goedkoop. De financiële middelen die ingezet kunnen worden uit de kwaliteitsbijdragen zijn beperkt.
De uitvoering van de ontwikkeling en de kwaliteitsverbeterende maatregelen worden zo veel mogelijk aan elkaar gekoppeld en de uitvoering dient zeker te worden gesteld. De Wro kent geen mogelijkheden om de realisatie van een bestemming af te dwingen. Via het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld wel de nieuwe natuur beschermd worden middels een passende bestemming of de herbouw van gesloopte bebouwing worden voorkomen, maar via het bestemmingsplan kan niet de realisatie van nieuw groen of de sloop van bebouwing worden afgedwongen.
Daarom wordt de realisatie van de kwaliteitsverbetering aanvullend via privaatrechtelijke weg geregeld. Er is een combinatie nodig van een bestemmingsplanwijziging voor de ontwikkeling en voor de kwaliteitsverbetering en een privaatrechtelijke overeenkomst voor realisering en instandhouding van de kwaliteitsverbetering. De gemeente zal langs deze weg uitvoering geven aan het LKM.
Het Limburgs Kwaliteitsmenu richt zich op initiatieven in het buitengebied. Veelal zijn de initiatiefnemers particulieren; ondernemers, boeren en burgers. In een aantal gevallen is de overheid initiatiefnemer. In alle gevallen moeten een aantal vaste stappen worden doorlopen in het proces van het kwaliteitsmenu. Stappen die noodzakelijk zijn om tot kwaliteit te komen. Voor de meeste onderdelen (modules) van het kwaliteitsmenu zijn de stappen identiek. Daar waar afwijkende processen aan de orde zijn wordt dit in de modules aangegeven. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden: