Plan: | Zorgboerderij Leiffenderhofweg 1 Schinveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0881.OMGVLEIFFENDERHW1-VG01 |
Aan de Leiffenderhofweg 1, tegen de grens met Duitsland ten noordwesten van de kern Schinveld (gemeente Onderbanken), is een bedrijfsperceel gelegen waarop een handels- en opfokbedrijf van paarden en pony's is gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een zorgboerderij als nevenactiviteit te starten ten behoeve van de opvang van mensen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking. Het betreft een afzonderlijk activiteit, die aansluit op de activiteiten die in het kader van het handels- en opfokbedrijf plaatsvinden. In die zin is er een zekere relatie tussen beide activiteiten. De mensen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking zullen namelijk ingezet worden voor de verzorging van de dieren. Dit kan zowel van de ter plaatse gestalde paarden zijn als ook van het aanwezige klein vee. De bestaande bebouwing en bouwperceel zal hiervoor worden gebruikt. Inpandig zal een kleine bouwkundige ingreep plaatsvinden, ten behoeve van de realisatie van de noodzakelijke sanitaire voorzieningen. Het bestaande toilet blijft gehandhaafd en er wordt een invalide toilet in combinatie met een douche gerealiseerd.
De gemeente Onderbanken heeft per brief d.d. 15 september 2014 aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan het toestaan van de gebruiksfunctie voor een zorgboerderij als nevenactiviteit in afwijking van het bestemmingsplan.
Zoals reeds aangegeven past de hierboven beschreven ontwikkeling niet (geheel) binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing voorziet in de verantwoording van de ontwikkeling en is opgesteld conform de RSRO2012 en de eisen die de gemeente Onderbanken stelt aan een dergelijke ruimtelijke onderbouwing. Deze ruimtelijke onderbouwing is noodzakelijk in het kader van de te doorlopen procedure ten behoeve van een 'omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan'.
De gemeente Onderbanken is verantwoordelijk voor het doorlopen van deze noodzakelijke planologische procedure.
Het besluitgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Onderbanken aan de oostzijde van Schinveld. Het perceel is gelegen aan de Leiffenderhofweg 1. Ter plaatse is een bedrijfsperceel gesitueerd met een handels- en opfokbedrijf voor paarden en pony's. De gronden zijn kadastraal bekend, Schinveld, sectie D, perceelnummer 68.
Ten oosten van het besluitgebied is een zweefvliegveld gelegen met een daarmee verband houdende camping. Ten noorden en westen zijn open agrarische gronden aanwezig. Op circa 350 meter westelijk stroomt de Roode Beek. De gronden ten zuiden van het besluitgebied behoren tot de Schinveldse bossen.
Luchtfoto besluitgebied en omgeving
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat door de raad van de gemeente Onderbanken is vastgesteld d.d. 13 juli 2006. Conform dit bestemmingsplan is ter plaatse van het besluitgebied de bestemming 'Bedrijf' van kracht.
Aan deze bedrijfsbestemming is de nadere aanduiding 'handelsstal gericht op het verhandelen van paarden' toegekend.
Uit de beschrijving in hoofdlijnen volgt dat het beleid gericht is op de afbouw van bedrijfsactiviteiten in het buitengebied. Bestaande bedrijven en daarmee samenhangende, niet functioneel aan het buitengebied gebonden, activiteiten zullen gehandhaafd worden daar waar financiële overheidsmiddelen ontbreken om verplaatsing naar een bedrijventerrein te realiseren. Bestaande bedrijven worden voorzien van een reële uitbreidingsmogelijkheid in relatie tot de huidige bedrijfsomvang en de benodigde ruimte voor economische continuïteit ervan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse gelden tevens ook de dubbelbestemmingen 'Grondwaterbeschermingsgebied' en 'Archeologische waarden'. Ook is de gebiedsaanduiding 'Stiltegebied' van toepassing.
De aangrenzende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Natuur' en 'Zweefvliegveld' in combinatie met de voornoemde dubbelbestemmingen en aangevuld met de dubbelbestemmingen 'erosie' en 'ecologische structuur'.
Het planvoornemen past niet binnen de regels behorende bij deze bestemming, aangezien de zorgboerderij als nevenactiviteit ten behoeve van de opvang van mensen met een geestelijke en/of lichamelijke berperking niet is toegestaan binnen de specifieke bedrijfsbestemming. De omschakeling of toevoeging van een andere functie is volgens de bijbehorende planregels niet toegestaan.
Om het planvoornemen mogelijk te maken dient derhalve van het bestemmingsplan te worden afgeweken. Dit kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 30 van de Wabo.
Onderhavige ruimtelijke onderbouwing vormt hiervoor de nadere verantwoording c.q. onderbouwing voor deze afwijking.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de bestaande situatie van het besluitgebied en op het planvoornemen zelf. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting gegeven van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische en planologische randvoorwaarden uiteengezet. Tot slot vindt in hoofdstuk 5 een toetsing plaats ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid en wordt in hoofdstuk 6 beschreven welke procedure dient te worden doorlopen.
De Leiffenderhofweg loopt vanuit de kern Schinveld in oostelijke richting, nagenoeg parallel aan de grens met Duitsland, door het buitengebied van Schinveld. Ter hoogte van de t-splitsing met de Heringsweg zijn twee bedrijfspercelen aan elkaar gelegen. Dit betreft enerzijds het perceel van het zweegvliegveld en anderzijds onderhavig besluitgebied.
Luchtfoto vogelperspectief (bron: Bing maps 2015)
Op onderhavig perceel op het adres Leiffenderhofweg 1 is een handels- en opfokbedrijf voor paarden en pony's gevestigd. De bebouwing op het perceel bestaat uit een bedrijfswoning met aangebouwde schuur c.q. stal. In totaal is er circa 975 m2 aan bebouwing aanwezig (inclusief bedrijfswoning). Alle gebouwen zijn evenwijdig aan de weg gesitueerd. De bedrijfswoning bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De bouwhoogte van de bebouwing bedraagt maximaal 8 meter voor bedrijfsgebouwen en 8,5 meter voor de bedrijfswoning.
De aangrenzende gronden ten westen en noorden van het bedrijfsperceel zijn in gebruik als weide voor de paarden. De gronden ten zuiden van het besluitgebied maken onderdeel uit van de Schinveldse Bossen.
Het planvoornemen ziet op het toevoegen van een zorgboerderij als nevenactiviteit (qua gebruik) binnen een deel van de bestaande bebouwing op het bestaande bedrijfsperceel. De omvang hiervan neemt niet toe.
Met de zorgboerderij wil initiatiefnemer opvang en dagbesteding bieden aan mensen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking. De zorgboerderij zal in het begin zo'n 10 deelnemers kunnen plaatsen. Dit zijn deelnemers die 1 dagdeel per week komen dan wel die voor 1 dag in de week komen of juist elke dag komen. Het is de bedoeling dat dit mogelijk uitgroeit tot maximaal 10 tot 15 deelnemers per dag. Bij dit aantal kan gewaarborgd worden dat de deelnemers in voldoende mate worden begeleid door de initiatiefnemer en haar partner. In de toekomst kan de begeleiding mogelijk aangevuld worden door één personeelslid dan wel eventuele vrijwilligers.
De dagbesteding zal bestaan uit het uitvoeren van activiteiten en werkzaamheden op het bedrijfsperceel van het ter plaatse gevestigde handels- en opfokbedrijf voor paarden en pony's. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan het verzorgen van de dieren, tuinwerkzaamheden, creatieve activiteiten en huishoudelijke werkzaamheden.
In de bestaande bebouwing is een ruimte beschikbaar waar de deelnemers aan een grote tafel kunnen zitten en is een keuken aanwezig. Hier kunnen ze aan eten en tevens kunnen hier activiteiten aan uitgevoerd worden. Het is tevens de bedoeling dat er een moestuin wordt aangelegd, waar de deelnemers samen met hun begeleider groenten en fruit kunnen kweken. Daarnaast zal er kleinvee aanwezig zijn om te verzorgen.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om enige vorm van horeca te plaatse te exploiteren.
Het besluitgebied is gelegen aan de Leiffenderhofweg in het buitengebied van Schinveld en wordt ontsloten via deze weg. Deze weg is geen doorgaande route die intensief gebruikt wordt. De verkeersintensiteit op deze weg is beperkt. Het bedrijfsperceel beschikt reeds over 2 toegangswegen. Eén bedrijfsingang (links van de bebouwing) en één prive ingang (rechts van de bebouwing aan de zijde van het zweefvliegveld). De bedrijfsingang zal tevens gebruikt worden ten behoeve van het afzetten van de klanten voor de zorgboerderij. Mocht deze bezet zijn voor bedrijfsactiviteiten dan kan altijd uitgeweken worden naar de prive ingang.
Aangezien de klanten gezien hun 'beperking' veelal gezamenlijk gebracht en gehaald worden, zal het verkeer op de Leiffenderhofweg qua verkeersbewegingen maar in zeer beperkte mate toenemen. Het zal maximaal gaan om 2 tot 3 voertuigen in respectievelijk de ochtend en de avond. Het zal gaan om maximaal 10 tot 15 verkeersbewegingen (inclusief begeleiders). De inrichting van de Leiffenderhofweg is hierop berekend.
De klanten van de zorgboerderij zullen, zoals aangegeven, veelal gebracht en gehaald worden door middel van taxivervoer. De voertuigen waarmee dit gebeurt blijven niet op het terrein. Alleen de begeleiders (initiatiefnemer en partner) zullen op eigen terrein moeten parkeren. Dit gebeurt nu ook al Daardoor is slechts een beperkt aantal parkeerplaatsen nodig. Op het perceel is voldoende ruimte om in zeker 40 parkeerplaatsen te voorzien (20 parkeerplaatsen aan de voorkant en 20 parkeerplaatsen aan de achterkant). Dit aantal is echter niet noodzakelijk Indien de begeleiding uitgebreid wordt met één personeelslid dan wel vrijwillergers zullen naar verwachting maximaal 5 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Hiervoor is voldoende ruimte op het terrein aanwezig.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Onderbanken.
Op 23 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”).
Algemene doelstellingen en nationale belangen
In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.
Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang. Daarnaast zal ook ruimte geboden moeten worden voor militaire activiteiten en een efficiënt gebruik van de ondergrond.
Dit alles dient tot stand te komen door middel van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Indien er binnen een regio ontwikkelingen plaats zullen gaan vinden, dient het stappenplan uit de SVIR gevolgd te worden. Deze zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking', die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4) of 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook een plan dat voorzag in een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van ca 2.360 m2 en de mogelijkheid een bedrijfsgebouw van maximaal 400 m2 te realiseren is door de Afdeling niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, vanwege de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden (AbRvS 23 juni 2014, nr 201306183/1/R3, JM 2014/83 m. nt. R. van Bommel). Voorts is in het kader van dit advies van belang dat de Afdeling de realisatie van aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven, in combinatie met een beperkte uitbreiding van en bestaande bedrijfsloods niet heeft aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 30 juli 2014, nr 201402114/2/R4).
Tot slot heeft de Afdeling ook ten aanzien van een plan dat voorzag de mogelijkheid groepsaccommodaties tot een totale maximale oppervlakte van 1.000 m2 óf recreatiewoningen tot een maximale totale oppervlakte van 600 m2 te realiseren geoordeeld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 17 september 2014, nr 201308656/1/R2).
Onderhavig plan heeft betrekking op het toevoegen van de gebruiksfunctie zorgboerderij als ondergeschikte nevenactiviteit binnen een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. Gelet op de kleinschaligheid van het planvoornemen is gezien de hiervoor geschetste jurisprudentie ten aanzien van het begrip stedelijke ontwikkeling dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro.
Nu gezien het voorgaande geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, is ook het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro niet van toepassing op onderhavig ontwikkeling c.q. de ruimtelijke onderbouwing.
Betekenis voor het besluitgebied
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg (Meerjarenplan Ruimte, Infrastructuur en Transport). Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang.
Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden. Ten slotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergie netwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
Gelet op de ligging, de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen zijn er geen nationale belangen in het geding. Het planvoornemen wordt dan ook niet beïnvloed door het SVIR.
De hiervoor beschreven SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien het SVIR niet van bepalende invloed is op het planvoornemen, is het Barro niet van toepassing.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Natura 2000-gebieden worden aangewezen door de staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden.
Voor ieder definitief aangewezen natuurgebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
Op een afstand van circa 4,2 kilometer is het Natura 2000-gebied “Brunssumerheide” gelegen. Vanwege deze grote afstand en de aard van de activiteiten is het niet te verwachten dat het planvoornemen enig effect op de natuurwaarden in dit gebied zal hebben.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij onze basisfilosofie en ook bij aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
In het POL 2014 is het plangebied gelegen binnen de bronsgroene landschapszone. In de bronsgroene landschapszone zijn Perspectief 2 POG en 3 Ruimte voor veerkrachtige watersystemen samengebracht.
Deze zone omvat de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap zijn. De accenten liggen op de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en de cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
De planologische basisbescherming voor de bronsgroene landschapszone betreft de ja-mits bescherming. Ontwikkelingen binnen het voor deze gebieden geldende beleid zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Feitelijk gold een vergelijkbare bescherming voorheen ook al in de vorm van de ontwikkelingsgericht basisbescherming. Transformaties en gebiedsontwikkelingen in deze gebieden bieden in de visie van de provincie de nodige kansen voor combinatie van natuur en economie.
Met het planvoornemen wordt een gebruiksfunctie als ondergeschikte nevenactiviteit toegevoegd binnen een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. Inpandig vindt een kleine bouwkundige ingreep plaats ten behoeve van een sanitaire voorziening. Het bestaande toilet blijft gehandhaafd en er wordt een invalide toilet in combinatie met een douche gerealiseerd. Door het ondergeschikte karakter maakt het planvoornemen zodoende geen inbreuk op de kernkwaliteiten van de omliggende natuurgebieden. Het planvoornemen past derhalve binnen de kaders van het omgevingsplan.
Omgekeerd zijn de aanwezige natuurwaarden van de Schinveldse Bossen als uitloopmogelijkheid een meerwaarde voor onderhavig planvoornemen.
De omgevingsverordening Limburg is gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 op 12 december vastgesteld en op 16 januari 2015 inwerking getreden. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op basis van de omgevingsverordening maakt de locatie deel uit van:
Met het onderhavige planvoornemen wordt een gebruiksfunctie toegevoegd aan een bestaand bedrijfsperceel. De beoogde zorgboerderij wordt als nevenactiviteit gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Hierdoor vindt geen inbreuk plaats op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de bronsgroene landschapszone. Met het planvoornemen worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die in strijd zijn met de regels voor stiltegebieden.
Er wordt niet voorzien in een windturbine of boorput. Ingrepen in de bodem vinden niet plaats, waardoor het planvoornemen geen consequenties heeft voor de Roerdalslenk of het grondwaterbeschermingsgebied. De bestaande bebouwing is reeds aangesloten op het aanwezige rioolstelsel. Hierin vindt geen verandering plaats. Alleen het bestaande toilet wordt omgebouwd tot een invalide toilet.
Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen beperkingen oplegt aan de realisatie c.q. uitvoering van het planvoornemen.
De intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad' beoogt de missie van Parkstad Limburg te verwezenlijken, namelijk: het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. De intergemeentelijke structuurvisie biedt hiervoor een inspiratiebron, maar ook een ruimtelijk planologisch kader waarbinnen ontwikkelingen plaats kunnen vinden. De doelstelling komt tot uitdrukking in twee lijnen die als rode draad door de visie lopen: de ontwikkelingslijn en de beheer- en sturingslijn. Beide lijnen hebben een gezamenlijk startpunt in pijlers en de daarop gebaseerde 'Visie 2030'. Daarna splitsen deze lijnen zich in de ontwikkelingskaart en de beheer- en sturingskaart.
De ontwikkelingslijn bevat strategieën, ambities en ontwikkelafspraken om onder de vlag van de regio tot ruimtelijke-economische ontwikkelingen te komen. Ontwikkelingen die belangrijk zijn voor de groei en ontplooiing van de regio als één geheel. De ontwikkelingslijn is gericht op het realiseren van projecten en programma's op een aangewezen plaats: de wie-, wat- en waar-vragen.
De beheer- en sturingslijn bevat de ruimtelijke planologische kaders die de basiskwaliteiten van Parkstad Limburg moeten beschermen, die bovengenoemde ontwikkelingen ondersteunen en daarvoor de ruimtelijke spelregels geeft. De beheer- en sturingslijn biedt de kaders en voorwaarden voor de ontwikkelingslijn: de hoe-vragen en onder welke voorwaarden. Op de ontwikkelingskaart maakt de gemeente Onderbanken onderdeel uit van de Noordflank en Oostflank.
Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg (ontwikkelingskaart)
Op de ontwikkelingskaart is het besluitgebied aangeduid als Grensoverschrijdend Natuurpark Roode Beek. Dit gebied kent daarnaast, conform de kaart Ruimtelijke identiteit, een grote mate van regionale relevantie. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een zorgboerderij als nevenactiviteit (qua gebruik) binnen een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. De zorgboerderij heeft een ondergeschikt karakter. De functie doet vanwege de aard en kleinschaligheid geen afbreuk aan de ontwikkelingsdoelen van het natuurpark. Het natuurpark biedt juist de nodige uitloopmogelijkheden. Het planvoornemen is niet in strijd met dit regionale beleid.
De koersbepalende Toekomstvisie 2020 'Onderbanken verleidt' (2009) is tot stand gekomen in een interactief proces tussen raad, inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties, college en ambtelijke organisatie. In dat proces is met behulp van veertien toekomstbeelden geprobeerd een antwoord te geven op de vraag wat voor lokale samenleving Onderbanken in pakweg 2020 wil zijn. Hoe ziet Onderbanken er dan uit en welke strategische koers moet de gemeente samen met haar maatschappelijke partners volgen om die toekomstvisie te realiseren. Welke maatschappelijke en bestuurlijke vraagstukken moeten daarvoor worden opgepakt? Strategische opgaven als gevolg van maatschappelijke trends en ontwikkelingen op het gebied van woningmarkt en woonomgeving, van natuurbehoud en –ontwikkeling, van verkeer, van bereikbaarheid, van AWACS-overlast, van zorg en van jeugd en jongeren, van basisonderwijs, van bewegen en sport, van kunst en cultuur (historie), van veiligheid, van dienstverlening, van recreatie, van winkelvoorzieningen, van agrarische bedrijvigheid en van economische structuurversterking.
In 2020 kent Onderbanken een woningbestand dat voldoet aan de vraag en aansluit op de demografische ontwikkelingen. Groene vingers en blauwe aders brengen de natuur tot in de kernen en de kerngebieden zijn authentiek ingericht. De geluidsoverlast behoort tot het verleden en de vier kernen van Onderbanken zijn geliefde magneetjes waar mensen graag wonen en leven.
De natuur in het buitengebied heeft zich verder ontwikkeld. Het natuurpark Roode beek/Rodebach maakt deel uit van het gemeente- en landsgrensoverschrijdende Heidenatuurpark dat een boog vormt tussen de verstedelijkte gebieden Sittard-Geleen en Heerlen. Het glooiend landschap tussen de vier kernen is zodanig heringericht dat het zijn oorspronkelijke intimiteit en karakteristiek heeft herwonnen.
Van de recreatieve voorzieningen in de kernen en in het buitengebied wordt op ruime schaal gebruik gemaakt. Voor velen is het aantrekkelijk te recreëren in een verkeersluwe en afwisselende natuuromgeving. In die omgeving zijn op een creatieve manier combinaties gelegd tussen natuur en kunst en zijn cultuurhistorische elementen opnieuw tot leven geroepen. Ondernemend Onderbanken speelt met een gevarieerd aanbod in op de geschetste ontwikkelingen.
Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een zorgboerderij als nevenactiviteit (qua gebruik) binnen een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. De zorgboerderij heeft een ondergeschikt karakter. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet in strijd is met de uitgangspunten van de structuurvisie.
Dit coalitieakkoord uit 2014 is geen vastgesteld beleid maar geeft de prioriteiten van de coalitiepartijen in de gemeente Onderbanken aan voor de periode 2014-2018. De coalitie staat voor een beleid waarbij de grenzen worden opgezocht om de creativiteit van het individu en de ondernemersgeest een kans te geven. Tevens worden de grenzen opgezocht als het gaat om het in stand houden van de zorgvoorzieningen en het armoedebeleid.
Met betrekking tot het onderdeel "Vitaal platteland" stelt de gemeente dat nieuwe initiatieven op locaties die verkeerskundig goed ontsloten zijn bevorderd worden zolang dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap of de daar aanwezig natuur.
Het planvoornemen past binnen deze uitgangspunten, waardoor vanuit de gemeente (per brief d.d. 15 september 2014) bereidheid is getoond om mee te werken aan verwezenlijking van het planvoornemen.
Voor economische en recreatieve-toeristische ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Onderbanken is door de gemeente Onderbanken de integrale nota 'Economische en recreatieve-toeristische visie' opgesteld. Deze visie is op 21 juni 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
De doelstelling van deze integrale nota 'Economische en recreatieve-toeristische visie' is te komen tot de formulering van eenduidig beleid om nieuwe initiatieven in afwijking van het bestemmingsplan eenduidig en consistent te kunnen beoordelen. De integrale nota moet inzicht geven waar welke functies, onder welke voorwaarden, in relatie tot de bestaande c.q. beoogde ruimtelijke structuur worden toegestaan.
Het besluitgebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Onderbanken en de ecologische hoofdstructuur. In de ecologische hoofdstructuur dient terughoudend te worden omgegaan met het toestaan van aanvullende functies bij bestaande aanwezige functies. De nieuwvestiging van functies is hier absoluut niet wenselijk. Aanvullende functies zijn bij hoge uitzondering en onder specifieke voorwaarden mogelijk.
Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een aanvullende gebruiksfunctie, zijnde een zorgboerderij, binnen een bestaand bedrijfsperceel met bebouwing. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag, de zorgboerderij wordt inpandig in de bestaande bebouwing gerealiseerd. De ruimtelijke uitstraling is zeer beperkt door de aard en kleinschaligheid van de zorgboerderij als nevenactiviteit. De gemeente heeft deze uitzondering erkend en aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan de procedure om het planvoornemen te bewerkstelligen. Het planvoornemen is dan ook niet verder in strijd met deze visie.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Ten behoeve van het planvoornemen wordt de bestemming 'Bedrijf' niet gewijzigd. Wel wordt een gebruiksfunctie als nevenactiviteit toegevoegd, de zorgboerderij heeft een ondergeschikt karakter ten opzichte van de hoofdfunctie van de handelsstal. Het betreft een afzonderlijk activiteit, die aansluit op de activiteiten die in het kader van het handels- en opfokbedrijf plaatsvinden. In die zin is er een zekere relatie tussen beide activiteiten. De mensen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking zullen namelijk ingezet worden voor de verzorging van de dieren. Dit kan zowel van de ter plaatse gestalde paarden zijn als ook van het aanwezige klein vee. Voor de zorgboerderij wordt een klein deel van de bestaande bebouwing gebruikt. Er vinden verder geen bodemingrepen plaats. Verwacht mag worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse dan ook geschikt is voor de toegevoegde functie.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Archeologie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Onderbanken beschikt, samen met de andere Parkstad Limburg gemeenten, over een archeologische beleidsadvieskaart. Volgens deze kaart ligt het plangebied in een zone met een voornamelijk hoge archeologische verwachtingswaarde (waardecategorie 3).
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart
Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting (zones in het buitengebied en historische dorpskernen) is het uitgangspunt om het archeologisch erfgoed 'in situ' te bewaren. Daarnaast stelt het beleid in welke gevallen een onderzoeksplicht geldt bij bodemingrepen. Voor een gebied met een hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht wanneer de verstoringsdiepte dieper is dan 40 cm en de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 250 m2.
Met het planvoornemen wordt planologisch en juridisch vastgelegd dat in de bestaande bebouwing ter plaatse een zorgboerderij is toegestaan. Dit ziet op gebruiksactiviteiten. Bodemingrepen vinden niet plaats omdat sprake is van een bestaande situatie, waardoor de archeologische waarden niet worden aangetast. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet van invloed is op de cultuurhistorische waarden ter plaatse, aangezien de zorgboerderij wordt toegestaan op een bestaand bedrijfsperceel binnen bestaande bebouwing (zonder monumentale of cultuurhistorische waarde). Het projectgebied ligt op basis van het cultuurlandschap Zuid-Limburg binnen een gebied van bos, heide en woeste grond. Daarnaast is de Leiffenderhofweg een cultuurhistorisch lijnelement. Het betreft een weg uit de periode 1810-1955. Hierin wijzigt verder niets als gevolg van het planvoornemen.
De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. In paragraaf 3.2.3 is al aangegeven dat vanwege de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Brunssumerheide' en de aard van de activiteiten het niet te verwachten is dat het planvoornemen enig effect op de natuurwaarden in dit gebied zullen hebben.
In de omgeving van het besluitgebied zijn tevens gronden aanwezig die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), onder meer de Schinveldse Bossen vallen hier onder. Het besluitgebied zelf ligt niet binnen de EHS. Gelet op de aard en ondergeschiktheid van het planvoornemen zijn er geen effecten op de EHS te verwachten.
Het besluitgebied is momenteel al grotendeels verhard en bebouwd. Bovendien is sprake van een intensief in gebruik zijnd bestaand bedrijfsperceel. Het besluitgebied is daardoor potentieel ongeschikt voor beschermde flora en fauna. Daarnaast ziet het planvoornemen op het toevoegen van een functie van ondergeschikte aard binnen bestaande bebouwing. Er vindt enkel een kleine inpandige bouwkundige ingreep plaats (toiletten). Deze ondergeschikte functietoevoeging en kleine inpandige verbouwing heeft naar verwachting geen schadelijk effect. Uiteraard geldt voor initiatiefnemer altijd de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit planvoornemen.
Op basis van de risicokaart van de provincie Limburg kan geconcludeerd worden dat er zich in of nabij het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het planvoornemen zelf voorziet ook niet in het mogelijk maken van een risicobron. Het is dan ook niet noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar externe veiligheid.
Bij nieuwbouwplannen worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het planvoornemen voorziet niet in het mogelijk maken van een nieuwe geluidsbron. De zorgboerderij is ook geen geluidgevoelig object, aangezien de functie ondergeschikt is aan het ter plaatse gevestigde bedrijf en niet langdurig gebruik wordt gemaakt van een verblijfsruimte in het gebouw. De activiteiten en werkzaamheden vinden op het bedrijfsperceel plaats.
Daarnaast vormt de Leiffenderhofweg geen doorgaande route die intensief gebruikt wordt. De verkeersintensiteit is beperkt waardoor ook de geluidsbelasting beperkt zal zijn. Een goed leefklimaat kan ter plaatse gegarandeerd worden. Het is dan ook niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Voor het afkoppelen van hemelwater heeft het waterschap Roer en Overmaas 10 stappen op een rij gezet. Deze 10 stappen zijn:
Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
Verantwoorde systeem keuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie.
Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
(35 mm neerslag in 45 minuten), met een leegloop/beschikbaarheid binnen 24 uur.
Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
Gevolgen bij extreme situaties aangeven en noodoverlaat aanbrengen.
Indien gemeente en initiatiefnemer besluiten om water-op-straat in extreme situaties te accepteren, dit expliciet in plan vermelden.
Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
Waterhuishoudkundige situatie
Uit de legger van het waterschap Roer en Overmaas blijkt dat in het besluitgebied geen primaire watergangen zijn gelegen. In de omgeving zijn meerdere watergangen aanwezig. Het betreft de Roode Beek, het Ruischerbeekje en de Ontwateringssloot die voornoemde beken verbindt. De dichtstbijzijnde primaire watergang betreft de Ontwateringssloot op circa 110 meter ten oosten van het projectgebied.
Consequenties van het planvoornemen
Het gebruik ten behoeve van de zorgboerderij vindt plaats ondergeschikt aan de gevestigde bedrijfsfunctie en binnen de bestaande bebouwing. Enkel inpandig vindt een kleine verbouwing plaats. Het bestaande toilet blijft gehandhaafd en er wordt een invalide toilet in combinatie met een douche gerealiseerd. Het bestaande toiliet wordt omgebouwd tot een zwevend toilet zodat het nieuwe invalide toilet en de douche aangesloten kan worden op het bestaande riool. Het invalide toilet en de douche zijn voor het dagelijkse gebruik, waarbij de douche maar incidenteel gebruikt wordt voor het verschonen van cliënten. Het bestaande toilet zal alleen gebruikt worden bij bijzondere activiteiten zoals bijvoorbeeld een open dag. Doordat in zijn algemeen maar één toilet wordt gebruikt in combinatie met de douche zal dit naar verwachting niet leiden tot extra aanvoer van rioolwater.
Er is geen sprake van een toename aan oppervlakteverharding. Hierdoor verandert de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse niet.
De Leiffenderhofweg is voorzien van een rioolpersleiding. Het vuile water wordt via deze rioolpersleiding afgevoerd. De bestaande situatie blijft in dat opzicht ongewijzigd. Het hemelwater wordt op dezelfde wijze afgevoerd als in de huidige situatie.
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.
Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van de functie zorgboerderij als nevenactiviteit (qua gebruik) ondergeschikt aan de gevestigde bedrijfsfunctie en binnen bestaande bebouwing. Door het toevoegen van deze functie zal het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt toenemen (zie paragraaf 2.3). Deze toename zal echter zo beperkt zijn dat dit Niet In Betekenende Mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
In of nabij het projectgebied lopen geen kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven of anderzijds speciale aandacht vereisen. Ook in de wijdere omgeving zijn geen kabels en of leidingen aanwezig.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planvoornemen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro, waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld. Een dergelijk exploitatieplan dient gelijktijdig vastgesteld te worden met het ruimtelijk plan of het besluit waarop het betrekking heeft (in dit geval een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning).
Uit voornoemde opsommingslijst blijkt dat met het planvoornemen geen sprake is van een bouwplan. Het planvoornemen ziet op het toevoegen van een gebruiksfunctie die ondergeschikt is aan de reeds aanwezige bedrijfsfunctie. De grond van voornoemd perceel is in particulier eigendom. De kosten voor uitvoering van het planvoornemen worden gedragen door de initiatiefnemer die daarvoor voldoende middelen ter beschikking heeft. Naast de verbouwingskosten zijn geen andere kosten dan eventuele planschade en legeskosten. Kosten ten behoeve van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte zijn er niet omdat deze voorzieningen al aanwezig zijn. Voornoemde kosten zijn anderszins verzekerd, te weten middels een planschadeovereenkomst en de legesverordening. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan artikel 6.12 Wro.
Door middel van onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt het toevoegen van de gebruiksfunctie voor een zorgboerderij als nevenactiviteit aan de bestaande bedrijfsfunctie (handelsstal) verantwoord.
Aangezien het besluitgebied reeds bedrijfsmatig in gebruik is, de zorgboerderij een ondergeschikt karakter heeft en geen directe belanghebbenden (m.u.v. het zweegvliegveld) in de omgeving aanwezig zijn, wordt er van uitgegaan dat tegen het plan geen overwegende bezwaren bestaan.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wabo ten behoeve van het toestaan van een zorgboerderij (qua gebruik) op het perceel Leiffenderhofweg 1 te Schinveld. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Hierna is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven. Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure is vooroverleg mogelijk met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap.
De ontwerp-omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema hierna) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Alvorens de ontwerpvergunning ter visie wordt gelegd, dient de gemeenteraad een ontwerp verklaring van geen bedenkingen af te geven. Deze wordt gelijktijdig met de ontwerp vergunning ter visie gelegd.
Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure vindt zo nodig vooroverleg plaats met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap.
Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding. Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht en wordt de omgevingsvergunning direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf 3 december 2015 tot en met 13 januari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op 2 februari 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om medewerking te verlenen en de omgevingsvergunning verleend.