direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Auw Sjoeël Jabeekerstraat 12
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Jabeekerstraat 12 te Schinveld is een voormalige basisschool gesitueerd waar initiatiefnemer Vof van Eijk voornemens is een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning en parkeerplaatsen te realiseren. De ontwikkeling is met betrekking tot de toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning voorzien binnen de bestaande bebouwing. Het parkeren wordt zowel direct aan de toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning gesitueerd alsmede op een nieuw te realiseren parkeerterrein dat de overloop van parkeren kan opvangen. Het planvoornemen past niet binnen de gebruiksregels van de huidige bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch' aangezien deze enkel maatschappelijke en agrarische doeleinden toelaten. De gemeente Onderbanken heeft besloten om onder voorwaarden principe - medewerking te verlenen aan onderhavig planvoornemen.

Er is een omgevingsvergunning vereist voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De hiervoor benodigde omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Deze uitgebreide procedure is schematisch weergegeven in Hoofdstuk 6. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag voor de noodzakelijke omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0001.png"

Impressie van de voormalige basisschool

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de aanvraag om die omgevingsvergunning te verkrijgen. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de gewenste toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning en parkeerplaatsen.

1.2 Ligging en begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied ligt in de noord-westelijke uitloper van de kern Schinveld (gemeente Onderbanken) en vormt de begrenzing tussen de Schinveld en het buitengebied. De voormalige basisschool is gesitueerd aan de Jabeerkerstraat 12. Ten zuiden, oosten en westen wordt het besluitgebied begrenst door vrijstaande woningen en richting het noorden bevindt zich het buitengebied. Aan de noordzijde is de locatie ontsloten via een achterpad. Dit pad wordt uitsluitend gebruikt door de eigenaar c.q. bewoner van de bedrijfswoning.

De gronden staan kadastraal bekend als gemeente Onderbanken sectie A nummers 5803, 5805 en 6448.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0002.png"

Luchtfoto van Schinveld en omgeving met rood omcirkeld het besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0003.png"

Uitsnede van de kadastrale percelenkaart met blauw omlijnd de percelen van het besluitgebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse betreft het bestemmingsplan 'Woonkernen 2013' van de gemeente Onderbanken. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 20 juni 2013.

Op het besluitgebied dat bestaat uit een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning zijn de volgende bestemmingen van toepassing:

  • Enkelbestemming 'Maatschappelijk'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3 middelhoog'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4 laag'
  • Maatvoering 'maximum bouwhoogte 7 meter'
  • Maatvoering 'maximum goothoogte 4 meter'
  • Bouwvlak
  • Gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'

En op de locatie voor het planvoornemen voor parkeerplaatsen zijn de volgende bestemmingen van toepassing:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2 hoog'

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0004.png"

Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met rood omlijnd het besluitgebied

Het planvoornemen past niet binnen de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' aangezien de transformatie naar een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen deze bestemming niet is toegestaan. De aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' biedt binnen de bestemming 'Maatschappelijk' de mogelijkheid om de bestemming 'Maatschappelijk' om te zetten naar 'Wonen en/of Groen' of naar enkel 'Groen'. Ook deze wijzigingsmogelijkheid biedt niet de gewenste mogelijkheid voor de realisatie van toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning. De wijzigingsbevoegdheid biedt hier enkel de mogelijkheid tot de realisatie van 2 woningen bij de wijziging van de bestemming naar 'Wonen'. Ter plaatse van de beoogde parkeerplaats staat de bestemming 'Agrarisch' niet toe dat er parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het besluitgebied, het besluitgebied zelf en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2. Vervolgens worden in Hoofdstuk 3 de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de haalbaarheid en in Hoofdstuk 6 de ter behoeve van de omgevingsvergunning te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving besluitgebied

De omgeving van het besluitgebied is onderdeel van de noord-westelijke uitloper van de kern Schinveld langs de Jabeekerstraat. Dit gedeelte van Schinveld kenmerkt zich door de ruime opzet, het groene karakter en voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen met garages en bijgebouwen verschillend van architectuur en kapvorm. Dit gedeelte van Schinveld is vanaf de jaren '50 bebouwd. De Jabeekerstraat vormt de verbinding door het buitengebied tussen Jabeek en de kern van Schinveld waar zich verschillende voorzieningen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0005.png"

Luchtfoto van het besluitgebied en haar directe omgeving

De directe omgeving van het besluitgebied voor de realisatie van een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning bestaat uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen met tuinen rondom. De westelijke perceelgrens wordt gevormd door de Jabeekerstraat en de noordgrens wordt gevormd door het buitengebied (agrarische gronden). De directe omgeving voor de beoogde parkeerplaats bestaat uit agrarische gronden aan de noord, oost en westzijde. Aan de zuidzijde bevinden zich de groen omzoomde achtertuinen van aanliggende vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0006.png"

Impressies van de directe omgeving van het besluitgebied

2.2 Besluitgebied

Momenteel bestaat het besluitgebied voor de beoogde toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning uit een voormalig schoolgebouw met bijbehorend schoolplein en is aan de perceelsgrens groen omzoomd. Het noordelijke deel bestaat uit een groenstrook welke tevens de afscheiding vormt met het buitengebied. In het oosten van het besluitgebied ligt tevens een groenstrook welke deels een afscheiding vormt met de achterzijde van percelen aan de Eindstraat. Ook in het zuidelijkwestelijk deel (de voortuin) van het besluitgebied is enig groen gesitueerd. Deze voortuin voegt kwaliteit toe aan het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0007.png"

Luchtfoto met het besluitgebied voor de realisatie van een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning rood omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0008.png"

Impressies van het voormalige schoolgebouw en het besluitgebied

Het besluitgebied voor de beoogde parkeervoorziening bestaat uit agrarische gronden. Voornamelijk de oost- en westzijde rondom het gebied is erg open. Rond de noord- en zuidzijde van het gebied vindt men bebouwing, clusters bomen en groene erfafscheidingen. Dit deel van het planvoornemen is gelegen binnen de bebouwde kom van Schinveld en bevindt zich aan een doorgaande weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0009.png"

Luchtfoto met het besluitgebied voor de beoogde parkeervoorziening rood omlijnd en haar directe omgeving

2.3 Planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0010.png"

Tekening van het planvoornemen van de toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning, westelijk de hoofdentree met horeca en oostelijk de beheerderswoning en activiteitenfuncties.

2.3.1 Toeristische, recreatieve horecagelegenheid

Het planvoornemen betreft het planologisch juridisch mogelijk maken van de realisatie een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedijfswoning in de voormalige basisschool aan de Jabeekersstraat 12 te Schinveld, gemeente Onderbanken. Ten behoeve van de exploitatie van de bed & breakfast is het noodzakelijk dat de ondernemer voor een goede bedrijfsvoering ten aller tijden aanwezig moet kunnen zijn. Derhalve is een bedrijfswoning gewenst, danwel noodzakelijk. De wijzigingsbevoegheid in het geldende bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. Deze wijzigingsbevoegdheid is echter alleen aan de orde bij de amovering of functiewijziging van het voormalige schoolgebouw. Daarvan is in onderhavig verzoek geen sprake.

De horecagelegenheid betreft een bistro, kleinschalige streekproductenwinkel, arrangementen voor feesten en groepsbijeenkomsten met aan de voorzijde een horecaterras en speeltuintje. Aan de achterzijde zijn tevens twee terrassen voorzien. Daarnaast wordt in het gebouw een bed & breakfast gerealiseerd. Onderhavig planvoornemen betreft een inpandige realisatie, waarbij het huidig aanzicht van het pand behouden blijft. Rondom het pand zal worden voorzien in een deel van de benodigde parkeervoorzieningen. Een overloop voor parkeren zal worden gerealiseerd op een extern perceel ten westen van de toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning. In paragraaf 2.3.2 wordt dit nog verder beschreven.

2.3.2 Ontsluiting en parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0011.png"

Tekening van het voornemen voor het parkeren en de ontsluiting op de Jabeekerstraat.

Ontsluiting

De toekomstige toeristische, recreatieve horecagelegenheid zal worden ontsloten middels bestaande infrastructuur. Aan de voorkant van het pand zal een parkeergelegenheid worden gerealiseerd voor 20 auto's. Daarnaast wordt een externe parkeervoorziening van 39 parkeerplaatsen gerealiseerd op circa 100 meter ten westen van de hoofdingang. Hier zal worden voorzien in de restbehoefte als genoemd in onderstaande paragraaf. De ontsluiting van deze externe parkeerplaats wordt eveneens ontsloten op de Jabeekerstraat. Deze straat is de hoofdontsluiting ten noordwesten van de kern Schinveld en sluit aan op de rotonde Echterbaan en Kneijkuilerweg. De beheerder van het horeca en recreatiegelegenheid parkeert op eigen terrein.

Parkeren

Onderhavig planvoornemen betreft een horecavoorziening met diverse functies. Verwachte bezoekerscijfers zijn niet bekend. Echter zijn er wel 20 parkeerplaatsen op eigen terrein in het planvoornemen opgenomen. Daarnaast wordt een parkeerterrein met 39 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd op een agrarisch terrein ten westen van het voormalige schoolgebouw. Dit parkeerterrein wordt ontwikkeld bij de reconstructie van de Jabeekerstraat ten behoeve van het reduceren van de parkeerdruk in de aangrenzende woonwijk en zal als overloop fungeren voor onderhavig planvoornemen. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt daardoor neer op 59. Doordat er geen te verwachtte bezoekerscijfers bekend zijn zal moeten worden uitgegaan van gestandaardiseerde parkeerkencijfers conform de CROW publicatie ASVV 2012.

Conform de CROW publicatie ASVV 2012 gelden, uitgaande van de locatie als rest bebouwde kom en de situatie weinig stedelijk in Schinveld als aangeduid door het CBS, de volgende minimale parkeerkencijfers voor de volgende parkeergroepen;

  • café/bar/cafetaria per 100m2 bvo, 6,0;
  • koopwoning twee-onder-een-kap, 1,8;
  • buurtsupermarkt per 100m2 bvo, 3,1;
  • 3* hotel per 10 kamers, 4,7 (uitgaande van de ligging en bereikbaarheid van Schinveld met het openbaar vervoer is dit minimaal 10);
  • dansstudio per 100m2 bvo, 5,0; (uitgegaan van groepen/groepsactiviteiten)

In de ASVV 2012 zijn geen groepen weergegeven met de precieze omschrijving van onderhavig planvoornemen van de toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning. Bovenstaande groepen worden dan ook het meest geschikt geacht om te gebruiken.

Uitgaande van de tot dus ver concrete plannen voor 160 m² bistro; 1 beheerderswoning; 2 kamers b&b, 60 m² detailhandel en 200 m² recreatie en activiteiten komt men uit op de volgende parkeernormen:

  • 160 m2 Bistro, 6,0 parkeerplaatsen per 100 m²: 1,6 x 6,0 = 9,6
  • 1 beheerderswoning, 1,8 parkeerplaats per woning: 1 x 1,8 = 1,8
  • 60 m² streekproductenwinkel, 3,1 parkeerplaatsen per 100 m²: 0,6 x 3,1 = 1,86
  • 2 kamers bed & breakfast, 10 parkeerplaatsen per 10 kamers: 0,2 x 10 = 2
  • 200 m² recreatie en activiteiten, 5,0 parkeerplaatsen per 100 m²: 2 x 5,0 = 10

Afgerond naar boven komt dit samen neer op 26 parkeerplaatsen.

Op basis van bovenstaande kan worden uitgegaan dat met de voorziene 20 parkeerplaatsen op eigen terrein dan wel de te realiseren 39 openbare parkeerplaatsen ter plaatse van de overloop voldoende wordt voorzien in de parkeernorm.

2.3.3 Privacy en bezonning

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een voormalig schoolgebouw. Er is geen sprake van een toevoeging van bebouwing op de locatie. Inzake privacy en bezonning kan er gesteld worden dat gezien de bestaande omliggende tuinen en bestaande infrastructuur, er geen hinderlijke situatie zal ontstaan inzake de privacy en bezonning. Terrassen aan de achterzijde hebben een ruime afstand tot de perceelsgrens en zullen qua privacy en bezonning in feite niet afwijken van de huidige situatie waarbij de perceelsgrensbeplanting de privacy waarborgt.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het omgevingslawaai omtrent de terrassen. Uit onderzoeken blijkt dat het het aspect geluid omtrent de terrassen geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Resultaten en eisen omtrent geluidshinder van onderhavig onderzoek komen aan bod in paragraaf 4.3 en zullen worden toegevoegd aan de bijlagen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid wordt uiteengezet aan de hand van de 'Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' en bij het gemeentelijk beleid wordt onder andere de intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad' behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig besluitgebied zijn als volgt:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. Voor onderhavige omgevingsvergunning zijn van belang:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen maakt reeds onderdeel uit van de bestaande ruimtelijke structuur van Schinveld. Daarnaast betreft het voornamelijk de realisatie van een toeristische en recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen een voormalig schoolgebouw. Er wijzigt verder niets aan de bouwmassa in de bebouwde kom van Schinveld. In het oosten van Schinveld, in Duitsland, nabij Geilenkirchen is een militaire luchtmachtbasis gesitueerd met de aanvliegroute in de richting van Schinveld. Doordat het planvoornemen niet voorziet in nieuwe bouwmassa is de ruimte voor militaire terreinen en activiteiten niet in het geding (nationaal belang 12). Het effect op de milieukwaliteit, water en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8) is beschreven in Hoofdstuk 4. Dit houdt in dat voor het planvoornemen verder geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat onderhavige ruimtelijke onderbouwing ter planologisch-juridische verantwoording van het afwijken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning gehoor wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “Ladder voor duurzame verstedelijking”):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning van in totaal circa 1.000 m2 bvo en parkeerplaatsen. Initiatiefnemer van het planvoornemen, ondernemer van 'Biej de Tant', is reeds gevestigd in Schinveld. De ondernemer heeft behoefte aan de uitbreiding van zijn bedrijfsactiviteiten door de verplaatsing van de horecagelegenheid op de huidige locatie naar het onderhavig voormalig schoolgebouw. Dit sluit aan bij de vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen binnen de regio en de economische en toeristisch-recreatieve visie van de gemeente Onderbanken en Parkstad Limburg regio. De ondernemer van 'Biej de Tant' is in de huidige situatie huurder in het gevestigde pand. Het huurcontract op deze locatie eindigt. De horecafunctie blijft hier wel gehandhaafd. Concreet betekent dit een toevoeging van een toeristische, recreatieve horecagelegenheid aan de stedelijke voorzieningen. Omdat het planvoornemen een ruimtelijke ontwikkeling van een stedelijke voorziening betreft, kan deze ontwikkeling worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Het planvoornemen voorziet in een duurzame inbreiding omdat het gebruik maakt van een reeds bestaand leegstaand maatschappelijk gebouw binnen de bestaande stedelijke structuur van de kern Schinveld. De ontwikkeling voorkomt zo leegstand en verpaupering van een bestaand leegstaand maatschappelijk gebouw.

Binnen het besluitgebied waren in het kader van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan twee wooncontingenten voorzien. Deze contingenten worden gezien als zachte plancapaciteit, omdat de woningen pas gerealiseerd kunnen worden indien de huidige bebouwing van de voormalige school gesloopt wordt. Deze contingenten betreffen dus geen rechtstreekse bouwtitels en in het bestemmingsplan wordt aangegeven dat de realisatie van woningen op de locatie moet passen binnen het provinciale en regionale beleid. Omdat de bebouwing niet gesloopt gaat worden, maar herontwikkeld wordt, komt daarmee de mogelijkheid binnen de wijzigingsbevoegdheid om 2 woningen te realiseren te vervallen.

Echter is het ten behoeve van de exploitatie van de bed & breakfast noodzakelijk dat de ondernemer voor een goede bedrijfsvoering ten aller tijden aanwezig moet kunnen zijn. Derhalve is een bedrijfswoning als onderdeel van de toeristisch-recreatieve horecagelegenheid gewenst, danwel noodzakelijk. In paragraaf 3.4.2 wordt nader toegelicht hoe de toe te voegen bedrijfswoning verantwoord wordt.

In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de aansluiting van het planvoornemen op de regionale vraag naar toerisme en recreatie.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Betekenis voor het besluitgebied

Onderhavig besluitgebied ligt binnen het obstakelbeheergebied rondom vliegbasis Geilenkirchen, ten oosten van het besluitgebied (2.6.4 van het Barro). Het onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning in een reeds bestaand voormalig schoolgebouw en nieuwe parkeerplaatsen. Het obstakelbeheergebied rondom de vliegbasis vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Wat betreft de overige onderwerpen voorziet het Barro niet in onderwerpen die van invloed zijn op onderhavig planvoornemen. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0012.jpg"

Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0013.png"

Zonering Jabeekerstraat, Schinveld - POL2014 met rood omcirkeld het besluitgebied

Het besluitgebied voor de realisatie van een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning is onderdeel van bebouwd gebied en is aangeduid als 'overig bebouwd gebied'. Dit soort gebieden kenmerkt zich als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. In onderhavig geval betreft het een dorps karakter.

Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:

  • Transformatie regionale woningvoorraad
  • Bereikbaarheid
  • Balans voorzieningen en detailhandel
  • Stedelijk groen en water
  • Kwaliteit leefomgeving

De te realiseren parkeerplaats wordt gesitueerd op een andere locatie dat buiten het besluitgebied ligt en zich in het buitengebied bevindt Deze parkeerplaats dient ook als overloop voor de Auw Sjoeel. Het buitengebied omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Leegstand maatschappelijk vastgoed

Daarnaast gaat het POL ook in op leegstand van maatschappelijk vastgoed. De leegstand van maatschappelijk vastgoed gaat de komende jaren grote vormen aannemen. Tussen 2014 en 2020-2030 zal in Nederland naar verwachting van de huidige voorraad van ongeveer 80 miljoen vierkante meter zeker 20, tot in het slechtste geval 40, miljoen vierkante meter vastgoed zijn maatschappelijke functie verliezen. Een groot deel van dat vrijkomende vastgoed is niet meer aanwendbaar voor andere functies en komt leeg te staan.

De dreiging van leegstand is het grootst in het onderwijs (voorraad 34 miljoen vierkante meter, inclusief kinderopvang) en de zorg (30 miljoen vierkante meter). Nu al kampt het onderwijs met een leegstand van ongeveer 20 procent. Zo zijn er bijvoorbeeld minder scholen en sportvelden nodig door de ontgroening en bevolkingsdaling. Deze trend vraagt om duidelijke keuzes aangaande maatschappelijk vastgoed.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen betreft transformatie van een voormalige school naar een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit het POL2014 welke gelden voor de betreffende zone 'overige bebouwd gebied' waarbinnen het besluitgebied zich bevindt. Het planvoornemen is niet van negatieve invloed op brons-, zilver- en goudgroenzones in de directe omgeving van Schinveld. De afstand tot deze zones is namelijk minimaal 400 meter en de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand pand. Aan de feitelijke ruimtelijke situatie in het besluitgebied verandert niets. Daarnaast speelt het planvoornemen wel in op de uitgangspunten inzake leegstaand maatschappelijk vastgoed. Het bestaande schoolgebouw staat reeds sinds het schooljaar 2013-2014 leeg. Onderhavige inpandige ontwikkeling draagt bij aan het behoud van het maatschappelijk vastgoed onder een nieuwe functie. Verpaupering van de locatie wordt hierdoor voorkomen wat bijdraagt aan de kwaliteit van de directe omgeving.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Gelijktijdig met de vaststelling van het POL2014 is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. In deze verordening geeft de provincie Limburg bindende kaders voor ruimtelijke planvorming door gemeentes.

Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Met deze wijzigingsverordening is er weer een belangrijke stap gezet in het kader van de nadere (juridische) uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan 2014. Deze verordening voorziet – voor zover relevant voor deze ontwikkeling – in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie. In de verordening is daartoe voorzien in bepalingen die stellen dat een ruimtelijke plan niet mag voorzien in ontwikkelingen die onder voornoemde thema's vallen en die niet voldoen aan die bestuursafspraken, dan wel de regionale structuurvisie. Voor wat betreft het thema wonen is reeds een dergelijke structuurvisie vastgesteld, te weten de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

  • 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.4.2 Wonen

  • Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.

  • Het voorgaande lid is niet van toepassing indien:
  • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
  • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Deze verordening ziet - voor zover hier relevant - op de borging van de eerder gemaakte bestuursafspraken tussen de provincie en de Limburgse gemeenten en de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder ook de ruimtelijke onderbouwing voor de verantwoording van een omgevingsvergunning zoals hier aan de orde, mogen niet voorzien in een toevoeging van woningen aan de planvoorraad die niet voldoen aan de betreffende Structuurvisie. Op dit punt dient de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing bij het ruimtelijk plan een verantwoording te bevatten.

Op de locatie is binnen het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen' en/of 'Groen' van toepassing.

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming 'Maatschappelijk' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de bijbehorende aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' en de bestemming 'Groen' met dien verstande dat:

  • a. de maatschappelijke functie in zijn geheel of grotendeels is komen te vervallen
  • b. ter plaatse maximaal 2 woningen zijn toegestaan;
  • c. de woningen gesitueerd moeten worden in de voorgevelrooilijn van de Jabeekerstraat en georiënteerd moeten zijn op de Jabeekerstraat;
  • d. de toevoeging van extra woningen past binnen het regionale en gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. het woon- en leefklimaat;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • k. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
  • l. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • m. omliggende functies niet worden gehinderd;
  • n. het resterende deel van het terrein aan de achterzijde van de nieuwe woningen bestemd moet worden tot groen en als zodanig moet worden ingericht;
  • o. bij wijziging in de bestemming 'Groen' en/of 'Wonen' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 12 en 19 van deze regels.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen voorziet in de vraag naar toeristisch-recreatieve voorzieningen binnen de regio en sluit aan bij de economische en toeristisch-recreatieve visie van de gemeente Onderbanken en regio Parkstad Limburg. De ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning en parkeerplaatsen voorkomt leegstand en verpaupering van een bestaand leegstaand maatschappelijk gebouw binnen de stedelijke structuur van Schinveld. Binnen de regio is verder geen geschikt leegstaand monumentaal vastgoed beschikbaar voor de realisatie van de toeristisch-recreatieve horecagelegenheid. Er wordt in onderhavig geval voorzien in duurzaam ruimtegebruik vanwege het herontwikkelen van leegstaand maatschappelijk vastgoed in de stedelijke structuur van de kern Schinveld.

Het bepaalde in artikel 2.4.2, zesde lid van de omgevingsverordening, richt zich op het terugdringen van de overmaat in planvoorraad aan (nog) niet benutte bouwmogelijkheden voor woningen. Het college van B&W en de gemeenteraad heeft zich uitgesproken over het terugdringen van de planvoorraad overeenkomstig met de wijzigingsverordening omgevingsverordening Limburg 2016 en de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Binnen het besluitgebied waren in het kader van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan twee wooncontingenten voorzien. Deze contingenten worden gezien als zachte plancapaciteit, omdat de woningen pas gerealiseerd kunnen worden indien de huidige bebouwing van de voormalige school gesloopt wordt. Deze contingenten betreffen dus geen rechtstreekse bouwtitels en in het bestemmingsplan wordt aangegeven dat de realisatie van woningen op de locatie moet passen binnen het provinciale en regionale beleid. Omdat de bebouwing niet gesloopt gaat worden, maar herontwikkeld wordt, komt daarmee de mogelijkheid binnen de wijzigingsbevoegdheid om 2 woningen te realiseren te vervallen.

Echter is het ten behoeve van de exploitatie van de bed & breakfast noodzakelijk dat de ondernemer voor een goede bedrijfsvoering ten aller tijden aanwezig moet kunnen zijn. Derhalve is een bedrijfswoning als onderdeel van de toeristisch-recreatieve horecagelegenheid gewenst, danwel noodzakelijk. In paragraaf 3.4.2 wordt nader toegelicht hoe de toe te voegen bedrijfswoning verantwoord wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0014.png"

Boringsvrije zone - POL2014 met locatie besluitgebied globaal aangegeven

Het besluitgebied is gelegen in een boringsvrije zone (Roerdalslenk, zone IV). Dit is een van de kwetsbare gebieden die middels de Omgevingsverordening worden beschermd. Ieder voornemen gericht op ingrepen in de bodem (van enige omvang) dient in principe bij de provincie Limburg als bevoegd gezag te worden gemeld. Aangezien er geen boringen dieper dan drie meter beneden maaiveld zullen worden uitgevoerd heeft de ligging van het besluitgebied in de boringsvrije zone geen invloed op de verdere planontwikkeling. In het besluitgebied bevinden zich geen primaire watergangen of zuiveringstechnische voorzieningen van het waterschap waar het plan mogelijk negatieve invloed op heeft.

Bij de realisatie van een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen bestaande bebouwing met nieuwe parkeerplaatsen vinden geen bodemingrepen plaats dieper dan 1 meter plaats. Daarnaast betreft de realisatie de toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning een bestaande situatie. Het POL2014 vormt daarmee ook geen belemmering. De realisatie van onderhavige gelegenheid met name de toeristisch-recreatieve functie wordt later in paragraaf 3.5.3 nog aangehaald.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Structuurvisie Parkstad Limburg, "Ruimte voor park & stad"

In oktober 2009 is het Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg, “Ruimte voor park & stad” vastgesteld. In deze structuurvisie is het gezamelijk ruimtelijk beleid van de Parkstadgemeenten vastgelegd. Hierin wordt de visie op ruimtelijke identiteit, economie, wonen en mobiliteit voor de regio afgestemd voor de komende decennia.

De regio Parkstad Limburg blijft op een aantal belangrijke gebieden achter bij haar omgeving: sociale problematiek, hoge werkloosheid, een te laag regionaal inkomen, wegtrekkende hoger opgeleide jongeren en een te langzame groei van startende ondernemingen.

Bovendien treden in Parkstad Limburg ontgroening, vergrijzing en ontvolking tegelijkertijd en sterker dan elders op. Gezien deze problemen ligt er een urgente missie; te weten duurzame economische structuurversterking van de regio door het bundelen van de krachten van de zeven gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal.

Parkstad Limburg zet in op 5 topprioriteiten wegens haar enorme opgave met betrekking tot de demografische ontwikkeling. Een van deze prioriteiten is relevant voor onderhavig planvoornemen en betreft stedelijke herstructurering.

De integrale transformatie voor het stedelijk (ook landelijke kernen) gebied is, naar Nederlandse begrippen, bijzonder groot. Het biedt de regio echter ook een kans om in te zetten op een kwaliteitsimpuls voor Parkstad Limburg als woon-, werk-, leef- en verblijfsgebied. Dergelijke processen zijn uiterst complex en vragen een lange adem en commitment. Het vraagt ook om nieuwe oplossingen op het vlak van wettelijk, financieel en organisatorisch instrumentarium. De demografische ontwikkelingen vragen om dergelijke beslissingen. De omvorming waar we in het stedelijk gebied voor staan gaat gepaard met desinvesteringen op allerlei gebied; wonen, onderwijs, voorzieningen, de openbare ruimte en de leefbaarheid van landelijke kernen. Het vraagt om samenwerking tussen private en publieke partijen. Er zijn natuurlijk mogelijkheden om geld terug te verdienen, maar dat weegt niet op tegen de kosten die marktpartijen moeten maken. Het zou ook niet reëel zijn om alle kosten op de marktpartijen af te wentelen. Er is behoefte aan nieuw instrumentarium en ruimte om te experimenteren. Parkstad Limburg heeft onderzoek gedaan en heeft samen met de markt de opgave beschreven. Er is begonnen, maar er is hulp van alle actoren nodig vooral van het Rijk. Alleen dan kan deze mega-opgave succesvol opgepakt worden.

Demografische ‘krimp’ maakt kiezen voor kwaliteit mogelijk. De bevolkingsafname die

de regio meemaakt wordt gezien als een kans. Een kans om de kwaliteit van de woon-, werk en leefomgeving duurzaam te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op de herkenbare, unieke pluspunten van de regio:

  • Het vele groen in de directe nabijheid van woongebieden, de landschappelijke rijkdom en de dynamische afwisseling tussen park en stad;
  • Sterke natuurlijke beekdalen;
  • Een rijke culturele en sociale historie;
  • Fijnmazige sociale structuren met sterke dorps- stadskernen die een grote variëteit aan woonmilieus bieden;
  • Een goede bereikbaarheid;
  • Een hoge dichtheid aan kennisinstellingen, hoogkwalitatieve bedrijventerreinen met bovenregionale bedrijven en winkelgebieden;
  • Een sterk toeristisch/recreatief netwerk.
  • Als alle partijen hun krachten bundelen, dan moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dagen verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstadcentrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Projectgebied Noordflank 

Hier vinden we veel natuur- en bosgebieden, beekdalen en cultuurhistorische elementen.

  • Entrée: door het inpassen van de Parkstadring als ‘Parklane’ ontstaat een herkenbare groene ingang voor automobilisten en treinreizigers vanuit het noorden. Hier kunnen accenten op water, landschappelijk reliëf en passende kunst uitnodigen om het rijke landschap te beleven.
  • Ommelanden: het open, glooiende landschap versterken en herkenbaarder maken door het reliëf te accentueren. Het contrast stad-land aanzetten door het tegengaan van verrommeling, stedelijke knooppunten of uitbreidingen. Agrarische bedrijven waar mogelijk omvormen tot zorgboerderijen, kleinschalige toeristische voorzieningen (erfgoedlogies, B&B).

Betekenis voor het besluitgebied

Onderhavig plan is in algemene zin niet strijdig met het beleid uit de regionale structuurvisie.

Onderhavig planvoornemen betreft een kleinschalige stedelijke toeristisch-recreatieve ontwikkeling, die aansluit bij de economische en toeristisch-recreatieve visie van de gemeente Onderbanken en de regio Parkstad Limburg.

Daarnaast voorkomt de ontwikkeling leegstand en verpaupering van een bestaand gebouw binnen de stedelijke structuur van Schinveld. Het planvoornemen voorziet in duurzaam hergebruik van een bestaande situatie omdat het gebruik maakt van een reeds bestaand en leegstaand maatschappelijk gebouw.

De realisatie van onderhavige gelegenheid met betrekking tot het gemeentelijke beleid wordt later in paragraaf 3.5.3 nog aangehaald.

3.4.2 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Het relevante regionale beleid in dit kader is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg als vastgesteld door de gemeenteraad van Onderbanken op 22 juni 2017. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.


Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt ten behoeve van het streven naar een gezonde woningmarkt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Om het mogelijk te maken om nieuwe, kwalitatief goede, woningbouwinitiatieven aan de vastgestelde woningmarktprogrammeringen toe te voegen, is een uniforme wijze van afwegen beschreven. Deze nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. In de Structuurvisie Wonen is hiervoor een werkwijze opgenomen hoe deze gecompenseerd moeten worden waarbij compensatie met direct gekoppelde sloop of onttrekking de eerste stap is. Indien dit niet aantoonbaar mogelijk is, zullen de volgende stappen in afnemende volgorde ondernomen moeten worden:

  • 1. Elke nieuw toe te voegen woning (per locatie 5 of minder woningen) wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitgewerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een subregionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • 2. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarin dit besluit is genomen;
  • 3. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de subregionale woningmarktprogrammering. Deze moet minimaal in de verhouding van 1 : 4 (toe te voegen woning : te schrappen harde plannen) ingezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument (niet zijnde rijksmonument) of beeldbepalend pand wordt volstaan met een compensatie van één woning uit de reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering.

Betekenis voor het besluitgebied
Met onderhavig voornemen vindt transformatie en herinvulling van een voormalig schoolgebouw in bebouwd gebied in de gemeente Onderbanken plaats. Hiermee wordt leegstand voorkomen en het behoud van het pand gewaarborgd. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van één bedrijfswoning aan de bestaande woningvoorraad. Concluderend uit het beleid uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg dient er fysiek gecompenseerd te worden in de vorm van het slopen van één wooneenheid. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de financiële compensatieregeling. Omdat de exploitant niet beschikt over een te slopen wooneenheid is fysieke compensatie echter niet mogelijk. In de Structuurvisie Wonen is hiervoor de mogelijkheid opgenomen om een sloopcompensatiefonds in te stellen.

Op basis van een beleidsregel ten behoeve van compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven kan de gemeente dit alternatief voor fysieke sloop, namelijk de storting van een bijdrage per te ontwikkelen woning in een fonds, bieden. Deze beleidsregel is door de gemeente Onderbanken vastgesteld op 7 september 2017.

3.5 Gemeentelijk beleid

Schinveld, Merkelbeek, Bingelrade en Jabeek zijn de kernen die samen de gemeente Onderbanken vormen. De Limburgse historie is er nog goed terug te vinden: in landschap, bebouwing én in het verenigingsleven en de festiviteiten. In komende paragraaf wordt er aandacht besteed aan het gemeentelijk beleid op wonen, toerisme en recreatie en het karakter van de gemeente Onderbanken.

3.5.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad'

De gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal hebben besloten om de samenwerking in Parkstad Limburg te intensiveren.

De missie van de regionale samenwerking is het versterken van de economische structuur van Parkstad Limburg om een duurzaam economisch perspectief voor de inwoners van de regio te realiseren, want vooralsnog blijft de regio in vergelijking met haar omgeving achter. De volgende indicatoren wijzen daarop:

  • sociale problematiek;
  • de hoge werkeloosheid;
  • een te laag regionaal inkomen;
  • wegtrekkende hoger opgeleide jongeren en een te langzame groei van startende ondernemingen.

De structuurvisie is op 19 oktober 2009 vastgesteld. De intensivering van de samenwerking richt zich op vier werkvelden: ruimte, economie, wonen en mobiliteit. De intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg is het regionale kader voor het thema ruimte en heeft tot doel het ruimtelijk faciliteren van de ontwikkeling van Parkstad Limburg. De structuurvisie biedt geen strak ingekaderd toekomstbeeld, maar schetst ontwikkelingskansen en biedt beheer- en sturingsinstrumenten. Het is een plan waarin de ruimtelijke ontwikkeling van de regio voor de komende 20 tot 30 jaar wordt geschetst.

Uit de structuurvisie valt op te merken dat landschappelijke rijkdom in combinatie met een sterk toeristisch en recreatief netwerk als belangrijke punten worden gezien ter verbetering van de economische gesteldheid en duurzame versterking van de leefomgeving. Tevens wordt door toerisme en recreatie het karakteristieke landschap bezoekbaar gemaakt (beleving verbeteren van het landschap). Vooral in het oostelijk deel van de regio (waaronder de gemeente Onderbanken), waar reeds veel natuurlijke elementen aanwezig zijn, o.a. de Schinveldse bossen, wordt ingezet op een versterking van toerisme en recreatie.

De ontwikkeling van onderhavig planvoornemen draagt bij aan een verdere ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden van de regio. Door de ontwikkelingen gaan geen landschappelijke kwaliteiten verloren.

Het structuurvisiebesluit Wonen en Retail 2011 stelt dat:

De gemeenten in Parkstad Limburg zullen geen medewerking verlenen aan het verstrekken van een ontheffing dan wel een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan indien daarbij sprake is van toevoegen van woningen aan de regionale woningvoorraad, tenzij deze zijn opgenomen in / passen binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van leegstaand maatschappelijk vastgoed. De ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning en parkeerplaatsen voorkomt leegstand en verpaupering van een bestaand leegstaand maatschappelijk gebouw binnen de structuur van Schinveld. De gemeente Onderbanken heeft aangegeven medewerking te verlenen voor de realisatie van onderhavig planvoornemen en heeft het bestuurlijk spoor gericht op de realisering van de bedrijfswoning.

3.5.2 Economische en recreatieve-toeristische visie gemeente Onderbanken

Op 21 juni 2012 is de Economische en recreatieve-toeristische visie vastgesteld. De doelstelling van de integrale nota 'Economische en recreatieve-toeristische visie' is te komen tot de formulering van eenduidig beleid om nieuwe initiatieven in afwijking van het bestemmingsplan eenduidig en consistent te kunnen beoordelen. De integrale nota moet inzicht geven waar welke functies, onder welke voorwaarden, in relatie tot de bestaande c.q. beoogde ruimtelijke structuur worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0015.png"

Uitsnede kaart beoogde structuur Economische en recreatieve-toeristische visie

Voorzieningenas

In de visie is aangegeven dat het besluitgebied een uitloper vormt van de voorzieningenas. De voorzieningenas betreft enerzijds het kerngebied met uitloopgebied en anderzijds een cluster van maatschappelijke voorzieningen. De ambitie is om de voorzieningenas te versterken volgens het Masterplan Schinveld. In de voorzieningenas zijn de functies rechtstreeks toegestaan en vrij uitwisselbaar. Het betreft de functies wonen (inclusief aan huis gebonden activiteit), detailhandel, dienstverlening/kantoor, horeca licht en maatschappelijk. De functie horeca middelzwaar wordt alleen toegestaan daar waar deze functie momenteel in de bestaande situatie reeds gevestigd is. Nieuwvestiging van horeca middelzwaar wordt gezien het concentratiebeleid van voorzieningen in het kernwinkelgebied onder voorwaarden wenselijk geacht en toegestaan.

Onderhavig planvoornemen is gelegen in het verlengde van de voorzieningenas. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot kwaliteitsverbetering van het voormalig schoolgebouw en voorkomt leegstand en verpaupering. De locatie van het planvoornemen bevindt zich aan de noordelijke rand van de kom Schinveld. Hierdoor is het dichtbij het buitengebied, waarmee de recreatieve routes goed bereikbaar zijn. Daarnaast functioneert de nieuwe flyover over de N274 als 'poort van Parkstad'. Direct hierachter bevindt zich het IBA project Staalconstructie Schinveld, met direct hierachter de Auw Sjoeel. Daarmee verlengt het planvoornemen de voorzieningenas tot aan de 'Poort van Parkstad' en voorziet hiermee in een versterking van stedelijke recreatieve-toeristische voorzieningen. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de visie.

3.5.3 Ambitie gemeente Onderbanken

In het bestemmingsplan ‘Woonkernen 2013’ is de ambitie van de gemeente Onderbanken opgenomen. Navolgende paragraaf beschrijft deze ambitie en legt de relatie met het onderhavig planvoornemen.

De bijzondere natuur, kunst, cultuur, historie en landschappen in combinatie met de goede routestructuren en de ligging ten opzichte van Parkstad Limburg vormen de recreatieve-toeristische kernkwaliteiten. De gemeente wil deze kernkwaliteiten benutten en zich ontwikkelen tot een aantrekkelijk en gastvrij gebied voor overwegend extensieve recreatievormen en kleinschalige voorzieningen. De gemeente zet daarbij in op activiteiten als: routegebonden recreatie, recreatief medegebruik, natuur- en cultuurtoerisme. Er dient ruimte geboden te worden aan de verdere ontwikkeling van kleinschalige voorzieningen zoals horeca, ateliers, Bed & Breakfast, groepsaccommodatie en een bezoekerscentrum (inmiddels gerealiseerd). Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn:

  • de voorzieningen moeten bijdragen aan een meer gastvrije uitstraling van de gemeente;
  • de ontwikkeling van recreatie en toerisme moet hand in hand gaan met het bewaren van de hiervoor genoemde kernkwaliteiten.

De gemeente wil daarin faciliteren en ondersteunen door ruimte te bieden voor ondernemersinitiatief en de kansen die zich voordoen oppakken.

Dagrecreatie

Het blijft belangrijk dat een goede geleiding plaatsvindt van de dagrecreatieve bezoekersstromen binnen de gemeente Onderbanken. Dit gebeurt door middel van duidelijke bewegwijzering, goed gesitueerde en herkenbare transferia (parkeerplaatsen) en goede informatievoorzieningen. Bij voorkeur worden transferia gecombineerd met pleisterplaatsen (horeca), zodat een wandeling of fietstocht altijd gecombineerd kan worden met een versnapering. Zowel in de kernen als in het buitengebied is behoefte aan gastvrije, aantrekkelijke horecagelegenheden in bestaande vrijkomende bebouwing. Dit moet nader gestimuleerd worden. Belangrijke kansen liggen er op het gebied van het optimaliseren van routes, het verbeteren van de situatie rondom het zweefvliegveld, het aanbieden van arrangementen en het organiseren van nieuwe evenementen ten behoeve van de profilering en bekendheid van de gemeente. Ten behoeve van de dagrecreatieve uitstraling van de gemeente is het belangrijk om initiatieven aan te grijpen die leiden tot verbetering van de belevingskwaliteiten van het landschap. Ook voor de dorpskernen geldt dat initiatieven ter verbetering van de gastvrijheid en dagrecreatieve uitstraling moeten worden aangegrepen. Door een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte wordt de recreatieve-toeristische kwaliteit van de kernen versterkt.

Routes

De laatste jaren is al veel geïnvesteerd in het recreatieve routenetwerk binnen de gemeente Onderbanken. Niettemin liggen er kansen om dit routenetwerk verder te optimaliseren en te versterken. Aandachtspunt daarbij is ook de verwijzing naar en aansluiting op de horecagelegenheden, pleisterplaatsen en dorpskernen.

Masterplan Schinveld

In de raadsvergadering van 13 december 2013 is het ‘Masterplan Schinveld’ vastgesteld door de raad. In dit masterplan is een aantal deelgebieden onderscheiden:

  • deelgebied 1: ’t Kloeëster – De Schatkist (BS/BMV);
  • deelgebied 2: discounter locatie Rabobank;
  • deelgebied 3.1 woningen locatie De Tweesprong;
  • deelgebied 3.2: Aan de Belboom – voormalige Bloemenbuurtflats;
  • deelgebied 5.1: Diederen;
  • deelgebied 5.2: Mewissen.

Na realisatie van de Brede Maatschappelijk Voorziening (BMV) aan de Kloosterlaan (deelgebied 1) is op onderhavige locatie De Tweesprong vrij gekomen. Voor deze locatie is in dat kader een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming ‘Maatschappelijk’ te wijzigen in de bestemmingen ‘Wonen’ (ten behoeve van twee woningen) en ‘Groen’.


Betekenis voor het besluitgebied

Door de beoogde structuur en visie van de gemeente Onderbanken zal het onderhavig planvoornemen ten goede komen aan de toeristische, recreatieve ambities van de gemeente. Door de realisatie van een toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning op locatie van de voormalige basisschool 'De Tweesprong', als verlenging van de voorzieningenas en gelegen nabij het buitengebied, wordt er een nieuw opvang-/startpunt gecreëerd dat aansluit op bestaande recreatieve routes in de regio. In onderhavig planvoornemen krijgt de locatie deels de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ter behoeve van de toeristische, recreatieve, horecagelegenheid en deels 'Wonen' voor de bijbehorende bedrijfswoning. Daarbij wordt afgeweken van de wijzigingsbevoegdheid.

Het parkeerterrein met 39 parkeerplaatsen wordt ontwikkeld bij de reconstructie van de Jabeekerstraat ten behoeve van het reduceren van de parkeerdruk in de aangrenzende woonwijk en zal als overloop fungeren voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen betreft de realisatie van toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen een bestaand gebouw en parkeerplaatsen. Voor de voormalige school betreft het uitsluitend wijziging van gebruik waarbij alleen sprake is van interne verbouwing en geen sprake is van bodemingrepen. Ook de erfverhardingen blijven intact en aan de voorzijde wordt juist verhardingen aangebracht ten behoeve van de parkeerplaatsen. Hierdoor wordt de ondergrond/funderingslaag intact gelaten en blijft deze afgedekt. Indien toch sprake is van 'aantasting' van de ondergrond/funderingslaag dient voldaan te worden aan het Besluit bodemkwaliteit.

Met de aanleg van parkeerplaatsen wijzigt de functie van 'agrarisch' naar 'verkeer'. De locatie wordt door de aanleg van de parkeerplaatsen niet gebruiksgevoeliger er wordt immers geen milieugevoelig object in de vorm van woningen gerealiseerd. Ook hier dient bij de afvoer van eventele grond voldaan te worden aan het Besluit bodemkwaliteit. Een bodemonderzoek is gezien het voorgaande niet nodig.

Verder heeft een check op de website van het bodemloket uitgewezen dat geen informatie beschikbaar is over de bodem.

4.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

De te realiseren toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning bevindt zich aan de Jabeekerstraat in de kern van Schinveld. De weg betreft een 30-km zone. Een dergelijke weg is geen gezoneerde weg in het kader van de Wet geluidhinder. De wegen zijn bestemd voor bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is ook niet dermate hoog dat er sprake is van een zonering. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk om aan te tonen dat de geluidbelasting op de woningen niet hoger is dan 48 dB ter hoogte van de gevels.

Akoestisch onderzoek Omgevingslawaai

Verder wordt bij de onderhavige realisatie van een horecagelegenheid ook voorzien in terrassen. Met name stemgeluid op de terrassen kan voor omgevingslawaai zorgen. Om de geluidsnormen in de omgeving te borgen is er door Tritium Advies BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar omgevingslawaai op 11 oktober 2017 met rapportnummer 1608/009/RV-01. De samenvatting en conclusies uit dit onderzoek zijn navolgend beschreven. Tevens is het akoestisch onderzoek bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen als Bijlage 1.

De locatie heeft op dit moment een maatschappelijke bestemming. De locatie zal worden verbouwd naar een toeristisch, recreatieve voorziening met (lichte) horeca activiteiten. De totale geluiduitstraling is bepaald ten gevolge van alle mogelijke geluidrelevante activiteiten op het inrichtingsterrein. Aan de hand hiervan is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en dus van een goede ruimtelijke ordening.

Conform de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009) geldt er een richtafstand van 10 meter voor cafés en bars. Deze afstand heeft betrekking op het aspect geluid en het omgevingstype rustige woonwijk. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient voor de activiteiten middels een akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd ter plaatse van de omliggende bestaande geluidgevoelige objecten (woningen). In onderhavig onderzoek is derhalve de geluiduitstraling bepaald ten gevolge van de geluidemissie van de beoogde activiteiten (o.a. terrassen en muziekgeluid in arrangementenzaal).

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De beschouwde situatie voldoet aan het BBT principe daar er redelijkerwijs geen maatregelen te treffen zijn om de geluidbelasting in de omgeving verder terug te dringen.

  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat in de beoogde nieuwe situatie wordt voldaan aan de van toepassing zijnde geluideisen zoals omschreven in het stappenplan (stap 2) van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. De ontwikkeling leidt ter plaatse van de beschouwde toetspunten niet tot een akoestisch ongunstige situatie.

  • Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan, behalve voor de zijgevel van Jabeekerstraat 17 en 19, eveneens worden gesteld dat in de beoogde nieuwe situatie wordt voldaan aan de van toepassing zijnde geluideisen. Ter plaatse van de zijgevel van de Jabeekerstraat 17 en 19 wordt vanwege de bevoorrading van de inrichting door een vrachtwagen, niet voldaan aan de geluidgrenswaarde. De Jabeekerstraat is echter een verbindingsweg tussen centrum Schinveld en de N274. Vrachtverkeer passeert de woning gedurende de gehele dag (gemiddeld 23 vrachtwagens in de dagperiode volgens opgave verkeersgegevens). De vrachtwagen voor de bevoorrading van de inrichting zal derhalve opgaan in het normale verkeer. De piekgeluiden betreffen hierbij gebiedseigen geluid waardoor geen verstoring van het woon- en leefklimaat zal optreden.

  • Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting, het stemgeluid van het komen en gaan van bezoekers en de parkeerbewegingen op de openbare parkeerplaats kan worden gesteld dat er een toename van 0,3 tot 0,4 dB optreedt ten opzichte van de huidige situatie. Dit kan als acceptabel worden beschouwd.

Piekgeluiden dagperiode

In het kader van de afweging goed woon- en leefklimaat is de situatie beschouwd tussen de huidige situatie met schreeuwende kinderen en de nieuwe situatie met de terrassen met bezoekers. Hieruit blijkt dat de piekgeluidniveau in de dagperiode toenemen variërend van 5 tot 30 dB(A). De hoogste waarden worden vooral aan de voorgevels van de woningen aan de Jabeekerstraat geconstateerd. Deze worden vooral veroorzaakt door het gebruik van het terras van de Bistro in de dagperiode. Echter deze piekgeluidniveaus worden gemaskeerd door het geluid van het verkeer dat over de Jabeekerstraat rijdt. Daarnaast wordt voldaan aan de normstelling van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering (vanaf nu VNG brochure) voor het gemengd gebied. Daarom achten wij deze geluidtoename acceptabel. De piekgeluidniveaus aan de achterzijde van het gebouw in de dagperiode variëren van 5 tot 9 dB(A) op de woningen aan de Eindstraat. Dit wordt veroorzaakt door het gebruik van de terrassen van de arrangementenzaal en de activiteitenzaal. Deze terrassen worden alleen bij mooi weer gebruikt. Er wordt voldaan aan de normstelling van de VNG brochure voor een rustige woonwijk. Daarom achten wij het gebruik van de terrassen acceptabel.


Piekgeluiden avondperiode

In de avondperiode vinden er in de huidige situatie geen activiteiten plaats. Echter door het gebruik van de terrassen bij feestjes nemen de piekgeluidniveaus flink toe. Wij achten ondanks dat de toename groot is dat feestjes moeten kunnen plaatsvinden. Op de terrassen worden geen geluidboxen geplaatst en de terrassen zijn alleen in gebruik tijdens mooi weer. Daarbij liggen de piekgeluidniveaus dik onder de normstelling van het Activiteitenbesluit en ook aan de normstelling van de VNG brochure voor een "rustige woonwijk" wordt voldaan.


In het onderzoek zijn de geluidniveaus tijdens de representatieve situatie berekend, inzichtelijk gemaakt en tevens getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Overigens zijn er in de nabijheid van het besluitgebied geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Dit aspect vormt dus geen belemmering voor het planvoornemen.

Betekenis voor het besluitgebied
Gezien de onderzoeksresultaten vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen. .

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente jurisprudentie wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties. De realisatie van een toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen een bestaand gebouw ten opzichte van de vigerende situatie betekent in het onderhavige geval dat het totaal aantal woningen van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet overschreden wordt.

Daarnaast genereert een toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning dermate weinig verkeer dat dit geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met behulp van normen voor verkeergeneratie uit de CROW publicatie ASVV 2012 is de toename van het aantal verkeerbewegingen bewegingen berekend. Hierbij is uitgegaan van de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied volgens de gegevens van het CBS - statline. De hierna genoemde groepen uit de ASVV 2012 worden het meest relevant geacht de toename van de verkeersbewegingen te bepalen. De totale toename van het aantal verkeersbewegingen komt hiermee op 109,4 per etmaal uitgaande van de minimale norm. Getuige onderstaande weergave van de NIBM-tool draagt deze toename niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Conform de Crow publicatie ASVV 2012 geldt de volgende minimale verkeersgeneratie;

  • koop, twee-onder-een-kap, 7,4 per etmaal;
  • buurtsupermarkt per 100 m2 bvo, 79,4 per etmaal;
  • 3* hotel per 10 kamers, 13,5 per etmaal;
  • dansstudio per 100 m2 bvo, 18,7 per etmaal; (uitgegaan van groepen/groepsactiviteiten)

Uitgaande van de tot dus ver concrete plannen voor 160 m² bistro; 1 beheerderswoning; 2 kamers b&b, 60 m² detailhandel en 200 m² recreatie en activiteiten komt men uit op de verkeersgeneratie:

  • 1 beheerderswoning 7,4 verkeersbewegingen per etmaal per woning: 1 x 7,4 = 7,4
  • 60 m² streekproductenwinkel 79,4 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m2: 0,6 x 79,4 = 47,64
  • 2 kamers bed & breakfast 13,5 verkeersbewegingen per etmaal per 10 kamers: 0,2 x 13,5 = 2,7 (bij logisch redeneren; 3 verkeersbewegingen per kamer: 3 x 2 = 6)
  • 200 m2 recreatie en activiteiten 18,7 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m2: 2 x 18,7 = 37,4

Dit telt samen op tot een totaal van 93,24 verkeersbewegingen per etmaal.

In de ASVV 2012 wordt binnen de 'Hoofdgroep winkelen en boodschappen' onderscheid gemaakt in vijf typen supermarkten, waarvan 'buurtsupermarkt' de kleinste categorie is. Omdat een streekproductenwinkel niet exact hetzelfde is als een buurtsupermarkt en deze in omvang een kleinere schaal heeft, mag worden verwacht dat het aantal verkeersbewegingen minder dan 79,4 per etmaal zal zijn. Op de locatie worden op 2 plekken parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de voorzijde van de toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning wordt voorzien in 20 parkeerplaatsen. Op circa 100 meter ten westen van het planvoornemen worden 39 parkeeplaatsen gerealiseerd op een extern terrein als overloop. H ierdoor vindt er eveneens spreiding van de ontsluiting en verkeersbewegingen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0016.jpg"

Weergave van de NIBM-tool

Betekenis voor het besluitgebied

Op grond van het artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden omdat de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Betekenis voor het besluitgebied

In de directe omgeving van het besluitgebied bevindt zich een autoschadeherstelbedrijf aan de noordoostelijke perceelsgrens van het besluitgebied. Het autoschadeherstelbedrijf aan de Eindstraat 27 heeft een enkelbestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak aangeduid op basis van het geldende bestemmingsplan. De VNG-brochure heeft een auto reparatiebedrijf ingedeeld in milieucategorie 2, waarvoor – uitgaande van een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter geldt. Het voormalige schoolgebouw is gelegen op een afstand van circa 38 meter van het bouwvlak van het autoschadeherstelbedrijf. Tevens is er reeds sprake van een situatie waarbij scholieren gebruik maakten van het voormalig schoolgebouw. Gezien het karakter van het onderhavig planvoornemen wijzigt er vrijwel niets en mag verwacht worden dat het ter plaatse goede woon- en leefklimaat behouden blijft. Derhalve vormt het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.

Betekenis voor het besluitgebied

Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen bronnen van geurhinder aanwezig. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op ruim 300 meter afstand. Voor een dergelijk bedrijf geldt conform de VNG-brochure in het kader van geur een richtafstand van 200 meter. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens zijn er tussen onderhavig planvoornemen en het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf woningen gesitueerd. Er is dan ook geen sprake van een directe invloed van het agrarisch bedrijf op het planvoornemen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Risico’s naar de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen of het vervoer daarvan, moeten bij nieuwbouwplannen of functiewijzigingen integraal worden afgewogen. Om er zeker van te zijn dat de externe veiligheidproblematiek in ruimtelijk beleid goed wordt meegewogen, is in de wet de zogenaamde verantwoordingsplicht opgenomen die eisen stelt ten aanzien van gegevens die over het groepsrisico verzameld moeten worden alvorens een ruimtelijk besluit genomen kan worden (art. 13 Bevi). Op basis daarvan moet door het bevoegd gezag een schriftelijke verantwoording worden opgesteld waarin wordt onderbouwd waarom een bepaald risico aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht geldt op het moment dat de nieuwe ontwikkeling voorziet in het toevoegen van extra personen binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit (risicobron).

Risico’s doen zich voor rondom risicovolle bedrijven maar ook bij transportassen per spoor, weg, water en buisleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Om deze risico’s zo veel mogelijk te reguleren is op 27 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het Bevi zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Naast het Bevi is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen milieubeheer in werking getreden (Bevb) en de Handreiking buisleidingen in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0017.png"

Uitsnede van de risicokaart met het besluitgebied van de toeristische, recreatieve, horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning blauw omlijnd

Betekenis voor het besluitgebied

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen inrichtingen, die vallen onder het Bevi, aanwezig. De dichtstbijzijnde risicobronnen is 1 LPG tank op ruim 700 meter afstand. De N274 waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt bevindt zich tevens op ruim 240 meter afstand. In alle gevallen is het besluitgebied niet gelegen binnen de PR-contour van het plaatsgebonden risico, in het bestemmingsplan 'Reconstructie N274' staat dat er geen PR-contour op de transportroute van toepassing is.

De locatie ligt op 240 meter van de transportroute N274. Omdat de locatie daarmee buiten het invloedsgebied van 200 meter ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor het groepsrisico. Dit betekent dat er advies moet worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. Deze heeft d.d. 22 september 2017 middels een schriftelijk advies, welke is bijgevoegd als Bijlage 2, het onderstaande geconcludeerd en geadviseerd.

Conclusie
In de directe omgeving van het plangebied ligt de transportroute N274, waarover vervoer van stofcategorieën LF1 (diesel) en GF3 (brandbaar gas) plaatsvindt. Het enige scenario waarvan de effecten reiken tot het plangebied is een koude BLEVE bij het vervoer van GF3 stoffen. Dit kan resulteren in een drukgolf en een vuurbal. De 1%-letaliteitsafstand ligt op 200 meter. Het plangebied ligt buiten deze afstand.

Advies
Op basis van bovenstaande gegevens is er vanuit de brandweer geen aanleiding om aanvullend advies te geven. Bij een BLEVE zullen in de omgeving secundaire branden ontstaan, echter is het plangebied voor de brandweer vanuit twee zijden bereikbaar en de primaire bluswatervoorziening is voldoende.

Daarnaast zijn er geen buisleidingen in de omgeving aanwezig waarop het besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.8.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.8.3 Invloed van het planvoornemen

Hemelwaterafvoer

Deze ruimtelijke onderbouwing maakt de realisatie van een toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning en nieuwe parkeerplaatsen mogelijk. Ter plaatse van de toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak wegens dat de realisatie inpandig geschied. Door de realisatie van een tuin met terrassen aan de noordzijde van het perceel, waar in de huidige situatie een schoolplein ligt, neemt het verhard oppervlakte echter af. Aan de vigerende situatie veranderd er door de realisatie van de toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning niets.

Ter plaatse van de nieuw te realiseren parkeerplaatsen is er echter wel sprake van de toename van verhard (halfverharding) oppervlak. Op onderhavig besluitgebied worden 39 parkeerplaatsen gerealiseerd met de totaal oppervlakte van 756 m2. Regenwater afkomstig van de parkeerplaatsen wordt in de bodem op of naast de de parkeervoorziening geinfiltreerd. Afhankelijk van de waterdoorlaatbaarheid van de bodem kan gekozen worden om regenwater ter plaatse te infiltreren of het water tijdelijk te bergen (bijvoorbeeld het aanleggen van infiltratiekratten) en gereduceerd af te geven aan de bodem.

Riolering

Ter hoogte van de realisatie van onderhavig planvoornemen is de afvoer van het huishoudelijk afvalwater riolering en afkoppeling op de reeds bestaande bebouwing aanwezig. De realisatie maakt gebruik van de reeds bestaande aansluiting van de riolering.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg vormde aanvankelijk de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.9.1 Archeologie

Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen.

Voor het hele grondgebied van de gemeente Onderbanken is een archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart opgesteld. Bescherming van archeologische waarden is geregeld via het bestemmingsplan 'Woonkernen 2013' die door de gemeenteraad is vastgesteld op 20 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0018.jpg"

Uitsnede van de verwachtingsadvieskaart, het besluitgebied is aangeduid met de rode pijl en cirkel

Binnen de gemeente Onderbanken bekende archeologische monumenten mogen niet aangetast worden en moet er, in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor het besluitgebied geldt blijkens de gemeentelijke archeologische verwachtingsadvieskaart een middelhoge verwachting.

Om die reden is in het geldende bestemmingsplan op het besluitgebied ter plaatse van de toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Voor ontwikkelingen op gronden waarop deze dubbelbestemming van kracht is geldt voor het bouwen van bouwwerken, waarbij een verstoring van de bodem plaatsvindt met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m een archeologisch onderzoek moet worden aangeleverd waarin de archeologische waarden voor het gehele perceel naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Daarnaast is er ter plaatse van de nieuw aan te leggen parkeerplaats de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 hoog' van toepassing. De dubbelbestemming heeft betrekking op het bouwen en/of vergroting van gebouwen en/of bouwwerken waarbij de bestaande/nieuwe/geplande bebouwing gelegen is binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats dan wel wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 250 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord. In dusdanig geval zal een archeologisch onderzoek moet worden aangeleverd waarin de archeologische waarden voor het gehele perceel naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Betekenis voor het besluitgebied

Het planvoornemen voor de toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning vindt plaats binnen bestaande bebouwing. Hierdoor worden de voorgenoemde verstoringsdiepte en -oppervlakte niet overschreden.

De nieuw aan te leggen parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd als halfverharding, zoals ook op enkele andere plaatsen in de gemeente Onderbanken is gebeurd. Daardoor zal er geen bodemverstoring dieper dan 0,40 meter plaatsvindt. Gezien het voorgaande wordt een archeologisch onderzoek niet nodig geacht.

4.9.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Betekenis voor het besluitgebied

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het besluitgebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Bovendien vindt het planvoornemen plaats binnen bestaande bebouwing. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora en fauna

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Stb. 2016, 34), die de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) vallen onder het regime van de Wet natuurbescherming, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van deze wet zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

 

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen Natura-2000 of andere waardevolle natuurgebieden (goud- of bronsgroene gebieden ) gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft het 'Teverener Heide (DE)'. Dit bevindt zich op ruim 3 km van het besluitgebied. Het planvoornemen is daarmee niet van negatieve invloed op dit natuurgebied. Ook de brons-, zilver-, en goudgroene zones rondom de kern Schinveld ondervinden geen hinder van het planvoornemen. Het gehele besluitgebied wordt namelijk ontsloten door bestaand bebouwd gebied en staat niet in directe verbinding met deze gebieden. Bovendien vindt het planvoornemen plaats binnen bestaande bebouwing.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt niet alleen gebieden, maar ook plant- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voortplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden vernield. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Het planvoornemen vindt plaats binnen bestaande bebouwing van een voormalig schoolgebouw. Daarnaast zal er een overloop voor parkeerplaatsen worden gerealiseerd op een agrarisch terrein ten westen van het voormalige schoolgebouw. Het is hierbij de bedoeling dat de externe parkeervoorziening alleen bij drukte in gebruik genomen wordt.

Betekenis voor het besluitgebied

Gezien het bovenstaande kan derhalve geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet van nadelige invloed is op natuurgebieden in de omgeving en eventueel aanwezige bedreigde dier- en plantensoorten. De verwachting is dan ook dat de beoogde planontwikkeling uitvoerbaar is.

Met betrekking tot de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. In het kader van de Wet Natuurbescherming dienen overtredingen ten aanzien van broedvogels te worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Tevens is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen. Daarnaast is er geen sprake van een noodzaak voor het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming gezien de ligging binnen bestaand bebouwd gebied.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.

Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin wordt ook een planschadeverhaalclausule opgenomen.

5.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft het planvoornemen betreft de realisatie van toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning binnen een bestaand schoolgebouw. Ten aanzien van het voormalige gebruik van de locatie als basisschool en de huidige leegstand van dit gebouw vormt onderhavig planvoornemen een sterke verbetering. Er worden in onderhavig geval dan ook geen verdere maatschappelijk bezwaren verwacht. Tevens is door de initiatiefnemer op 6 april 2016 een informatieavond georganiseerd waar het planvoornemen is voorgelegd aan de inwoners in de omgeving van de school. Hieruit is gebleken dat er voldoende draagvlak voor het planvoornemen aanwezig is. De intentie is om nog eenmaal eenzelfde soort bijeenkomst te organiseren om de omgeving /buren te informeren vóór de ter inzage legging van het ontwerp. Daarnaast is reeds in deze ruimtelijke onderbouwing aangetoond dat de realisatie van een toeristische, recreatieve-, en horecagelegenheid met bijbehorende bedrijfswoning past binnen het beleid van de gemeente, dit is onderbouwd in paragraaf 3.5.

Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het besluitgebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De onderhavige ruimtelijke onderbouwing als onderdeel van de ontwerpvergunning wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de aanvraag om de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Nu volgend is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0881.OMGEVJabeekerstr12-ON01_0019.png"

Schema procedure

6.2 Vooroverleg met diensten van Rijk en provincie

Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats. Aangezien het in onderhavig planvoornemen een beperkte afwijking van het bestemmingsplan betreft, waarbij de realisatie van een woning mogelijk wordt gemaakt zijn er geen Rijks- of provinciale belangen in het geding. Vooroverleg wordt gezien de ondergeschikte aard van de ontwikkeling verder niet noodzakelijk geacht.

6.3 Terinzagelegging ontwerp vergunning

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing en een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen.

6.4 Verlening vergunning

Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf ..............tot en met ................. ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is <wel/geen> gebruik gemaakt. Op ................heeft het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning verleend.