Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: "Hoeve Cultura"
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0881.BPHoeveCultura-VG01

Regels

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In de regels van dit plan wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het wijzigingsplan "Hoeve Cultura" van de Gemeente Onderbanken;

1.2 Wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0881.BPHoeveCultura-VG01  met de bijbehorende regels;

1.3 Verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijk informatie, voor wat betreft de analoge verbeelding met nummer NL.IMRO.0881.BPHoeveCultura-VG01  (bestaande uit 1 kaartblad);

2 Bestemmingsregels

 

Artikel 2 Van toepassing verklaring

De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied" van de Gemeente Onderbanken, is voor het peceel kadastraal bekend als Gemeente Onderbanken, sectie C 130, 131, 536, 537, 793 en 794, plaatselijk bekend als Echterbaan 1a te Schinveld, als volgt gewijzigd. Er is gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om het bestaande bouwvlak te vergroten. Eén en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0881.BPHoeveCultura-VG01.
 
De regels behorende bij het bestemmingsplan (thans moederplan) "Buitengebied" van de Gemeente Onderbanken, vastgesteld door de gemeenteraad op 13 juli 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 13 maart 2007, voor zover relevant, zijn onverkort van toepassing, behoudens de navolgende artikelen 3 en 4.

Artikel 3 Wijziging artikel 11

Artikel 11 krijgt als naam 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en komt als volgt te luiden:

3.1 Bestemmingsomschrijving

de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agra­rische bedrijven met een geheel of in hoofd­zaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
  2. bestaande agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische be­drijfsvoering
  3. landschappelijke inpassing ter plaatse van de op de verbeelding aangeduide 'Landschappelijke Inpassing'
met de daarbij behorende voorzieningen.
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen:
  1. de op de verbeelding aangeduide 'Waarde - Archeologie' zijn tevens de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.
 
ter verwezenlijking van de beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in arti­kel 8 van het moederplan, het volgende be­leid gevoerd:
 
1. gestreefd wordt naar continuering van de be­staande agrarische be­drijven. Daartoe is de omvang van de toegekende bouw­blokken en de daarop aanwe­zige bouw­mogelijkhe­den afgestemd op de vigerende groot­te van het bouwblok van de agrarische bedrijven met daarbinnen uit­brei­dings­mo­gelijkhe­den voor:
  • het realiseren van concrete plannen;
  • het veilig stellen van de bedrijfseconomische conti­nuïteit;
  • het omschakelen naar minder milieu belastende productietechnieken;
  • het verplaatsen van bedrijfsonderdelen die hinder veroorzaken, zo­als stallen, mestopslag, brandstof­opslag en machineberging;
  • het vergroten van de afstand tot niet-agrarische bebouwing;
  • schaalvergroting ten behoeve van extensivering;
  • het verbeteren van het welzijn van dieren.
2. bij omschakeling van productierichting wordt ge­streefd naar actualisering van de ruimte­lijke voor­waarden vanuit de milieuwet­ge­ving, teneinde het aangren­zende woon- en leefmilieu alsmede de na­tuur in het alge­meen te vrijwaren van een toename van ongewens­te invloeden.
 
3. nieuwvestiging van agrarische bedrijven met een (deels) niet-grondgebonden bedrijfsvoering wordt uitgesloten. Onder nieuwvestiging wordt in deze ook verstaan omschakeling naar een (deels) niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering op een reeds bestaande agrarische bouwkavel, waar nog geen niet-grondgebonden bedrijfsvoering is gevestigd.
 
4. be­drijfs­splitsing is toegestaan onder voorwaarde dat:
  • de noodzaak ten behoeve van de veiligstelling van het gezins­inkomen per bedrijf is aangetoond door middel van bedrijfsplannen voor beide bedrijven;
  • na de splitsing 2 volwaardige agrarische bedrijven resteren;
  • niet in strijd wordt gehandeld met de beschrijving in hoofdlijnen van de artikelen 8, 9 en 10 van het moederplan.
 
5. per volwaardig bedrijf wordt één bedrijfswoning toegestaan, mede te gebruiken ten behoeve van mantelzorg en huisvesting van de rustende boer. De bedrijfswoning mag pas worden gebouwd nadat bedrijfsbebouwing is gerealiseerd in een dusdanige omvang, dat sprake is van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering. Een tweede agrarische bedrijfswoning wordt niet toege­staan.
 
6. ten behoeve van het duurzaam agrarisch grondgebruik is het beleid gericht op een duurzame en flexibele agrarische structuur. Bedrijfsontwikkelingen worden toegestaan door maatwerk te leveren ten aanzien van de invulling van het bouwblok en deze gepaard te laten gaan met een verbetering van de gebiedskwaliteit. Het beleid dienaangaande is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Invulling van bedoeld beleid vindt plaats op basis van het verplichte basispakket en de tegenprestatie.
 
7. concretisering van het beleid geschiedt in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouw. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere aanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij uitbreidingen van de bebouwing of verharding, die leiden tot een maat van het in gebruik zijnde deel van het bouwblok die groter is dan 1,5 ha, en bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. De tegenprestaties dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit. In een daartoe strekkend plan dient een en ander vast te zijn gelegd.

3.2 Bouwregels

Het gebruik van de grond voor bebouwing:
 
a. op de tot "agrarisch bouwblok" aangewezen gron­den mogen uitslui­tend wor­den gebouwd:
  • gebouwen, geen woning zijnde, ten be­hoeve van het in de aanhef toe­ge­sta­ne gebruik;
  • teeltondersteunende voorzieningen, hagelnetten en mestopslagplaatsen;
  • één bedrijfswoning per bouwperceel,
en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en af­me­ting bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:
  1. gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen, hagelnetten en mestopslagplaatsen uitsluitend in het op de betreffende kaartuitsnede aan­geduide bouw­vlak mogen wor­den gebouwd;
  2. de goothoogte van gebou­wen, geen woning zijnde, ten hoogste 4.50 m mag bedragen;
  3. de nokhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 10.00 m mag bedragen;
  4. de goothoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 6.00 m mag bedragen;
  5. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 900 m3 mag bedragen;
  6. de nokhoogte van een bedrijfswoning ten hoog­ste 8.50 m mag bedragen;
  7. gebouwen met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mo­gen worden afgedekt;
  8. de hoogte van andere bouwwerken, met uitzonde­ring van die, welke bedoeld zijn onder 9., ten hoogste 8.00 m mag bedra­gen;
  9. de hoogte van voedersi­lo's ten hoogste 12.00 m mag be­dra­gen.
b. het bouwen van een boerderijwinkel of andere ruimtes voor niet-agrarische activiteiten is alleen middels een omgevingsvergunning mogelijk.
 
c. bouwwerken, die een uitbreiding van het bebouwd oppervlak tot gevolg hebben, mogen uitsluitend worden gebouwd indien er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. In het geval het agrarisch bouwblok is gelegen in gebied met overwegend de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en/of na­tuur­lij­ke waarden" dient de omgevingsvergunning voor de activiteit bouw voorgelegd te worden aan de Kwaliteitscommissie Limburg.

3.3 Nadere eisen

a. Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere omgevingsvergunning voor de activiteit bouw dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden.
 
b. de onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
  • in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

3.4 Specifieke gebruiksregels

 
3.4.1 Verboden gebruik
  1. onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. van het moederplan wordt tenminste ver­staan het in artikel 5, lid C. van het moederplan be­schreven gebruik van de grond.
  2. onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 6, lid A. van het moederplan wordt ten minste verstaan het in artikel 6, lid C. van het moederplan be­schreven gebruik van opstal­len.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken conform de functies als genoemd onder artikel 3.1 zonder realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing, met dien verstande dat realisatie van de landschappelijke inpassing uiterlijk binnen 2 jaar na inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan dient plaats te vinden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
 
a. artikel 3.1 en artikel 3.4, ten behoeve van het toestaan van niet-agrarische activiteiten naast agrarische bedrijfs­doeleinden, in het kader van de dynamische ontwikke­ling van het landelijk gebied en ter ver­sterking van de recreatieve functie van het buitengebied. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik voor bewerking en/of verkoop aan de boerderij van agrarische producten, het bieden van werk en verzor­ging aan hulpbehoe­vende mensen, verblijfsrecreatie in de vorm van kam­peren en appartementen op de boerderij, dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen en excursie alsmede (sier)tuinen, klein­schalige hore­ca, zoals theeschenkerijen, en cul­turele activiteiten zoals natuurcursussen en expo­sities en/of daar­mee qua aard en om­vang naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders ge­lijk te stellen ac­tivitei­ten, wordt alleen verleend, mits:
 
algemeen:
  • de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa kunnen worden uitgevoerd. Al­leen wanneer de noodzaak daartoe is aangetoond is uitbreiding of vervangende nieuwbouw van be­staande bedrijfs­gebouwen binnen het bouwvlak toegestaan, mits daardoor geen cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing verloren gaat;
  • de activiteiten geen hinder of belemmeringen ver­oorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en omliggende natuur­lijke en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • specifiek voor boerderijverkoop:
  • boerderijverkoop onderdeel uitmaakt van een functi­onerend agrarisch be­drijf en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;
  • uitsluitend boerderijverkoop plaats vindt van in hoofdzaak op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde of be­werkte agrarische producten;
met dien verstande, dat
  • het vloeroppervlak voor boerderijverkoop ten hoog­ste 200 m² mag bedragen;
specifiek voor bewerking van agrarische producten:
  • bewerking van agrarische producten uitsluitend de bewerking van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde producten betreft;
  • specifiek voor kamperen op de boerderij:
  • de activiteit geen verstoring van de lokale regu­liere verblijfsrecreatieve structuur tot gevolg heeft;
  • het agrarisch bouwblok niet is gelegen binnen de op de plankaart aangeduide aanduiding “ecologische structuur” en “beekdal”;
  • het agrarisch bouwblok niet direct grenst aan reeds bestaande kampeerterreinen;
  • het terrein landschappelijk wordt ingepast in de om­geving;
met dien verstande, dat
  • maximaal 15 kampeerplaatsen per boerderij zijn toegestaan;
specifiek voor vakantieappartementen op de boerde­rij:
  • de vakantieappartementen kunnen worden inge­past binnen de bestaande monumentale en/of ka­rakteristieke bebouwing;
met dien verstande, dat
  • het vloeroppervlak van een vakantieappartement, inclusief daartoe behorende bijgebouwen, ten hoogste 100 m² mag bedragen;
  • ten hoogste 5 vakantieappartementen per agra­risch bouwblok binnen de bestaande bebouwing mogen worden gerealiseerd.
specifiek voor kleinschalige dagrecreatie en horeca:
  • de activiteiten kleinschalig zijn en ten dienste staan van extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes,
b. artikel 3.1, ten behoeve van het toestaan van het stallen van kampeermiddelen en boten, mits:
  • de stalling plaatsvindt binnen de bestaande bouw­massa van het complex;
  • de stalling geen hinder of belemmeringen ver­oor­zaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de omliggende natuur­lijke en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad.
c. artikel 3.2 onder a. ten behoeve van de bouw van fruit-, aardappelopslag- en machineloodsen met een goothoogte groter dan 4.50 m, mits:
  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van be­doelde waarden niet wezenlijk worden verkleind,
met dien verstande, dat:
  • de goothoogte ten hoogste 6.50 m mag bedragen.
 
d. artikel 3.2 onder a. ten behoeve van de bouw van gebouwen met een kap met een dakhelling minder dan 25°, mits:
  • landschappelijke, cultuurhistorische waarden niet one­venredig wor­den aange­tast, dan wel de mogelijkheden voor het her­stel van be­doelde waarden niet wezenlijk wor­den verkleind,
met dien verstande, dat:
  • de dakhelling ten minste 15° zal bedragen.
 
e.   artikel 3.2 onder a. ten behoeve van het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouw­vlak, mits:
  • in het geval de bouwkavel is gelegen binnen gebied met overwegend de bestemming “agrarisch gebied” en de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na wijziging meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de Kwaliteitscommissie Limburg;
  • in het geval de bouwkavel is gelegen binnen gebied met overwegend de bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden” altijd vooraf advies is verkregen van de Kwaliteitscommissie Limburg;
  • omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • de vrijstelling niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
  • de vrijstelling geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen,
met dien verstande, dat:
  • de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen aanwezig mogen zijn, als deze daadwerkelijk in gebruik zijn, met een maximum van 6 maanden per jaar. Op momenten dat de teeltondersteunende voorzieningen niet in gebruik zijn, dienen deze te worden verwijderd;
  • bij een negatief advies van de Kwaliteitscommissie Limburg slechts vrijstelling mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiervoor een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzi­gen:
 
a. in de bestemming “vrijkomende agrarische bebou­wing”, ten behoeve van een doelmatig gebruik van de bebouwing, mits:
  • de agrarische functie geheel of gedeeltelijk is ko­men te vervallen;
  • het betreft cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteits­verbetering tot stand gebracht wordt conform het Limburgs Kwaliteitsmenu. In dat laatste geval dient de initia­tiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfs­gebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe functie en/of het te handhaven deel van de agrarische func­tie. De overige bedrijfsgebou­wen dienen te worden ge­sloopt;
  • de landschappelijke, cultuurhistorische en/of archi­tectonische waar­den van de bebouwing behouden blijven;
  • aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cul­tuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, per saldo niet zullen toenemen;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan te­gen het voorgestane gebruik;
  • vooraf is vastgesteld dat vanuit milieuhygiënisch en visueel-ruimtelijk oogpunt geen bezwaren be­staan tegen de nieuwe functie,
met dien verstande dat:
  • bij gedeeltelijke wijziging, binnen de bestemming “vrijkomende agrarische bebouwing” geen nieuwe woningen, bedrijfswoningen en/of vakantiewonin­gen mogen worden gebouwd;
  • de nieuwe functies uitsluitend zijn toegestaan bin­nen de bestaande voormalige (agrarische) bedrijfsbe­bouwing. Uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan. Herbouw van delen van het complex is wel toegestaan, mits hier substantiële sloop tegenover staat, c.q. de bebouwingsmassa met ten minste 40% afneemt. Woningen mogen alleen binnen de bestaande hoofdbebouwing worden gerealiseerd;
  •  bij wijziging voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in ar­tikel 17 van de voorschriften van het moederplan.
b.   in de bestem­ming "woondoelein­den", ten behoeve van de realisering van woningen, mits:
  • de agrarische functie geheel is komen te vervallen;
  • het betreft karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dan wel een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand gebracht wordt. In dat laatste geval dient de initiatiefnemer tot wijziging aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de woonfunctie. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en/of architectonische waar­den van het complex behouden blijven;
  • aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cul­tuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt;
  • er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de wonin­gen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbe­bouwing (de voormalige be­drijfswoning met aan­gebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmi­lieu in de te realiseren wo­ningen gegarandeerd kan worden;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat ­bezwaren bestaan te­gen de realisering van de woningen;
  • de geluidbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeersla­waai geldende voorkeurs­grenswaarden, of een ­hogere grens­waarde in het kader van de Wet ge­luidhinder is verleend. In het laatste geval moeten de ver­blijfsruimten van de woningen in overwe­gende mate aan de geluid­luwe zijde worden gesi­tueerd,
met dien verstande, dat:
  • de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdruk­king zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  • per agrarisch bedrijfscomplex binnen de hoofdbe­bouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere wonin­gen mo­gen worden gerealiseerd;
  • de inhoud van een woning ten minste 300 m3 zal bedragen;
  • indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 70 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of ar­chi­tectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  • bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in ar­ti­kel 18 van de voor­schrif­ten van het moederplan.
 
c.   in de bestemming “agrarisch gebied” of “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde”, waarbij gelijktijdig een bestaand gedeelte van deze bestemmingen wordt gewijzigd in de bestemming “agrarisch bouwblok” ten behoeve van vormverandering van het agrarisch bouwblok, mits:
  • de verandering van de vorm van het oppervlak van het agrarisch bouwblok noodzakelijk is vanwege bedrijfseconomische dan wel andere bedrijfsomstandigheden van het op het agrarisch bouwblok gelegen agrarisch bedrijf;
  • de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • er is voldaan aan de eisen gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere omgevingsvergunning voor de activiteit bouw dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij overschrijding van de maximaal toegestane bouwkavelmaat en bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. Zij dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit;
met dien verstande, dat:
  • de oppervlakte van het agrarisch bouwblok na de wijziging in beginsel niet meer mag bedragen dan 1,5 ha. De oppervlakte mag, gehoord de desbetreffende dienst van de Provincie Limburg, groter zijn indien door toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu de omgevingskwaliteit ten minste evenredig wordt vergroot;
  • bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 9, respectievelijk 10 van de voorschriften van het moederplan.
 
d.   Burgemeester en Wethouders nemen bij het toe­passen van de wijzi­gings­bevoegdheid de in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gegeven proce­dure in acht.

Artikel 4 Wijziging artikel 31

Artikel 31 krijgt als naam 'Waarde - Archeologie' en komt als volgt te luiden:

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
4.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
4.1.2 Bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing.

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen
Een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande/nieuwe/geplande bebouwing gelegen is binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats dan wel wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 250 m² bij een hoge verwachtingswaarde of 2.500 m² bij een middelhoge verwachtingswaarde en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel,
  3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
4.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. voor zover de ingreep gelegen is binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats dan wel wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 250 m² bij een hoge verwachtingswaarde of 2.500 m² bij een middelhoge verwachtingswaarde en dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld
  
4.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 4.3.1 is niet van toepassing, indien:
  1. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  4. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.   
4.3.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.  
4.3.4 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel,
  3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
4.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan "Hoeve Cultura"
 
Aldus vastgesteld op: