Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Zorgproject “An gen Inj”
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0881.BPAngenInj-ON01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan Zorgproject "An gen Inj" NL.IMRO.0881.BPAngenInj-ON01 gemeente Onderbanken.
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan- en uitbouw:
bouwwerken die in directe verbinding staan met en architectonisch ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw waaraan zij worden gebouwd.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 achtergevel:
de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de voorgevel, niet gelegen aan de weg.
 
1.7 aangebouwd een bijbehorend bouwwerk:
Een bijbehorend bouwwerk , dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).
 
1.8 achtererfgebied:
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op
meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
 
1.9 ambacht(elijke):
het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
 
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
1.12 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.13 bedrijfsactiviteiten:
vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 1. bij de regels: 'toegesneden lijst van bedrijfstypen', overeenkomstig de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering.
 
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.15 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde voor de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
 
1.16 begane grond:
de eerste bouwlaag boven het peil.
 
1.17 bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
 
1.18 bestaande bebouwing:
de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.21 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand):
een gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
 
1.22 bijgebouwengrens:
de grens van een bouwaanduiding 'bijgebouwen'.
 
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.29 cultuurhistorische waarde:
de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
 
1.30 dagrecreatieve voorzieningen:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport en spel, ambachten en toerisme waarbij overnachting niet is toegestaan.
 
1.31 dienstverlening:
bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie of een fitnesscentrum.
 
1.32 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten diensten van het gebruik van het gebouw.
 
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.35 horeca (ondergeschikt)
een instelling waar dranken en/of etenswaren voor eigen gebruik en in beperkte mate voor derden ter plaatse worden verstrekt en geconsumeerd met maximaal percentage van 25% van het bruto verkoopvloeroppervlak van de inrichting beslaan met een maximum van 35 vierkante meter, inclusief terrassen.
 
1.36 maatschappelijke doeleinden:
doeleinden ten behoeve van educatieve, sociale, religieuze, culturele, sportieve, recreatieve, verzorgende en overheidsfuncties.
 
1.37 openbaar toegankelijk gebied:
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer  
 
1.38 parkeergelegenheid:
Elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
a. openbare plaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar (voor iedereen) toegankelijk zijn;
b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet (voor iedereen) openbaar toegankelijk zijn, zoals parkeerplaatsen op eigen terrein.
 
1.39 peil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. voor een bouwwerk, op of aan een van nature geaccidenteerd terrein het gemiddelde aanliggende afgewerkte maaiveld.
 
1.40 perceel:
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
 
1.41 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
 
1.42 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
 
1.43 verblijfsruimte:
ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
 
1.44 verbeelding:
de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
 
1.45 verblijfsgebied:
Openbare ruimte die in hoofdzaak dient als verblijfs-, speel en parkeerruimte en ter ontsluiting van aangrenzende woningen.
 
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een hoofdgebouw gelegen gevel, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels.
 
1.47 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de weg zijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden.
 
1.48 weg:
alle voor het openbaar rij-, of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot aan de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.49 wet:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
 
2.2. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.     
 
2.3 het bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.  
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen  
 
2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.  
 
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.  
 
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.  
 
2.8 de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.  
 
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.  
 
2.10 het oppervlak van een bouwwerk:
- voor bouwwerken met wanden: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van descheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; - voor bouwwerken zonder wanden (open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken geen gebouwen zijnde): de overdekte grondoppervlakte (gemeten loodrecht onder het dakoppervlak).  
 
2.11 het peil:
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
 
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
 
Artikel 3 Algemene beschrijving in hoofdlijnen
 
Ter verwezenlijking van de in het plan toegekende doeleinden wordt het volgende beleid gevoerd:
 
3.1 bij integrale afweging zal m.b.t. de recreatie beoordeeld worden dat deze sector zich gedifferentieerd ontwikkelt in relatie tot de ontwikkeling van het natuurpark Rodebach/Roode Beek. Vergroting van de samenhang tussen bestaande recreatieve voorzieningen, het benutten van eventueel vrijkomende agrarische bebouwing, beperkte vergroting van de opnamecapaciteit in agrarisch gebied, en een zo groot mogelijke terughoudendheid in natuurgebied, vormen hierbij de uitgangspunten.
 
3.2 de overige belangen in het buitengebied worden beoordeeld vanuit handhaving van de bestaande toestand voor woningen en bedrijven zonder functionele binding aan het buitengebied, met een aan de bestemming gerelateerde ontwikkelingsmogelijkheid van beperkte omvang.
 
3.3 met dit bestemmingsplan wordt beoogd de relatie te leggen tussen Ruimtelijke Ordening, Wet Milieubeheer/ Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en algemene milieukwaliteiten, om daarbij met name de ruimtelijke consequenties van de milieuwetgeving en -maatregelen integraal in de afweging te betrekken. Voor zover nodig wordt in de voorschriften de relatie tussen bouw- en omgevingsvergunning voor de activiteit ‘aanleggen van een werk’ enerzijds en Wet milieubeheer/ Activiteitenbesluit, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en zoneringen anderzijds zichtbaar gemaakt als afwegingskader. Alleen bij aantoonbare ruimtelijke relevantie volgt een aanvulling in de vorm van een nadere ‘aanleggen van een werk’.
 
3.4 met dit bestemmingsplan wordt mede beoogd om aan de dynamische ontwikkeling van het landelijk gebied invulling te geven. Hiertoe wordt in het plan een aantal bepalingen opgenomen die erin voorzien dat een flexibele ontwikkeling van het buitengebied mogelijk is. Als uitgangspunt voor deze flexibele ontwikkeling geldt voor de agrarische sector: de aanduiding van specifieke agrarische productiegebieden, de aanduiding van gebieden waar de agrarische sector mede ten dienste staat van natuur- en landschapsontwikkeling, herbenutting van vrijkomende agrarische bebouwing. De dynamische ontwikkeling van het landelijk gebied wordt verder tot uitdrukking gebracht in een geleiding van de recreatieve verkeersstromen in het buitengebied (differentiatievlak recreatieve ontsluitingsstructuur). Binnen het differentiatievlak zijn voorzieningen toegestaan die bijdragen aan de geleiding van het gemotoriseerde recreatieverkeer.
 
3.5 in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een differentiatievlak, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van het differentiatievlak overeind. Het differentiatievlak vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
 
3.6 de realisatie van nieuw beleid door middel van differentiatievlakken hoeft niet gebiedsbreed (binnen het gehele differentiatievlak) te zijn, wil de doelstelling gehaald worden. Als er echter afbreuk gedaan wordt aan de gegeven gebiedsbreedte c.q. niet het gehele differentiatievlak wordt benut, moet voor het resterende gedeelte aangetoond worden dat dit voldoende is om het beoogde beleid voor dat gebied te realiseren. Dat wil zeggen dat de omvang van de opgenomen differentiatievlakken zo ruim is dat, om het nagestreefde beleid te doen slagen, niet altijd het gehele differentiatievlak behoeft te worden benut.
 
3.7 ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de differentiatievlakken geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, differentiatievlakken gericht op het instand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven differentiatievlakken met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan het differentiatievlak:
- beekdal;
- archeologische waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- erosie;
Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.
 
3.8 in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en kleinschalige landschapselementen, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de kleinschalige landschapselementen overeind. Bescherming van de kleinschalige landschapselementen vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt onevenredige schade aangebracht aan de kleinschalige landschapselementen, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Recreatieve doeleinden met dagrecreatieve voorzieningen (Rd)
 
4.1. Bestemmingsomschrijving:
 
a. de op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. dagrecreatie en de daarbij behorende voorzieningen:
2. terras;
3. uitweg/ erf;
4. parkeervoorzieningen;
5. groente- en/of fruitteelt in kassen ten behoeve van eigen gebruik.
6. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
7. horeca (0ndergeschikte vorm van horeca);
8. archeologische waarden en beekdal.
b. ter verwezenlijking van de onder lid 4.1 sub a beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, het volgende beleid gevoerd:
1. gestreefd wordt naar optimalisering van de bestaande dagrecreatieve voorzieningen. Bij de dagrecreatieve voorziening is horeca ondergeschikt aan de hoofdbestemming toegestaan met een ruimtebeslag van maximaal 30 m2 voor het gebruik van terrassen en een maximaal ruimtebeslag van 200 m2 voor parkeervoorzieningen en een uitweg.
2. op de tot "recreatieve doeleinden met dagrecreatieve voorzieningen" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik,
 
4.2 Bouwregels
 
a. het hoofdgebouw wordt uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. het te bebouwen oppervlak niet meer bedraagt dan 200 m2;
d. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter;
e. de woning moet voorzien zijn van een plat dak of kap met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 45°;
f. het vloeroppervlak van de hoofdbouw ten behoeve van horeca, mag ten hoogste 10 m² bedragen.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van de desbetreffende bestemming.
b. Onder verboden gebruik, als bedoeld in lid 4.3 sub a, wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond volgens onderstaande gebruiken.
1. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen
2. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen
3. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen
4. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
5. voor het opslaan van mest(stoffen);
6. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval.
c. Onder verboden gebruik, als bedoeld in lid 4.3 sub a wordt tevens verstaan het gebruik van de grond volgens onderstaande gebruiken.
1. Woondoeleinden;
2. detailhandel, anders dan het verkopen of leveren van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van het toegelaten gebruik;
3. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
4. manegedoeleinden ten behoeve van de niet-productiegerichte paardenhouderij;
5. horecadoeleinden, behalve ondergeschikt aan het toegelaten gebruik;
Dit laat onverlet dat andere, niet genoemde gebruiksvormen, die strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving, eveneens verboden zijn. Slechts genoemd zijn die gebruiksvormen, die tot onduidelijkheid kunnen leiden en derhalve thans uitdrukkelijk uitgesloten worden.
 
4.4. Afwijken van de gebruiksregels
 
a. Burgemeester en Wethouders verlenen een afwijking van het bepaalde in artikel 4.3 indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
 
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
a. het is verboden op of in de tot "Recreatieve doeleinden met dagrecreatieve voor-zieningen" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de hierna beschreven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
4. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben en
5. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken, groenstroken en/of grasbanen.
b. Het in gestelde in artikel 4.5 sub a is niet van toepassing voor:
1. aanleg van een terras ten behoeve van horeca-activiteiten met een maximaal ruimtebeslag van 30 m2;
2. aanleg van parkeerplaatsen en een uitweg (Broekweg) met een ruimtebeslag van maximaal 200 m2;
3. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
4. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
5. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
6. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
7. (semi)verhardingen ten behoeve van de aanleg van paden;
8. binnen de plangrens de (ondergrondse) aanleg van nutsvoorzieningen en
9. werken of werkzaamheden binnen het kader van een project ter realisering van toegepaste kunst.
c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5 sub b zijn slechts toegestaan:
1. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van het desbetreffende artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind en met inachtneming van het gestelde in de
algemene beschrijving in hoofdlijnen en de beschrijving in hoofdlijnen bij het desbetreffende artikel;
2. binnen de binnen het differentiatievlak "archeologische waarden" aangeduide terreinen indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de in bedoelde gronden aanwezige oudheidkundige sporen niet dan in geringe mate worden aangetast of als de mogelijkheid bestaat tot het doen van voorafgaand wetenschappelijk onderzoek of het doen van oudheidkundige waarnemingen. Omtrent het toelaatbaar zijn van betreffende werken of werkzaamheden wordt vooraf advies ingewonnen;
3. betrekking hebben op kleine landschapselementen, zoals aangeduid op de verbeelding aangevende de kleine landschapselementen, ten hoogste 20% van elk ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp bestaand klein landschapselement wordt geveld/gerooid/verwijderd/gekapt;
4. in het geval de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van waterlopen en of poelen, de ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp bestaande waterlopen en poelen;
5. voor zover de werken of werkzaamheden in overeenstemming zijn met de ecologie van de aanwezige natuurwaarden.
 
Artikel 5 Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden (Aln)
 
5.1. Bestemmingsomschrijving:
 
a. de op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
2. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
3. bescherming van aangrenzend natuurgebied, de zogenaamde buffering;
4. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
5. recreatief medegebruik ten behoeve van (dag)recreatieve voorzieningen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen het differentiatievlak erosie, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden en kleinschalige landschaps-elementenzijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.
b. ter verwezenlijking van de onder lid 5.1 sub a beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, het volgende beleid gevoerd:
1. ter zake de natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt gestreefd naar behoud en herstel van het historisch patroon van verkaveling, ontsluiting en kleinschalige landschapselementen, waartoe ook de recent gerealiseerde en nog te realiseren hoogstamboomgaarden rond de kernen worden gerekend. Herstel van kleinschalige landschapselementen wordt mogelijk gemaakt middels de differentiatievlakken "ecologische structuur" en "erosie".
2. ter zake de ontsluiting van het afzonderlijke perceel wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie dan wel de functie van aangrenzende bestemmingen. Waar nodig vanwege de natuurbescherming, worden wegen onttrokken aan het overig gemotoriseerd verkeer. De aanleg van nieuwe wegen wordt niet noodzakelijk geacht en derhalve uitgesloten.
3. ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de padenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer, door hernieuwd gebruik van paden/wegen die oorspronkelijk kadastraal bekend waren, en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheden, picknickplaatsen en bewegwijzering.
 
5.2 Bouwregels
 
Op de tot "agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. de in de verbeelding als zodanig opgenomen bouwvlak voor:
1. en tuinkas en/of bijenkast(en), met een gezamenlijk bouwoppervlak van maximaal 25 m2,
2. een schuilgelegenheid voor het houden van kleinvee, met een bouwoppervlak van maximaal 20 m2.
 
5.3 Specifieke gebruiksregels
 
a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van de desbetreffende bestemming. Verder is het niet toegestaan de gronden te gebruiken als kampeerterrein.
b. Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in dit artikel, 1. indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
c. Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 5.3 sub a, wordt tenminste verstaan het gebruik van de grond volgens onderstaande gebruiken.
1. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen
2. als sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege of lig- en speelweide
3. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen
4. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen
5. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel
6. voor militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen
7. voor het opslaan van mest(stoffen)
8. voor nieuw vestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf
9. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval;
10. het aanleggen van mestzakken.
d. Indien de belangen van bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast wezenlijk worden bedreigd door bepaald landbouwkundig gebruik of natuurbeheer, geniet de functie ten behoeve van het bestrijden en voorkomen van erosie en wateroverlast prioriteit en dient het landbouwkundig gebruik en natuurbeheer te worden afgestemd op de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Hierbij mag de landbouwkundige functie en de natuurfunctie niet meer dan noodzakelijk worden beperkt.
Dit laat onverlet dat andere, niet genoemde gebruiksvormen, die strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving, eveneens verboden zijn. Slechts genoemd zijn die gebruiksvormen, die tot onduidelijkheid kunnen leiden en derhalve thans uitdrukkelijk uitgesloten worden.
 
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
a. Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, afwijking verlenen van het bepaalde in:
1. artikel 5.3, ten behoeve van de aanleg van kleinschalige (dag) recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen), mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap,
b. en met dien verstande, dat:
1. het oppervlak aan bouwwerken voor het houden van klein vee ten hoogste 20 m² mag bedragen;
2. de goothoogte ten hoogste 3.00 m mag bedragen;
3. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van ten minste 30° zullen en ten hoogste 45° worden afgedekt;
4. er maximaal 1 voorziening is toegestaan.
 
5.5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
a. het is verboden op of in de tot "agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
3. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
4. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken, groenstroken en/of grasbanen.
b. Het in gestelde in artikel 5.5 sub a is niet van toepassing voor:
1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
5. (semi)verhardingen ten behoeve van de aanleg van paden;
6. binnen de plangrens de (ondergrondse) aanleg van:
a. drinkpoelen voor dieren;
b. regenwaterretentievijver en/of infiltratievoorzieningen;
c. nutsvoorzieningen.
7. werken of werkzaamheden binnen het kader van een project ter realisering van toegepaste kunst.
c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5 sub b zijn slechts toegestaan:
1. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van het desbetreffende artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind en met inachtneming van het gestelde in de algemene beschrijving in hoofdlijnen en de beschrijving in hoofdlijnen bij het desbetreffende artikel;
2. binnen de binnen het differentiatievlak "archeologische waarden" aangeduide terreinen indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de in bedoelde gronden aanwezige oudheidkundige sporen niet dan in geringe mate worden aangetast of als de mogelijkheid bestaat tot het doen van voorafgaand wetenschappelijk onderzoek of het doen van oudheidkundige waarnemingen. Omtrent het toelaatbaar zijn van betreffende werken of werkzaamheden wordt vooraf advies ingewonnen.
3. betrekking hebben op kleine landschapselementen, zoals aangeduid op de verbeelding aangevende de kleine landschapselementen, ten hoogste 20% van elk ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp bestaand klein landschapselement wordt geveld/gerooid/verwijderd/gekapt;
4. in het geval de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van waterlopen en of poelen, de ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp bestaande waterlopen en poelen;
5. voor zover de werken of werkzaamheden in overeenstemming zijn met de ecologie van de aanwezige natuurwaarden.
 
Artikel 6 Archeologische waarden: "Waarde-archeologie 2 hoog"
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Waarde-Archeologie 2 hoog" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd de bescherming van archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
a. Een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande/nieuwe/geplande bebouwing gelegen is binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats dan wel wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 250 m² en de bodem voor meer dan 0,40 meter beneden het maaiveld wordt verstoord, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel,
3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
b. Indien uit het in artikel 6.2 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden, op of in het differentiatievlak "Waarde- archeologieen-2 hoog", aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep-wortelende beplanting;
c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. voor zover de ingreep gelegen is binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats dan wel een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat en dieper gaat dan 0,40 meter beneden het maaiveld.
 
6.3.2 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
6.3.3 Uitzonderingen
a. Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien:
1. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
3. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
4. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
b. De aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor "Waarde- archeologieen-2 hoog", dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel,
3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
c. Indien uit het in artikel 6.3.1. en 6.3.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming "Waarde- archeologieen-2 hoog", geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
  1. geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
  2. voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
  3. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze planregels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen
    1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
    3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
    4. bij het berekenen van de blijkens de geldende bebouwingspercentages, of van het in deze planregels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Gebruiksverbod
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
 
9.2 Afwijking gebruiksverbod
 
Burgemeester en Wethouders verlenen, met inachtneming van de procedureregels zoals aangegeven in artikel 10, afwijking van het bepaalde in artikel 9.1, indien strikte ttoepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
a. Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voor zover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan ontheffing is verleend, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de betreffende bepalingen van het in dit plan bepaalde:
1. van de in dit bestemmingsplan genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
2. geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.
 
10.1 Afwijken van de bouwregels
 
Bij het verlenen van de afwijkingen als bedoeld in art. 10 sub a, dienen de volgende regels in acht worden genomen:
a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
b. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet onevenredig worden of kunnen worden beïnvloed;
d. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen voor de praktische uitvoering van het plan, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belang van derden wordt geschaad, dan wel ter correctie en van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Artikel 12 Algemene procedureregels
 
12.1 Procedure afwijking
 
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
a. de aanvraag of het ontwerp van het afwijkingsbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende ten minste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
b. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan deze terinzagelegging, kennis van de aanvraag of het ontwerpbesluit en de terinzagelegging ervan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente verspreid worden;
c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
d. de overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen worden betrokken bij het besluit omtrent afwijkingsverlening.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning-bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning-bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
 
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.  
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald onder de titel:
 
Regels van het bestemmingsplan:
"Bestemmingsplan Zorgproject "An gen Inj" Schinveld NL.IMRO.0881.BPAngenInj-ON01, gemeente Onderbanken.