direct naar inhoud van Artikel 10 Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden: Aln.
Plan: Buitengebied Onderbanken
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.08810000BPLBUI01000-

Artikel 10 Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden: Aln.

Lid A. Doeleindenomschrijving:

de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dynamisch agrarisch gebruik;
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. bescherming van aangrenzend natuurgebied, de zogenaamde buffering;
  • e. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • f. recreatief medegebruik.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen:

  • het differentiatievlak erosie, ecologische structuur, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden, beekdal, recreatieve ontsluitingsstructuur, waterwingebied en kleinschalige landschapselementen;
  • de op de plankaart aangeduide "beschermingszone watergang";
  • de op de plankaart aangeduide "zonering leidingen";
  • het “zoekgebied Buitenring Parkstad Limburg” en het “zoekgebied bedrijventerrein”,

zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.

Lid B. Beschrijving in hoofdlijnen:

ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:

  • 1. ten behoeve van het duurzaam agrarisch grondgebruik is het beleid gericht op een meer duurzame en grondgebonden agrarische structuur, waarbij nieuwe bedrijfsontwikkelingen worden toegestaan, mits deze gepaard gaan met een verbetering van de gebiedskwaliteit. Het beleid dienaangaande is overeenkomstig de POL-uitwerking BOM+. Bij uitbreiding en/of verplaatsing van bouwkavels is een tegenprestatie gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit verplicht. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij nieuwvestiging, bij overschrijding van de maximale bouwkavelmaat en bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. Zij dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit.
  • 2. ter zake de natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt gestreefd naar behoud en herstel van het historisch patroon van verkaveling, ontsluiting en kleinschalige landschapselementen, waartoe ook de recent gerealiseerde en nog te realiseren hoogstamboomgaarden rond de kernen worden gerekend. Herstel van kleinschalige landschapselementen wordt mogelijk gemaakt middels de differentiatievlakken "ecologische structuur" en "erosie".
  • 3. ter zake de buffering ter bescherming van aangrenzende natuurlijke en landschappelijke waarden wordt gestreefd naar:
  • terugdringing van de milieueffecten van het agrarische gebruik binnen het kader van de milieuwetgeving, met name door middel van het streven naar extensivering van het gebruik binnen de bestaande agrarische productierichtingen, dan wel omschakeling naar minder milieu belastende agrarische productierichtingen, zoals melkveehouderij, fruitteelt, vollegrondsgroenteteelt en akkerbouw. De mogelijkheden om dit streven gestalte te geven zijn binnen het kader van dit bestemmingsplan beperkt;
  • het in beginsel weren van verdere bebouwing op gronden, gelegen binnen het differentiatievlak “ecologische structuur”.
  • 4. ter zake de ontsluiting van de afzonderlijke percelen wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie dan wel de functie van aangrenzende bestemmingen. Waar nodig vanwege de natuurbescherming, worden wegen onttrokken aan het overig gemotoriseerd verkeer. De aanleg van nieuwe wegen wordt niet noodzakelijk geacht en derhalve uitgesloten.
  • 5. ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de padenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer, door hernieuwd gebruik van paden/wegen die oorspronkelijk kadastraal bekend waren, en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheden, picknickplaatsen en bewegwijzering.
  • 6. het gebruik van de gronden als kampeerterrein wordt niet toegelaten.
  • 7. indien de belangen van bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast wezenlijk worden bedreigd door bepaald landbouwkundig gebruik of natuurbeheer, geniet de functie ten behoeve van het bestrijden en voorkomen van erosie en wateroverlast prioriteit en dient het landbouwkundig gebruik en natuurbeheer te worden afgestemd op de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast. Hierbij mag de landbouwkundige functie en de natuurfunctie niet meer dan noodzakelijk worden beperkt.

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing:

op de tot "agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

Lid D. Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing:

onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. wordt tenminste verstaan het in artikel 5, lid C. beschreven gebruik van de grond.

Lid E. Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning is vereist:

het is verboden op of in de tot "agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de in artikel 7 beschreven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Lid F. Vrijstellingsbevoegdheid:

Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlij-

nen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid C., ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen), mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap,

met dien verstande, dat:

  • 1. het oppervlak aan recreatieve bouwwerken per voorziening ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • 2. de goothoogte ten hoogste 3.00 m mag bedragen;
  • 3. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van ten minste 30° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt.
  • b. lid C., ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits:
  • vooraf advies is verkregen van de adviescommissie BOM+;
  • omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • de vrijstelling niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen”;
  • de vrijstelling geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de herziening “Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen” behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen,

met dien verstande, dat:

  • 1. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen het bouwvlak van een agrarische bouwkavel opgericht kunnen worden, enkel mogen worden opgericht op aan de agrarische bouwkavel aansluitende gronden, indien en voor zover niet gelegen binnen het differentiatievlak beekdal;
  • 2. indien vanuit landbouwkundige motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij echter geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • 3. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen aanwezig mogen zijn, als deze daadwerkelijk in gebruik zijn, met een maximum van 6 maanden per jaar. Op momenten dat de teeltondersteunende voorzieningen niet in gebruik zijn, dienen deze te worden verwijderd;
  • 4. bij een negatief advies van de adviescommissie BOM+ slechts vrijstelling mag worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten hiervoor een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven.
  • c. lid C., ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, mits:
  • de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • voldaan wordt aan de “Beleidsregel hagelnetten”, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004.
  • d. lid D., ten behoeve van het houden van militaire oefeningen, mits agrarische en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Lid G. Wijzigingsbevoegdheid:

Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, de bestemming wijzigen in de bestemming:

  • a. "agrarisch bouwblok", respectievelijk “bedrijfsdoeleinden” uitsluitend zijnde een paardendressuurinrichting, ten behoeve van:
  • de vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • de vergroting van bestaande grondgebonden agrarische bedrijven;
  • de vergroting van bestaande niet grondgebonden agrarische bedrijven;
  • de vergroting van het bedrijfsterrein van een bestaande paardendressuurinrichting,

mits:

  • de desbetreffende dienst van de Provincie Limburg is gehoord;
  • het betreft een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt; indicaties voor de volwaardigheid zijn economische- en arbeidsomvang en de continuïteit van het bedrijf;
  • de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden. In voorkomende gevallen dient compensatie conform de Provinciale Natuurcompensatieregeling plaats te vinden;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de POL-uitwerking BOM+. Uitgangspunt daarbij vormt het verplichte basispakket; een nulniveau waaraan iedere bouwaanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij vestiging, bij overschrijding van de maximaal toegestane bouwkavelmaat en bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. Zij dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit;

met dien verstande, dat:

  • 1. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel in beginsel 1,5 ha mag bedragen. Van deze maat kan, gehoord de desbetreffende dienst van de Provincie Limburg, worden afgeweken indien door toepassing van de POL-uitwerking BOM+ de omgevingskwaliteit ten minste evenredig wordt vergroot;
  • 2. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 11, respectievelijk 21 van deze voorschriften.
  • b. “recreatieve doeleinden met verblijfsrecreatieve voorzieningen”, ten behoeve van het uitbreiden van een bungalowpark, mits:

- de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden, waaronder die van het stiltegebied. In voorkomende gevallen dient compensatie conform de Provinciale Natuurcompensatieregeling plaats te vinden;

  • er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de POL-uitwerking BOM+. Uitgangspunt daarbij vormt het verplichte basispakket; een nulniveau waaraan iedere bouwaanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden. Daarnaast zijn tegenprestaties verplicht bij bij het aantasten van bijzondere omgevingskwaliteiten. Zij dienen in redelijke verhouding te staan tot de aard en de omvang van de ingreep en gericht te zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit. In een daartoe strekkend plan dient een en ander vast te zijn gelegd;
  • de gronden, waarop de wijziging van toepassing is, één geheel gaan vormen met de gronden van het aangrenzende bungalowpark en er na wijziging slechts sprake is van één groot bungalowpark;
  • vooraf een inrichtingsvoorstel beschikbaar is, waaruit blijkt dat sprake is van clustering van de voorzieningen, zoals de entree/receptie en horecavoorzieningen, op een locatie met een goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid;
  • de noodzaak voor een rendabele exploitatie van het bungalowpark is aangetoond, waarbij tevens de haalbaarheid in beeld moet zijn gebracht,
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik,

met dien verstande, dat:

  • 1. bij het bungalowpark in zijn geheel ten hoogste 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  • 2. permanente bewoning anders dan in de bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • 3. voorzieningen, zoals de entree/receptie en horecavoorzieningen (ondergeschikt aan de hoofdbestemming), eerst dan gerealiseerd mogen worden, als tenminste de helft van het voorziene aantal vakantiewoningen is gebouwd;
  • 4. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 16.
  • c. "watergang", ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, waaronder meandering, mits:
  • de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  • natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • de ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen het voorgestane gebruik;
  • het herinrichten plaatsvindt binnen een zone van 50 m aan weerszijden van de bestaande loop van de watergang,

met dien verstande, dat:

  • 1. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 24 van deze voorschriften.
  • d. Burgemeester en Wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in afd. 3.4 Algemene wet bestuursrecht gegeven procedure in acht.