direct naar inhoud van Artikel 8 Algemene beschrijving in hoofdlijnen.
Plan: Buitengebied Onderbanken
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.08810000BPLBUI01000-

Artikel 8 Algemene beschrijving in hoofdlijnen.

Ter verwezenlijking van de in het plan toegekende doeleinden wordt het volgende beleid gevoerd:

  • 1. de gemeente streeft voor haar buitengebied een hoofdstructuur na gebaseerd op in eerste instantie de onderste laag en in tweede instantie de aanwezige infrastructuur, zoals onderscheiden in de lagenbenadering, die moet leiden tot een nieuw duurzaam evenwicht tussen natuur/landschap, landbouw en recreatie. Bij de ruimtelijke ontwikkelingen, het toegestane gebruik en het beheer zullen de effecten ervan op de aanwezige, dan wel nagestreefde waarden steeds per bestemming worden getoetst om de toelaatbaarheid ervan te bepalen.

  • 2. de wijze waarop de in de toelichting opgenomen resultaten van onderzoek dienen te leiden tot de toekenning van bestemmingen en de toelaatbaarheid van bijbehorende ruimtelijke ontwikkelingen kan als volgt schematisch worden weergegeven:
onderste laag
 
ecologische betekenis   bestemming  
plateaus

hellingen
hellingen

beekdalen  
verbindingszone

ontwikkelingszone
natuurgebied

natuurgebied  
A

Aln
N

N  

Het hierbij voorgestane bestemmingsonderscheid zal steeds worden getoetst aan de uitvoerbaarheid in relatie tot de continuïteit van bestaande agrarische bedrijfsvoeringen en de concrete dan wel logische ruimtebehoefte van de agrarische bedrijven.

  • 3. bij integrale afweging zal m.b.t. het agrarisch gebruik en de agrarische bedrijven de dominante betekenis van deze sector ten opzichte van de overige vormen van gebruik van primair belang beoordeeld worden voor de plateaus. Dit wordt nagestreefd door continuïteit van bestaande activiteiten, bedrijfsareaalvergroting en ontwikkelingsmogelijkheden voor minder milieu belastende productierichtingen. Hiervan worden uitgesloten niet-grondgebonden bedrijven, zoals intensieve veehouderij en glastuinbouw, anders dan van beperkte betekenis en omvang. Het agrarisch gebruik dient verder genuanceerd te worden naar natte en droge gebieden (differentiatievlak beekdal) en naar de bescherming van aangrenzende natuurwaarden (bestemmingen Aln).

  • 4. bij integrale afweging zal m.b.t. de natuur de betekenis van deze sector van dominant belang beoordeeld worden voor de beekdalen en voor de sterk hellende terreinen van het buitengebied. Vanuit het agrarisch gebruik zal een bijdrage geleverd moeten worden aan de uitbouw van de ecologische structuur en de ontwikkeling van samenhang tussen natuurgebieden (differentiatievlak ecologische structuur) en zal, rekening houdende met het bedrijfsbelang, bescherming moeten worden geboden aan de aangrenzende natuurgebieden.

  • 5. bij integrale afweging zal m.b.t. het landschap beoordeeld worden dat in de beekdalen en droogdalen en op de hellingen kleine landschapselementen gehandhaafd moeten blijven. Het landschap en/of de landschapsinrichting dient daarbij ter versterking en ondersteuning van de ecologische functie, de bestrijding van de erosie en het behoud van het cultuurhistorisch patroon, alsmede om de overgang van agrarisch gebied naar de bebouwde kom gestalte te geven en de landschappelijke inpassing van infrastructuur, zo nodig middels herstel en/of toevoegingen. Op de plateaus is het beleid gericht op nuancering van de landschappelijke openheid, onder meer door het aanbrengen van beplanting langs wegen.

  • 6. bij integrale afweging zal m.b.t. de recreatie beoordeeld worden dat deze sector zich gedifferentieerd ontwikkelt in relatie tot de ontwikkeling van het natuurpark Rodebach/Roode Beek. Vergroting van de samenhang tussen bestaande recreatieve voorzieningen, het benutten van eventueel vrijkomende agrarische bebouwing, beperkte vergroting van de opnamecapaciteit in agrarisch gebied, en een zo groot mogelijke terughoudendheid in natuurgebied, vormen hierbij de uitgangspunten.

  • 7. de overige belangen in het buitengebied worden beoordeeld vanuit handhaving van de bestaande toestand voor woningen en bedrijven zonder functionele binding aan het buitengebied, met een aan de bestemming gerelateerde ontwikkelingsmogelijkheid van beperkte omvang.

  • 8. met dit bestemmingsplan wordt beoogd de relatie te leggen tussen Ruimtelijke Ordening, Wet Milieubeheer en algemene milieukwaliteiten, om daarbij met name de ruimtelijke consequenties van de milieuwetgeving en -maatregelen integraal in de afweging te betrekken. De algemene milieuwetgeving en -maatregelen en de daaraan te ontlenen agrarische (productie)rechten worden op hun algemene toepasbaarheid getoetst in verband met de plaatselijk aanwezige waarden en belangen. Sectorwetgeving heeft vervolgens zijn specifieke doel richting beheer van de agrarische gronden. Voor zover nodig wordt in de voorschriften de relatie tussen bouw- en aanlegvergunning enerzijds en Wet milieubeheer en zoneringen anderzijds zichtbaar gemaakt als afwegingskader. Alleen bij aantoonbare ruimtelijke relevantie volgt een aanvulling in de vorm van een nadere aanlegvergunning.

  • 9. met dit bestemmingsplan wordt tevens beoogd de relatie te leggen tussen Ruimtelijke Ordening en Waterbeheer. Daarbij wordt uitvoering gegeven aan het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007, of daarvoor in de plaats tredende beleidskaders.

  • 10. met dit bestemmingsplan wordt mede beoogd om aan de dynamische ontwikkeling van het landelijk gebied invulling te geven. Hiertoe wordt in het plan een aantal bepalingen opgenomen die erin voorzien dat een flexibele ontwikkeling van het buitengebied mogelijk is. Als uitgangspunt voor deze flexibele ontwikkeling geldt voor de agrarische sector: de aanduiding van specifieke agrarische productiegebieden, de aanduiding van gebieden waar de agrarische sector mede ten dienste staat van natuur- en landschapsontwikkeling, herbenutting van vrijkomende agrarische bebouwing. De dynamische ontwikkeling van het landelijk gebied wordt verder tot uitdrukking gebracht in een geleiding van de recreatieve verkeersstromen in het buitengebied (differentiatievlak recreatieve ontsluitingsstructuur). Binnen het differentiatievlak zijn voorzieningen toegestaan die bijdragen aan de geleiding van het gemotoriseerde recreatieverkeer.

  • 11. in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een differentiatievlak, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van het differentiatievlak overeind. Het differentiatievlak vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

  • 12. de realisatie van nieuw beleid door middel van differentiatievlakken hoeft niet gebiedsbreed (binnen het gehele differentiatievlak) te zijn, wil de doelstelling gehaald worden. Als er echter afbreuk gedaan wordt aan de gegeven gebiedsbreedte c.q. niet het gehele differentiatievlak wordt benut, moet voor het resterende gedeelte aangetoond worden dat dit voldoende is om het beoogde beleid voor dat gebied te realiseren. Dat wil zeggen dat de omvang van de opgenomen differentiatievlakken zo ruim is dat, om het nagestreefde beleid te doen slagen, niet altijd het gehele differentiatievlak behoeft te worden benut.

  • 13. ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de differentiatievlakken geldt dat, gelet op het totaalbeleid voor het buitengebied, differentiatievlakken gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven differentiatievlakken met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan het differentiatievlak:
  • waterwingebied;
  • beekdal;
  • ecologische structuur;
  • archeologische waarden;
  • cultuurhistorische waarden;
  • erosie;
  • recreatieve ontsluitingsstructuur.

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

  • 14. in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en kleinschalige landschapselementen, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, blijft het belang van de kleinschalige landschapselementen overeind. Bescherming van de kleinschalige landschapselementen vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt onevenredige schade aangebracht aan de kleinschalige landschapselementen, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

  • 15. indachtig het gestelde onder 13. gaat het belang van de bescherming van de kleinschalige landschapselementen boven het belang van de differentiatievlakken.