direct naar inhoud van Artikel 1 Begripsomschrijving.
Plan: Buitengebied Onderbanken
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.08810000BPLBUI01000-

Artikel 1 Begripsomschrijving.

1.1 het plan:

het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Onderbanken, bestaande uit deze voorschriften en plankaarten, alsmede de bijbehorende toelichting en verantwoording;

1.2 de plankaart:

de kaart nr. Odb 08-1 aangevende de bestemmingen, de kaart nr. Odb 08-2, blad 1 t/m 5, aangevende de differentiatievlakken, de kaart Odb 08-3 aangevende de kleinschalige landschapselementen en de bijbehorende kaartuitsneden nr. J1 t/m J11, B1 t/m B13, M1 t/m M10 en S1 t/m S34, met de daarbij behorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en de differentiatievlakken zijn aangewezen;

1.3 aangebouwd bijgebouw:

een gebouw, dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of muren, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan en deel kan uitmaken van het hoofdgebouw;

1.4 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate, kan worden uitgeoefend;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch bouwperceel:

een bouwperceel waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.7 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden;

1.8 agrarische doeleinden van ondergeschikte betekenis:

niet bedrijfsmatige agrarisch getinte activiteiten van ondergeschikte betekenis, die niet vallen onder het regime van de Wet milieubeheer;

1.9 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een erfafscheiding;

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.13 bedrijfsdoeleinden:

vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage B. van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (1999);

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.15 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.17 begraafplaats:

een locatie waar overledenen worden begraven in een graf dat gemarkeerd wordt door middel van een kruis of andersoortig herdenkingsteken dan wel worden bijgezet in een urnenmuur of urnenveld;

1.18 bestaand:

bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

bestaand:
bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

1.19 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestem­mingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waar­mee gronden zijn aange­duid met éénzelfde bestemming;

1.21 boogkas:

een constructie met een hoogte van maximaal 2,5 m, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, ver­nieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benade­ring ge­lijke hoogte liggende vloeren of balklagen is be­grensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uit­sluiting van onder­bouw en zolder;

1.25 bouwperceel:

de bebouwde en/of onbebouwde aaneengesloten grond behorende bij een bestaande of te bouwen wo­ning, ander gebouw of gebouwencomplex;

1.26 bouwvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gron­den zijn aange­duid waarop bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of an­der materiaal, welke hetzij direct of indi­rect met de grond ver­bonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 coffeeshop:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrek­ken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventu­eel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren;

1.29 consumentverzorgend:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uit­oefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een wo­ning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;

1.30 containervelden:

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het ge­bruik dat de mens in de loop van de ge­schie­denis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat ge­bied;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder be­grepen de uit­stal­ling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan per­sonen die goederen ko­pen voor gebruik, verbruik of aanwen­ding an­ders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsacti­viteit;

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig/beroepsmatig verlenen van diensten, waaronder niet begrepen detailhandel;

1.34 differentiatiegrens:

een op de plankaart aan­ge­geven lijn, die de grens vormt van een differentia­tie­vlak;

1.35 differentiatievlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aange­duid waarop verbij­zonderingen binnen de desbetreffende bestemmin­gen van toepas­sing zijn;

1.36 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en land­schapsbeleving;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, ge­heel of gedeeltelijk met wanden omslo­ten ruimte vormt;

1.38 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.39 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder be­grepen de uit­stal­ling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwen­ding in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 hemelwaterproblematiek:

de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn con­structie of afme­tingen dan wel gelet op de bestem­ming als het belangrijkste ge­bouw valt aan te merken;

1.42 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswa­ren voor gebruik ter plaatse en/of het be­drijfsmatig verstrekken van logies;

1.43 horeca ondergeschikt aan hoofdbestemming:

het bedrijfsmatig, als ondergeschikte nevenactiviteit mede verstrekken van uitsluitend dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse. Aard en omvang van de horeca-activiteiten dienen afgestemd te zijn op de behoefte voortkomende uit de gebruikers van de hoofdbestemming zelf;

1.44 industrie(ële):

een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen c.q. be­werken van goe­deren, producten en/of stoffen mid­dels of grotendeels middels machines, installaties of anderszins via een geautomatiseerd pro­ces;

1.45 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd;

1.46 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander on­derkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of ge­deel­te daarvan, voor zover geen bouw­werk zijnde, waarvoor ingevolge ar­tikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en an­der voor zover deze onderkomens of voertuigen ge­heel of ten dele blij­vend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden ge­bruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.47 kampeerseizoen:

de periode van 15 maart tot 1 november, gedurende welke kampeermiddelen op een kampeerterrein ge­plaatst mogen zijn;

1.48 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegen­heid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nacht­verblijf;

1.49 karakteristiek pand:

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de bete­kenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.

1.50 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waar­neem­bare deel van het aardoppervlak, die wordt be­paald door de on­derlinge samenhang en beïnvloeding van de “levende” en “niet-le­vende” na­tuur;

1.51 monumentale waarde:

waarden van zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoon­heid, hun betekenis voor de we­tenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.52 monumenten:

alle op de plankaart als monument conform artikel 6 Monumenten­wet 1988 aangeduide za­ken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun be­teke­nis voor de weten­schap of hun cultuurhistori­sche waarde, als­mede terreinen van algemeen belang wegens aanwezigheid daar van voor­noem­de zaken;

1.53 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologi­sche elementen, zowel af­zonderlijk als in onderlin­ge samenhang;

1.54 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder ten minste wordt verstaan een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een intensief veehouderijbedrijf dan wel een tak van deze bedrijvigheid;

1.55 ieuwvestiging niet grondgebonden agrarisch bedrijf:

het vestigen van niet grondgebonden agrarische bedrijven, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand agrarisch bouwblok, als vestiging op een nieuw agrarisch bouwblok waar nog geen bestaande niet grondgebonden agrarische bedrijfstak aanwezig is;

1.56 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.57 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestem­ming onttrok­ken voer- en vaartuigen, waaronder be­grepen woonwagens, woon­sche­pen, caravans, staca­ravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuil­hutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een re­creatief buitenverblijf;

1.58 (openbare) nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.59 peil:

voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

peil:

voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.60 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, bin­nen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen bewoont;

1.61 POL-uitwerking BOM+:

de POL-uitwerking Bouwkavel op Maat plus, gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003;

1.62 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoe­ding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie;

1.63 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, rui­tersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden re­creatieve activiteiten, ­zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals pick­nick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.64 regenkap:

een constructie van palen met daarop een boog met een kap van transparante folie;

1.65 seksinrichting:

een gelegenheid waarin beroepsmatig, bedrijfsma­tig of in clubverband:

  • voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of
  • verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goede­ren van porno-erotische aard plaatsheeft, en/of
  • seksuele diensten/handelingen (van welke aard dan ook) worden ver­richt;
1.66 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande be­bouwing, die wordt bepaald door de situering, de bouwmas­sa's, de gevelinde­ling en de dakvormen;

1.67 straatprostitutie:

het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding;

1.68 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlengen ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product;

1.69 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is;

1.70 vakantieappartement:

een deel van een gebouw dat dient als recreatiever­blijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.71 vakantiebungalows:

een gebouw dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.72 verkoopvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopactiviteiten;

1.73 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd;

1.74 vrijstaand bijgebouw:

een gebouw, dat qua constructie en visueel vrijstaat van het hoofdgebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat ruimtelijk en functioneel onder­geschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.75 waardevolle graslandvegetatie:

graslanden, waarbinnen zich een half-natuurlijke graslandvegetatie van enige omvang bevindt. Hieronder vallen niet graslanden, gedomineerd door cultuurgrassen;

1.76 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling ge­schikt en bestemd voor de huisvesting van één huis­houden. Met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingruimten alsmede kan­toor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;