direct naar inhoud van Artikel 14 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
Plan: BP Wijnandsrade
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.09510100BPWijnandsrade-

Artikel 14 Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

14.1 Bestemmingsomschrijving.

De als bijgebouwenvlak aangeduide gronden zijn uitsluitend bestemd voor het oprichten van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

14.2 Bouwregels.
  • a. Algemeen.

Op de voor bijgebouwen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • bijgebouwen;

en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

  • b. Regels met betrekking tot het bijgebouwenvlak.
  • 1. in het bijgebouwenvlak mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • 2. de oppervlakte van alle bijgebouwen tezamen mag ten hoogte 80 m² bedragen, met dien verstande dat:
  • indien het perceel bestemd voor bijgebouwen minder dan 175 m² bedraagt ten hoogste 40% van het perceel (bestemd voor bijgebouwen) mag worden bebouwd;
  • indien het oppervlak van het bijbehorende perceel meer dan 1.000 m² bedraagt ten hoogste 110 m² aan bijgebouwen wordt opgericht;
  • indien het bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van een praktijkvestiging (aan huis gebonden beroep) dan wel ten behoeve van de uitoefening van een consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteit 110 m² aan bijgebouwen kan worden opgericht;
  • 3. bijgebouwen mogen worden opgericht in de zijdelingse perceelsgrens dan wel 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrens;
  • 4. bij vrijstaande woningen mag in principe slechts aan één zijde van het hoofdgebouw een bijgebouw worden opgericht, met dien verstande dat hiervan ontheffing kan worden verleend mits tenminste aan één zijde een afstand van 2 meter in acht wordt genomen;
  • 5. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • 6. bijgebouwen mogen in ten hoogste één bouwlaag worden opgericht, die qua hoogte aansluit op de hoogte van de onderste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • 7. bijgebouwen dienen plat of met een schuin dak te worden afgedekt met ten minste dezelfde dakhelling van het hoofdgebouw en ten hoogste 60°;
  • 8. ondergronds bouwen is toegestaan, mits daarbij niet behoeft te worden voorzien in een toegang van buitenaf, ten behoeve van het zelfstandig functioneren van de ruimte.
  • c. Overige regels met betrekking tot bebouwing.
  • 1. het bouw- en bijgebouwenvlak mogen niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
  • de bouw van erkers, over een breedte van 70% van de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1,50 meter, de hoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw en de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
  • aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmetingen van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3,00 meter bedraagt;
  • ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
  • 2. binnen het bouw- en bijgebouwenvlak mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte:
  • voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1,00 meter, en
  • achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2,00 meter;

mag bedragen.

  • 3. de hoogte van voorzieningen voor verlichting en vlaggenmasten ten hoogste 10,00 meter mogen bedragen.
14.3 Ontheffing.

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen conform het bepaalde in artikel 23 lid G van deze voorschriften.

14.4 Specifieke gebruiksregels.
  • a. Specifieke gebruiksregels van de gronden.

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 20, lid A, wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • parkeren;
  • groen en/of tuin;
  • opslag, in verband met het toegelaten gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag in het kader van de BEVI en het vuurwerkbesluit.
  • b. Specifieke gebruiksregels van de opstallen.

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 20, lid A, wordt ten minste verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • bewoning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • beroeps-, bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte voor vuurwerk;
  • detailhandel en/of groothandel.