direct naar inhoud van Artikel 21 Bedrijfsdoeleinden: B.
Plan: Buitengebied Onderbanken
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.08810000BPLBUI01000-

Artikel 21 Bedrijfsdoeleinden: B.

Lid A. Doeleindenomschrijving:

de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • bestaande ter plaatse reeds gevestigde bedrijven, overeenkomstig de met onderstaande lijst corresponderende aanduiding op de kaartuitsnede:
  • a. dierenkliniek;
  • b. palletopslag;
  • c. brandstofverkooppunt;
  • d. paardendressuurinrichting, met horecagedeelte;
  • e. paardendressuurinrichting/manege, met kantine;
  • f. paardendressuur- en meninrichting, zonder stalling van paarden;
  • g. handelsstal, gericht op het verhandelen van paarden;
  • wonen,

en de daarbij behorende voorzieningen.

De gronden zijn niet bestemd voor seksinrichtingen en/of coffeeshops.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen:

  • de differentiatievlakken archeologische waarden en beekdal;
  • de op de plankaart aangeduide “beschermingszone watergang”;
  • de op de plankaart aangeduide “zonering leidingen”,

zijn primair de desbetreffende bepalingen van deze voorschriften van toepassing.

Lid B. Beschrijving in hoofdlijnen:

ter verwezenlijking van de onder lid A. beschreven doeleinden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, het volgende beleid gevoerd:

  • 1. het beleid is gericht op afbouw van bedrijfsactiviteiten in het buitengebied. Bestaande bedrijven en daarmee samenhangende, niet functioneel aan het buitengebied gebonden, activiteiten zullen gehandhaafd worden daar waar financiële overheidsmiddelen ontbreken om verplaatsing naar een bedrijventerrein te realiseren. Bestaande bedrijven worden voorzien van een reële uitbreidingsmogelijkheid in relatie tot de huidige bedrijfsomvang en de benodigde ruimte voor economische continuïteit ervan.
  • 2. bij de “paardendressuurinrichting, met horecagedeelte” en “paardendressuurinrichting/manege, met kantine” is eveneens toegestaan horeca ondergeschikt aan de hoofdbestemming, zoals in de vorm van een kantine of restaurant. De omvang van de horecavoorziening is afgestemd op de behoefte voortkomend uit de gebruikers van de hoofdbestemming. Echter ook medegebruik door passanten is toegestaan. Het is niet toegestaan het horecagedeelte op enig moment af te splitsen en als zelfstandige vorm van horeca onafhankelijk van de hoofdbestemming voort te zetten. Ook is het niet toegestaan de ondergeschikte horeca nog langer uit te oefenen op het moment dat de hoofdbestemming is komen te vervallen of niet langer van toepassing is.
  • 3. na beëindiging van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden, waaronder begrepen wordt dat gedurende twee jaar deze functie daadwerkelijk niet meer is uitgeoefend, gaat de bestemming onomkeerbaar uit van alleen woondoeleinden in één woning per bouwperceel, zijnde de bedrijfswoning.

Lid C. Gebruik van de grond voor bebouwing:

op de tot "bedrijfsdoeleinden" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;
  • één bedrijfswoning per bouwperceel, tenzij op de betreffende kaartuitsnede anders is aangeduid;
  • ter plaatse van het brandstofverkooppunt opslagtanks en bijbehorende vulpunten,

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:

  • 1. gebouwen uitsluitend in het op betreffende kaartuitsnede aangegeven bouwvlak mogen worden bebouwd;
  • 2. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 4.50 m mag bedragen;
  • 3. de (nok)hoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 8.00 m mag bedragen;
  • 4. de goothoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 6.00 m mag bedragen;
  • 5. de (nok)hoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 8.50 m mag bedragen;
  • 6. gebouwen plat of met een kap van ten minste 30° zullen en ten hoogste 65° mogen worden afgedekt;
  • 7. het vloeroppervlak van gebouwen in gebruik voor horeca ondergeschikt aan de hoofdbestemming bij de “paardendressuurinrichting, met horecagedeelte” ten hoogste 324 m² (inclusief leslokaal) mag bedragen en bij de “paardendressuurinrichting/manege, met kantine” ten hoogste 160 m² mag bedragen;
  • 8. opslagtanks bij het brandstofverkooppunt uitsluitend ondergronds mogen worden gebouwd;
  • 9. de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 4.00 m mag bedragen, met uitzondering van de hoogte van erfafscheidingen, welke voor zover aanwezig voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1.00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 2.00 m mag bedragen en de hoogte van palen, masten, plastische kunstwerken en een luifel bij het brandstofverkooppunt, welke ten hoogste 6.00 m mag bedragen.

Lid D. Gebruik van de grond anders dan voor bebouwing:

onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 5, lid A. wordt tenminste verstaan het in artikel 5, lid C. beschreven gebruik van de grond.

Lid E. Gebruik van opstallen:

onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 6, lid A. wordt tenminste verstaan het in artikel 6, lid C. beschreven gebruik van opstallen.

Lid F. Vrijstellingsbevoegdheid:

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in:

  • a. lid A., ten behoeve van de uitoefening van bedrijven, opgenomen in categorie 2. en 3. van de toegesneden lijst van bedrijfstypen (bijlage 2. bij de voorschriften), alsmede bedrijven die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, gehoord de daartoe door de provincie Limburg aangewezen perso(o)n(en), qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen zijn, zulks met uitzondering van geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, mits:
  • aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast;
  • de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen, per saldo niet zullen toenemen.
  • b. lid A. en D., ten behoeve van het toestaan van verblijfsrecreatieve activiteiten vergelijkbaar met kamperen bij de boer (seizoensgebonden), naast de bedrijfsactiviteiten. Vrijstelling wordt alleen verleend, mits:
  • er sprake is van een dressuurinrichting;
  • de verblijfsrecreatieve activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de bedrijfsactiviteiten;
  • de verblijfsrecreatieve activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • de verblijfsrecreatieve activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en omliggende natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • de verblijfsrecreatieve activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • voldaan wordt aan de regelgeving in de Wet op de Openluchtrecreatie, artikel 8, lid 2 en 3, of een daarvoor in de plaats tredend beleidskader;
  • de verblijfsrecreatieve activiteiten geen verstoring van de lokale reguliere verblijfsrecreatieve structuur tot gevolg hebben;
  • het terrein landschappelijk wordt ingepast in de omgeving,

met dien verstande, dat:

  • 1. maximaal 15 kampeermiddelen per inrichting zijn toegestaan.

Lid G. Wijzigingsbevoegdheid:

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

  • a. in de bestemming "woondoeleinden", ten behoeve van de realisering van woningen, mits:
  • de bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  • de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex behouden blijven;
  • aangrenzende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden en belangen, dan wel functies niet onevenredig worden aangetast of in hun mogelijkheden beperkt;
  • er sprake is van inpandig bouwen, i.c. de woningen zijn gelegen binnen de bestaande hoofdbebouwing (de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde of inpandige bedrijfsruimte);
  • de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu in de te realiseren woningen gegarandeerd kan worden;
  • de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen de realisering van de woningen;
  • de geluidbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder is verleend. In het laatste geval moeten de verblijfsruimten van de woningen in overwegende mate aan de geluidluwe zijde worden gesitueerd,

met dien verstande, dat:

  • 1. de bouwmassa niet mag toenemen, wat tot uitdrukking zal worden gebracht door een op de functie afgestemd bouwvlak;
  • 2. per bedrijfscomplex binnen de hoofdbebouwing, zijnde dat deel van de bebouwing waarin ook reeds de bestaande bedrijfswoning is gelegen, meerdere woningen mogen worden gerealiseerd;
  • 3. de inhoud van een woning ten minste 300 m3 zal bedragen;
  • 4. indien meerdere woningen worden gerealiseerd, voorafgaand aan de realisatie, het oppervlak aan bijgebouwen teruggebracht is tot ten hoogste 70 m² per woning, uitgezonderd bijgebouwen met landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden met een groter oppervlak, welke geheel behouden mogen worden;
  • 5. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 18 van deze voorschriften.
  • b. in de bestemming “agrarisch gebied” of “agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarde”, ten behoeve van de afbouw van niet aan het buitengebied gebonden bedrijfsfuncties, mits:
  • de bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;

met dien verstande, dat:

  • 1. bij wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 9, respectievelijk 10 van deze voorschriften.
  • c. Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven procedure.

Lid H. Nadere eisen:

  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
  • de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+. Uitgangspunt daarbij vormt het verplicht basispakket; een nulniveau waaraan iedere bouwaanvraag dient te voldoen. Dit basispakket maakt deel uit van de normale vereisten waaraan een bedrijf zich moet houden.

  • b. de onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  • indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
  • ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
  • in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.